“There’s no success like failure
And failure’s no success at all”
Bob Dylan (Love Minus Zero – No Limits)

 

“Geluk ligt in de voorbereiding, niet in de uitvoering”, aldus de Vlaamse dichter Bernard Seulsten. Dat moeten leuke zomervakanties zijn geweest van de familie Seulsten… Ik ben het er sowieso niet mee eens: sporttechnisch gezien berooft een goede voorbereiding vóóraf je van alle excuses áchteraf.

In de maanden voorafgaand aan Alpe d’HuZes moet het lichaam in optimale staat worden geprepareerd, ik schreef er al over in mijn vorige verhaal in de serie Alpe d’HuZes verhalen.

Natuurlijk hoort ook de preparatie van je fiets bij een serieuze voorbereiding. In mijn geval blijft dit doorgaans beperkt tot controle van de bandenspanning, en that’s it. Begrippen als een soepele ketting, een hoge voorvork of een stijf frame zeggen mij helemaal niets. Reden te meer voor mijn fietsvriend annex chef d’équipe van Team Rotterdam Fund Racers Lars van den Broek om mij deze BikeFit-tip te geven. ‘Moet je echt doen’, had Lars gezegd, ‘je gaat versteld staan.’ Ik had geen idee hoe letterlijk Lars dat bedoeld had.

Anders dan alle andere fietsers die ik ken, heb ik geen enkele affiniteit met techniek. Illustratief en alles beslissend is het volgende voorval:

Een krappe 30 jaar geleden ging ik voor het eerst met mijn eigen auto op vakantie. Mijn vader gaf me de tip om de avond voor vertrek de olie te peilen. Conform zijn instructies trok ik de oliepeilstok door een lap die ooit een T-shirt was geweest. Daarna moest de oliepeilstok weer terug in… ja waarin eigenlijk? Ik had niet goed opgelet vanuit welk onderdeel onder de motorkap ik de oliepeilstok had getrokken. Zoeken naar dat kleine pleurisgaatje was even onmogelijk als zoeken naar een Duitser met gevoel voor humor. Toen ik me met lap en oliepeilstok meldde bij de voordeur, zag ik aan mijn hoofdschuddende vader dat er voor mij geen redding meer was.

Ik kan geen olie peilen, geen band plakken, geen koffie zetten, geen laminaat leggen, geen lamp vervangen, geen printer aansluiten, geen muren behangen, geen plafond witten, geen kast in elkaar zetten, geen ei bakken, geen ei koken, geen gat boren, geen speakers aansluiten, geen stopcontact vervangen.

Ik ben volledig afhankelijk van derden. Sinds de gênante vertoning met de oliepeilstok heb ik mijn lot echter aanvaard, dus de uitlachers vangen bij mij bot. Ik ben iedere vorm van vernedering voorbij.

En zo toog ik donderdag 15 februari 2018 naar Koers CC van eigenaar Serge Posthoorn. Sinds kort is Koers CC mijn adres voor het technische onderhoud aan mijn fiets. De racefietsspeciaalzaak is gevestigd aan de Rotte –ik moet er minimaal 124.728 keer zijn langs gefietst tijdens mijn vele fietsritten langs de Rotte zonder enig besef van plaats noch tijd. Al excuserend (“geen idee dat jij híer zat”) legde ik Serge uit dat ik op de racefiets verander in een contactgestoorde kluizenaar die zich afsluit voor de buitenwereld.

‘Geeft niks Spookrijdert… bakkie?’, vroeg Serge.

 

Alles ademt koers bij Koers. Je mag er dagdromen. Je mag je er vergapen aan de glimmende vélo’s die aan de muren prijken. Er wordt gesleuteld. Er wordt gesmeerd. Er wordt gelachen. Er wordt koffie geschonken. Daar kan geen webwinkel tegenop.

Een webwinkel is Liken, Sharen, Winnen.
Koers CC is Koers, Koffie, Binnen.

Ik werd die donderdag 15 februari hartelijk onthaald door Frank Kindermans die op de bovenverdieping van Koers CC racewielen-op-maat maakt en tevens verantwoordelijk is voor de zogenaamde BikeFit, het doel van mijn bezoek.

(Toen ik mij enkele maanden geleden voor het eerst bij Koers CC meldde met een zeurende pijn aan mijn reet, wisten de smalend lachende Serge en Frank mij te vertellen dat ik al maandenlang op een gebroken zadel had gefietst…nooit iets van gemerkt).

Tot mijn verbazing zei Frank dat de BikeFit drie uur in beslag zou nemen. Ik was uitgegaan van een goed half uurtje opmeten en daarna twee-en-half uur ouwehoeren over de helende werking van fietsen met tegenwind.

Frank ging zo professioneel, zo gedetailleerd en bovendien zo geduldig te werk dat het me wat ging benauwen. Ik koesterde de vurige wens dat Frank me minimaal één technisch excuus als wisselgeld zou gunnen om mijn mogelijke nederlaag (lees zes beklimmingen van de Alpe) op 7 juni 2018 te kunnen verklaren, maar Frank lachte mijn verzoek bij voorbaat weg, waarschijnlijk in de veronderstelling dat ik een grap maakte.

De legendarische tennisser Arthur Ashe had zich ooit laten ontvallen dat een goede voorbereiding een belangrijke sleutel tot succes is. Sinds het oliepeilstokincident geloof ik meer in Bob Dylan: er is geen groter succes dan een nederlaag en een nederlaag is alles behalve een succes.

Hij vroeg hoe vaak ik per week fietste en of ik ook aan wedstrijden deelnam.

‘Nee. Ik fiets te serieus voor het recreatieve en heb te weinig talent voor het sportieve’, antwoordde ik hem naar waarheid. Voor mij voelt nergens thuishoren even vertrouwd als ergens thuiskomen. Mijn twee trotse bronzen medailles die ik in de zomer van 2017 had behaald bij de Ronde van Katendrecht (koppelkoers met Erik Breukink) en de Ronde van Kralingen (B-klasse zondagrijders), hield ik achterwege.

Op mijn beurt vroeg ik Frank wat “Bikefitten” nu eigenlijk inhield.

‘Het woord BikeFit zegt het eigenlijk al: je bike moet fitten. Als een fluwelen handschoen. We meten eigenlijk gewoon alles op: alles van je fiets, alles van jou. That’s it. Wat mij onderscheidt van andere Bikefitters? Ik heb veel respect voor mijn concullega’s dus laat ik het zo zeggen: ik ben een zogenaamde open fitter: ik werk niet alleen op basis van getallen en cijfertjes, maar ook op gevoel.’

Frank is meer alfa dan bèta, zo wilde de vader van mijn gedachte mij doen geloven. Getallen benauwen mij, gedachten bevrijden mij. Volgens Mahatma Gandhi vergt wetenschap menselijkheid. Mee eens. Zou ik Frank het verhaal over de oliepeilstok kunnen vertellen en hoe dat voorval resulteerde in mijn geliefde citaat van Bob Dylan over nederlaag en succes?

‘….eh Marco…?’

Ik bleek intussen op een oranje FootDisc te staan.

‘De BikeFit begint met een voettest. Hiermee kan ik de drukpunten van je voet opmeten, je zogenaamde “voetboog hoogte”. Daarmee kan ik zien of je plaatjes onder je schoenen goed staan of niet. Anders gezegd: of je wel efficiënt trapt.’

Met de wetenschap dat mijn voeten het Medium Arch model hadden (Frank: “zie je… ik dácht het wel…jij moet steunzooltjes…”), mocht ik op een krukje plaatsnemen.

‘Plaats je handen ónder het krukje en druk jezelf zo hard mogelijk naar beneden.’

Jezelf naar beneden drukken. Als liefhebber van Bluesmuziek een fluitje van een cent. Ik vroeg me af of John Lee Hooker een goed fietser was, toen Frank een vel carbonpapier van het krukje haalde en deze tegen een glazen ruit hield:

“Kijk Marco, híer, op déze punten druk jij met je billen op het zadel. Heb jij nooit ergens last van gehad?’

‘Ja na een uurtje fietsen krijg ik last van mijn rechterzitbotje, vlak bij mijn jeweetwel. Daarna voelt mijn rechterhand alsof ie elektrisch geladen is. Als ik lang fiets krijg ik zelfs uitslag op mijn ball….’

‘…Ja ja… is goed zo! Ik geef jou een nieuw zadel mee. Om te testen.’

 

[Klik op de kleinere afbeeldingen in de galerij voor een vergroting]

Op de massagetafel moest ik tal van oefeningen uitvoeren om mijn lenigheid te testen. Voeten tegen elkaar. Kin op de borst. Hoofd achterover. Benen laten bungelen. Armen omhoog. Knieën optrekken.

‘Je bent best stijf’, zei Frank om er, toen hij mijn bezorgde blik zag, direct aan te voegen, ‘maar niet zorgwekkend stijf’.

‘De stijf- of lenigheid koppel ik aan de afstelling van een fiets. Daar gaat het vaak mis. Ik werk nauw samen met de fysiotherapie – aan de hand van onze bevindingen adviseren wij fysiotherapie en/of lenigheidsoefeningen. Ik beveel altijd core stability oefeningen aan. Daar kunnen veel fietsers voordeel uit halen.’

Een wereld ging voor me open. Franks BikeFit bleek mijn missing link tussen mijn nostalgische liefde voor de vélo (alfa) enerzijds en de wetenschap (bèta) anderzijds.

Tot donderdag 15 februari was fietsen voor mij niets anders dan trappen en je smoel houden. Maar met die romantiek kom je er al lang niet meer. Dat wist Eugène Christophe al lang. Op 9 juli 1913 brak hij op de Tourmalet zijn voor- en achtervork. Pas na een wandeling van 14 kilometer naar het bergdorpje Sainte-Marie-de-Campan kon hij zijn fiets repareren – dit moest hij zelf doen, zoals het regelement destijds voorschreef. Tot 8 juli 1913 leefde ook Eugène Christophe in de veronderstelling dat fietsen niets anders was dan trappen en je smoel houden. Na 10 juli kon hij de olie peilen van zijn auto en wist hij alles van nederlaag en succes, lang voordat Bob Dylan erover schreef. Gedichten van Bernard Seulsten las hij niet.

 

‘Je linkerbeen is ietsjes langer. Komt goed’, zei Frank die me vroeg op mijn fiets te gaan zitten.

Hij plakte twee stickertjes op mijn knieën en knielde voor me.

‘Trap eens.’

Uit een lantarenachtig apparaat vertrok een infrarood licht dat een kaarsrechte lijn trok van mijn schoenen tot aan mijn lies.

‘De rode lijn moet al trappend óp het stickertje blijven. Moet je eens kijken.’

 

Ik keek omlaag naar mijn wentelende benen en zag dat het rode lijn steeds náást mijn knie-stickertjes vielen. Ik was stom verbaasd en voelde me een bouwvakker die bij de Postcode Loterij een racefiets had gewonnen.

De wereld van de wetenschap is onomstotelijk. Ze kent geen nuances. Geen verzachtende omstanigheid. Frank had ontdekt dat ik al veertig jaar (mijn eerste racefiets dateert van 1977, zie het verhaal Verslaafd) met zwabberknieën had gefietst.

Volgens Frank kon het vanaf vandaag alleen maar beter worden:

‘Gaan we corrigeren met je plaatjes. Die ga ik meteen bijstellen. Je zult zien dat je daarna veel efficiënter gaat trappen. Trap nog eens.’

Frank weet zich even geen raad met mijn scheve knieën…

 

Ik moest al trappend met mijn vingers vanaf mijn navel een cirkel over mijn middenrif trekken. Aan beide zijkanten, daar waar het overtollige vet zich bijeen houdt om feest te vieren (‘love handles’ noemt Mevrouw de Spookrijdert ze liefkozend), nam Frank mijn vingers over. Zijn handen rustten op mijn onderrug.

‘Je beweegt te veel met je onderrug. Je moet je echt een comfortabelere positie aanleren. Stop maar met trappen. Komt goed.’

Nóg pijnlijker, in figuurlijke zin, waren Franks bevindingen toen hij mijn fietshouding ging opmeten.

‘Zit je wel eens ín de beugels? Als je een gat moet dichtrijden bijvoorbeeld?’

‘Eigenlijk nooit. Ik laat nooit gaten vallen omdat ik haast altijd voorop rijd. Mijn fietsvrienden eten iedere keer mijn bordje leeg. Ze buiten me uit. Hyena’s zijn het. Ik voel ze in mijn rug denken: laat die lul maar kopwerk doen, hij kan niets anders. Mijn fietsvrienden heten allemaal Hennie Kuiper.’

(Dit antwoordde ik niet, ik zei alleen “eigenlijk nooit”, de rest dacht ik erbij omdat mijn waarheid vaker dan mij lief is overbodig blijkt).

‘Dacht ik al, je zít niet comfortabel. Je ziet te diep gelet op die stijfheidsmeting van zo-even. Je moet een ander stuur.’

‘Maar Frank, ik heb dezelfde lengte als Wesley Kreder…’

Het kwam er tamelijk stupide uit.

‘Wesley, de prof?’

Ik voelde het bloed naar mijn wangen trekken. Ik ben zoals gezegd immuun geraakt voor de hoon als mijn gebrek aan technische vaardigheden zich openbaart, maar ik voel nog altijd een diep gewortelde gêne als men doorheeft dat ik eigenlijk profwielrenner had willen zijn. Enkele jaren geleden was ik als een kind zo gelukkig toen ik de fiets van Wesley Kreder kon overnemen. Ik heb zijn naamstickertje nooit van mijn fiets verwijderd.

‘Hoe lang ben je?’, had Michael Zijlaard me destijds gevraagd.

‘Eén twee-en-tachtig of zo.’

‘Wesley Kreder!’, had hij resoluut geantwoord waarmee de verkoop beklonken was.

‘Wesley Kreder de prof’, herhaalde Frank, ‘heeft een langere reach dan jij. Hij is prof. Hij is jonger. Hij is leniger vooral.’

Ondertussen schroefde Frank het oorspronkelijke stuur van Wesley Kreder eraf en moest ik beteuterd aanzien hoe hij een nieuw stuur monteerde:

‘Dit past meer bij jou. Probeer eens.’

‘Ja voelt wel goed’, bekende ik. Ik ervoer het echter als een stap terug in mijn ontwikkeling als wielrenner. Zoals een kind na een paar valpartijen weer tot zijwieltjes veroordeeld wordt. De raadselachtige woorden van Bob Dylan kwamen mij door de BikeFit steeds concreter over.

‘Mensen komen natuurlijk ook naar Koers CC om een nieuwe fiets te kopen. Serge adviseert klanten om eerst naar boven te gaan. Naar mij dus. Vaak komen ze met het plan om Fiets A te kopen, maar komen ze, na de BikeFit, uit bij Fiets B. We kunnen Fiets A natuurlijk niet verbieden, maar we zijn altijd integer en eerlijk in ons oordeel. Ga nog eens op je fiets zitten en trap eens.’

 

Een tikkie nerveus beklom ik mij fiets. Frank mat pijlsnel de hoogte van mijn zadel, van mijn stuur, van mijn stuurpen, van mijn benen, mijn schouders, mijn nek.

‘Ik word hier blij van Spookrijder. Écht zo blij. Hoe voelt het?’

De alfa-Frank kwam hier de bèta-Frank tegen – ze gaven elkaar een hand. De ontmoeting tussen zijn twee alter ego’s vertaalde zich in een tevreden glimlach.

‘Goed. Echt heel goed Frank’, mompelde ik zoals een gelovige doet na een biecht.

Even later stond ik buiten… een ervaring (bestaande uit twee inlegzooltjes, een nieuw zadel, stuur en een verkorte stuurpen) rijker en een illusie armer: aan mijn fiets zou een nederlaag op Alpe d’Huez niet langer kunnen liggen.

‘Wanneer ga je eigenlijk die berg op?, vroeg Frank vanuit de deuropening.

‘Donderdag 7 juni.’

‘Mooi man. Zo goed wat jullie doen. Mijn ouders hebben kanker overleefd. Beiden.’

 

***

Dank Serge!

Dank Frank!

 

Dank aan Serge Posthoorn en Frank Kindermans voor hun medewerking.

Dank aan Bernard Seulsten, Bob Dylan en Eugène Christophe voor de inspiratie.

 

Klik hier voor meer informatie over de BikeFit.

 

Geloof jij in deze voorbereiding….hoe vaak ga ik Alpe d’Huez beklimmen?

Ondersteun de campagne – op deze link kan een donatie worden gedaan!

Namens alle (ex-)patiënten dank!

 

 

-