Tomorrow Is A Long Time

Maar terug naar vandaag. De dag die voelt als bron maar evengoed als sluitstuk. Hoe dan ook, linksom of rechtsom, het voelt wel logisch. Toch wel. En zo heb ik het, als hater van theater, graag. Dingen moet kloppen. Liefst rijmen. Onverklaarbare raadselachtige dwarsverbanden waarvan ik begin en eind niet kan onderscheiden, mijd ik als de pest.

Morgen hebben we om vier uur afgesproken. Grand Café Le Cirio. Brel’s place. Hartje Brussel. Morgen zien Fabienne, Estelle en Alex Roeka, alle drie, de Grote Bob Dylan voor het eerst in levenden lijve.

Ik houd hun hart vast.

 

Bob is God (het Vormsel)

Mijn muzikale leven ervoer ik, als puber, als een bouwvallig huis zonder enige vorm van structuur. De basis stond, daar had mijn broer wel voor gezorgd, maar mijn fascinatie voor Bob Dylan begon ziekelijke trekken aan te nemen. Plaatsen kon ik dit niet want ik kende, ook toen al, betere zangers, betere gitaristen en betere performers.

Op 19 september 1987 stond ik als enige zeventienjarige tussen bebaarde mannen in AHOY’. Het leek een congres van biologieleraren. Bob begon met The Times They Are A-Changin’. Ik keek in de ogen van God. Gedoopt was ik al. Dit was mijn Vormsel.

Mijn vriendinnetje Carmen interesseerde zich geen ruk voor Bob. Haar obsessie lag aan de rechter Maasoever. Bedrijfseconomie op de Erasmusuniversiteit. Voor haar was Highway 61 niets meer dan een snelweg die reizigers de mogelijkheid verschafte om van Minnesota naar Louisiana te reizen. Maar ik, romancier op wielerschoentjes, kon niet slapen vanwege de bijtende openingszin…God said to Abraham Kill me a Son… In de intonatie van alleen het woordje Son lag in mijn perceptie meer punk dan tien punkbandjes die je die dagen op MTV kon horen. En kon zien. Helaas. Mietjes waren het. Bob was het. Bob was het. So fucking cool.

Bob maakte me geen seconde gelukkiger. Integendeel. Op de cassetterecorder draaide ik A Hard Rain ‘s a-Gonna Fall van Bob (alleen de uitvoering van Bangla Desh telt, alle overige uitvoeringen zijn irrelevant) keer op keer. Liefst ‘s nachts. Onder de dekens. Met de cassetterecorder als mijn lief dicht tegen mijn oor gedrukt. Bij de laatste zin hield ik het nooit droog. Niet omdat Bob mijn verdriet bezong, daarvoor had je immers toen al Bruce Springsteen nodig, maar vanwege het besef dat je je morgen wéér eenzaam zou voelen op school. Ondanks je toen al te grote smoel. De ongelovige klas die geloofde in Forever Young. Van Alphaville. Niet die van Bob.

 

Ruca en De Passende Puzzel

1996. Maandagochtend. Snelweg. Op Radio1 draait Sjors Fröhlich een plaat die zich laat afkondigen als Steeds Dichter bij de Grond  van ene Alex Ruca.

Ik hoorde Bob, maar dan in het Nederlands. Ik herkende het feilloos. Dezelfde kleurenstructuur, dezelfde intonatie, diezelfde dwarsheid. Hee Hee Kleine Man, Wat zoek je hier zo laat.

Ik wist het: ik moest op zoek naar het werk van Alex Ruca, voorgoed de Nederlandse Bob Dylan.

CD-zaak Cupid. Beijerlandse Laan, op Zuid. Mijn dealer die dagen. De spanning. Het krakende modem. Piepend het World Wide Web op. Op zoek. Naar de Nederlandse Bob.

“Hoe heet-ie ook al weer?”, vroeg Jacqueline, de behulpzame verkoopster.

“Ruca. Of Rucca.”

Dit antwoord klonk vreemd, want ik sprak beide varianten identiek uit.

“Kent-ie niet”, wees Jacqueline naar het knalblauwe beeldscherm, “kijk maar”.

Godverdomme. Ze had gelijk. Ruca bestond helemaal niet. Rucca evermin. Had ik me vergist? In de ijdele hoop op stemherkenning of bloedverwantschap zong ik wat regels voor…..Hey hey kleine man, Wat doe je in mijn straat? Zoiets. De tekst klopte niet helemaal maar de toon wel. En de kleur. Sterker nog, ik stond versteld van mezelf. Er zat pijn in mijn stem.

“ROEKA! ROEKA HEET-IE!”, schreeuwde Jacqueline ineens alsof ze de jackpot had gewonnen. Samen staarden we sprakeloos naar het beeldscherm waarop inderdaad de fonetische variant van Ruca te lezen was.

Wildernis

Een week later zit ik met de CD op schoot, nerveus, zoals het hoort als het om het echie gaat. Ik durf hem eigenlijk niet te draaien, de CD Wildernis. Het kan wel eens te goed zijn. Dat voel ik aan alles. Alleen de titels al zijn gewoon te goed. Ze vormen een gedicht. Help Me, Ik Ben Echt. Laat Je Maar Zinken. Mannenwoestijn. Dronken Ochtendkade. Steeds Dichter Bij De Grond.

Ja! Steeds Dichter Bij De Grond! Die was het. Ik zet het nummer op en herken het intro meteen. Ruca = Roeka = briljant. Ik hou een speeltje voor Fabienne die er met verbaasde ogen naar kijkt.

Nee nee ik zoek niet meer,

loop alleen maar rond,

en waar moet ik bang voor zijn?

Steeds dichter bij de grond…

foto grijs2De CD hoes van Wildernis. Ja. Ik heb het goed gezien. Roeka is de Nederlandse Dylan.  Ik ren naar de boekenkast en rits THE SONGS OF BOB DYLAN FROM 1966 TO 1975 van de plank. Bob’s bladmuziek. Een 384 pagina’s tellende Bijbel. Blinde sensatie. Precies dat boek stond staat ook op de CD-hoes van Alex.

 

Enkele belendende boeken vallen uit de kast, vlak naast Fabienne’s Maxi-Cosi. Ze huilt van de schrik maar papa is nog nooit zo gelukkig geweest.

Een film, over een puzzel, beginnend bij het eind. De film spoelt terug. Puzzelstukjes, duizenden, vliegen door de kamer heen. Schots en scheef. Door de lucht. Op en tussen meubelstukken. In de plantenbakken, hangend in het gordijn, zelfs in de vissenkom. De film is beland bij het begin. De puzzelstukjes, zojuist nog in complete wanorde over de vloer van mijn kamer verspreid, liggen keurig bijeen. In stapeltjes.

Een puzzel die met terugwerkende kracht past is het allergrootste geluk dat een mens mag ervaren.

Fabienne lacht naar haar huilende vader vanuit de Maxi-Cosi. Met kuiltjes in haar wangen.

Scan0120

Bob door de Ogen van Pippi

Aan de TV hangt eindelijk een laptop aan de TV die het doet. Geen buffering meer. Geen zandlopertjes. Om in de stemming te komen voor het concert van morgen kijken we naar YouTube clipjes van Dylan’s laatste stuiptrekkingen live in Amsterdam. Het effect is averechts. Ik word gevangen door plaatsvervangende schaamte. Het is vreselijk.

Ik kijk naar Bob door de ogen van Estelle, mijn veertienjarige dochter. Zij heeft sproetjes, mijn Estelle. Een vergelijking met Pippi Langkous drong zich, tot vorige week, automatisch op. Tot vorige week, want ik las dat Tami Erin, het alter ego van Pippi, haar eigen sekstapes gemaakt heeft. Op zich niets mis mee, Tami blijkt prima opgedroogd, maar het idee dat Estelle, op haar beurt weer háár alter ego, gaat volgen, vervult mij met walging.

 

bob-dylan-paris-2013

Estelle kijkt naar een man die in een schimmig decor wat onverstaanbare klanken uitstiet. Zijn haar zit warrig, als Japans schaamhaar. Het nummer is onherkenbaar. Hij vond zijn eigen nummers zo vaak opnieuw uit dat hij de weg verloren lijkt in het woud der mogelijkheden.

 

Al kijkend naar Estelle voel ik dat de situatie nog pijnlijker wordt. De rollen zijn namelijk ineens omgedraaid: ik zie dat zij Bob hoort door mijn oren. Wat mankeert je pap, dat je dit zo goed vindt? Of vond? Wat maakte Bob Bob? Hoe dacht jij als vijftienjarige en je Bob voor het eerst ècht hoorde? I and I, was het liedje pap. Dat verhaal heb je al duizend keer vertelt. Je vergeleek I and I met een Chinese gong, die maar blééf doordreunen. Dat je van Bob niet kon slapen. Wie was je toen pap?

Dat wil zij eigenlijk vragen maar haar fatsoen zit haar in de weg. En zij ziet, dat ik zie wat zij ziet. Ze kruipt op mijn schoot. Alsof ze mijn verdriet voelt. Bob is nog niet dood, maar hij doet hard zijn best. Not dark yet, but it’s getting there.

De ene ster van vroeger verkoopt thans haar lichaam, de andere gaandeweg zijn geloofwaardigheid.

We besluiten gekke bekken te gaan trekken, Pippi en ik. Anders is de avond verloren.

Es en Pa

 

 

-