[klik op de kleinere afbeeldingen in de diverse fotogalerijen voor een vergroting]

 

De Hoge Snelheidstrein die Chantal heet vertrok begin dit jaar van Station Blaak. De trein arriveerde vorige week in ’s-Heerenberg waar het Nederlands Kampioenschap verreden werd.

We schrijven Halte 13!

 

“BLAAK GÁÁT! BLAAK GÁÁT! HET IS TOCH WEL EH….JA HOOR ZE IS HET….CHANTAL BLAAK IS ER VANDÓÓÓÓR!”, klinkt het krakerig door de speakers aan de Zeddamseweg in het westelijk deel van ’s Heerenberg, een Gelders dorpje pal op de grens met Duitsland waar ik, een goede drie uur geleden, nog nooit van had gehoord.

“’s-Heerenberg, Café De Smouzen aan de Molenpoortstraat”, had Lars me geappt.

De Smouzen? Wat een naam.’

Ik kwam ooit, we schrijven 1983, ongewild in een verhitte discussie terecht met onze leraar Godsdienst die ik blijkbaar beledigd had door hem te vragen naar de aard van het woord smous. Ik had ergens gehoord of gelezen dat een smous een scheldnaam was voor een Jood, maar dat een smous ook een bedrieger was.
De klas was te klein, de muren stonden bol van de fascistische insinuaties die ik me moest laten welgevallen door mijn leraar Godsdienst. Sindsdien ontwijk ik het woord Smouzen op ieder mogelijke manier.

Ik was toen dertien jaar oud en kreeg dat jaar mijn eerste racefiets.

Afspreken in Café De Smouzen voelde, zelfs een dikke dertig jaar later, niet goed voor een gelovige die gelooft in bijgeloof. Een ander teken van onheil herkende ik in de bordjes die de weg naar het NK Wielrennen omgaven: Deelmeners stond er per abuis in plaats van Deelnemers. Als taalpurist die de neiging heeft om taal vooral letterlijk te nemen piekerde ik me vervolgens suf wat een Deelmener zou kunnen zijn. Sowieso is het iemand die meent wat hij deelt; hij of zij deelt niet zomaar. Onmiddellijk moest ik denken aan Chantal Blaak: iemand die het ploegbelang altijd laat prevaleren boven het eigen belang.

Een Deelmeenster pur sang dus.

Op hetzelfde moment trapte ik volop de rem om te voorkomen dat ik de staart zou rammen van een kleine file die zich voor de entree van het bescheiden parkeerterrein van het NK Wielrennen te ’s-Heerenberg had geformeerd.

Het kampioenschap moest nog goed en wel beginnen en ik had mezelf al weer in een aardige fuik gepeinsd over mijn leraar Godsdienst, mijn allereerste racefiets en Chantal als deelmeenster van het NK.

Nadat ik de auto met de neus in de goede richting Autobahn (lees Rotterdam) had geparkeerd, stapten we uit en deed Anita een plas in een Dixie van Boels, hoofdsponsor van de ploeg van Chantal.

De foto die ik vervolgens via Twitter lanceerde was beduidend krachtiger dan de overbodige tekst die ik eraan toevoegde:

 

We vervolgden de Emmerikseweg richting de dorpskern van ’s-Heerenberg waar mijn aandacht werd getrokken door twee glad geschoren wielerbenen die parmantig uit een bont beplakte ploegleidersauto staken. Twee witte sokjes staken gracieus af tegen twee bruingebrande onderbenen. Ik raakte er zelfs een beetje opgewonden van. Sinds enkele jaren heeft het type zeekoe in het vrouwenpeloton plaats moeten maken voor het type Sirene, de halfgodin uit de Griekse mythologie met het lichaam van een vogel en het hoofd van een vrouw, vermaard om haar verleidelijke gezang.

Een seksistische gedachte, zeer zeker, maar een gemiddeld mannenoog is nu eenmaal niet gefocust op politieke correctheid. Om die reden zie ik persoonlijk liever een goede hockeywedstrijd van ons nationale damesteam dan het Kogelstoten bij vrouwen op de Olympische Spelen.

Eenmaal aangekomen in Café De Smouzen verwelkomden de leden van Team Blakie (bestaande uit Chantals moeder Arina, zus Nelleke, levenspartner Lars, schoonvader Theo, schoonmoeder Brigitte en fietsvrienden Mark en Alexander) ons hartelijk, ondanks het feit dat ze al een half uurtje zaten te wachten op hun lunch.

Op het moment dat ik koffie wilde bestellen, riep Arina “daar komt ze!”

Ik vond het ontroerend klinken hoe een moeder van een professioneel wielrenster het voltallige vrouwenpeloton reduceerde tot enkel haar dochter.

Arina riep het echter zo onverwacht dat Anita van schrik haast het flesje cola van Theo omver gooide.

Een lepeltje viel en ik was mijn platte pet kwijt.

Een politiemotor met zwaailichten reed door winkelstraat De Bleek en sloeg linksaf de Molenpoortstraat in. Het was de prelude voor het peloton dat enkele ogenblikken later zou volgen. Ik voelde mijn hart a-ritmisch kloppen (en dacht onmiddellijk aan mijn gênante danslessen die vooraf gingen aan mijn huwelijksdag), liet de zwaarlijvige serveerster van Café De Smouzen met een verbaasde blik achter me en rende naar buiten. Anita bleek mijn platte pet te dragen.

Chantal voerde het peloton aan.

‘KOM OP CHANTAL!’, brulde Theo die zijn handen in de vorm van een toeter had gekneed. Zo moet hij jaren geleden in de rol van nationaal tenniscoach ook de backhand van Richard Krajicek hebben geperfectioneerd.

‘Zo afvlaggen die handel’, grapte Mark, ‘niets meer aan doen.’

‘Kijk Marco, dit is Chantal vlak voor de start….ze zwaait naar me zie je?’

Nelleke liet mij met trillende handen het filmpje zien alsof het kwetsbaar vogeltje betrof dat ieder moment het leven kon laten.

‘Wat mooi’, antwoordde ik en stond perplex van het feit hoe Moeder Natuur het voor elkaar had gekregen dat Nelleke precies sprak en keek als haar zus. Haar zus Chantal die in de hoedanigheid van halfgodin Sirene zo-even genadeloos hard voorbij scheerde.

Had zij de schreeuw van Theo gehoord?

 

 

Nadat Chantal en haar concullega’s enkele keren waren gepasseerd en hetzelfde ritueel zich per ronde voltrok (Arina schreeuwend ‘daar komt ze!’, het geluid van schuivende stoelen gevolgd door dat van kletterend bestek op een stenen vloer en Brigitte die mij vertelde hoe Chantal haar gisteren de basisprincipes van het “op de kant zetten” had uitgelegd en hoe Arina bij hoog en laag vol bleef houden dat ze pertinent niet nerveus was en dat Anita en ik ons daarop afvroegen hoe dát mogelijk was en Mark die om klokslag drie uur zijn mobiel activeerde om de livestream van de koers te volgen waarop Theo op zijn beurt reageerde ‘zet dat ding eens uit, ik word er bloednerveus van’), trokken we naar de dorpsgrens van ’s-Heerenberg, om precies te zijn naar de Slotlaan, waar we de Sirenes maar liefst twee keer voorbij zouden zien komen.

Koers!

De lucht trilde van spanning toen twee helikopters zich hoog boven de Slotlaan meldden. Er zijn mensen die het geluid van de klappende wentelwieken van een helikopter associëren met oorlog. In mijn van wielerromantiek zwangere geest kan het geluid van een helikopter slechts duiden op één fenomeen:

Koers!

Was er sprake van oorlog, dan was het oorlog tussen enkele ingewanden nabij de middenrif. Nu in je broek schijten en je blog gaat viraal, Spookrijder en dan niet om de prestaties van Chantal Blaak. De pers zou korte metten met jullie twee maken. Blaak zou men verbasteren tot het Franse Blague. Een grap dus. Een mop. Een scherts. Einde carrière.

Daar kwamen de eerste motards. Pers! Politie! Sirenes!

De kopgroep van vijf rensters bestaande uit Anouska Koster, Floortje Mackaij, Minke Slingerland, Aafke Soet en onze Chantal Blaak passeerde. Theo hield zijn handen weer in een kom: ‘KOM OP CHANTAL!’, gevolgd door een krachtige echo die tot ver óver de glooiende maïsvelden van Montferland reikte en mij deed denken aan de manier waarop Ivanhoe door zijn heraut werd geroepen als het eten klaar stond.

Chantal hing prachtig in de bocht naar rechts, de Camphuysenweg in. Lars drukte zijn chronometer in om de voorsprong op het peloton te meten. Ik durfde niet mee te kijken. Enkele minuten later kwamen de vijf rensters ons al weer tegemoet rijden, dit keer vanuit de Stokkumseweg.

Pas toen zag ik wat ik, de gelovige die gelooft in bijgeloof, niet had willen zien: Chantal droeg het rugnummer dertien!

‘Een minuutje’, zei Lars een tikkie somber, ‘da’s niet genoeg.’

‘Tuurlijk wel’, loog ik, ‘ik heb een goed gevoel.’

‘Ik ook’, zei Mark opgetogen, blij een medestander te hebben gevonden in zijn feel good modus.

‘Niet hardop zeggen’, sloot Lars de discussie eenzijdig af, ‘da’s de Goden verzoeken.’

Ik wil zó graag geloven, maar uiteindelijk geloof ik misschien wel meer in bijgeloof en bijgeloof is hekserij volgens mijn leraar Godsdienst uit 1983. Afspreken bij Café De Smouzen, Chantal als Deelmeenster in plaats van een Deelneemster, mijn eerste racefiets op dertienjarige leeftijd en Chantal die vandaag het rugnummer dertien draagt.

‘Alles goed?’, vroeg Anita bezorgd.

‘Jazeker, ik heb een goed gevoel.’

Als de leugen eenmaal geboren is, is het te laat voor een abortus.

 

Team Blakie!
(v.l.n.r. De Spookrijder, Lars, Mark, Nelleke, Arina, Alexander, Theo, Anita en Brigitte)

 

‘Ik word nu ook nerveus’, vertrouwde Chantals moeder Arina mij stilletjes toe, alsof ze daarmee een geheim onthulde dat pertinent niet gedeeld mocht worden. We wandelden van de bocht aan de Camphuysenweg naar de bocht aan de Stokkumseweg. Ik voelde me opgelucht. Gedeelde stress is nu eenmaal halve stress. Ze stak een sigaret op die haar op een verbale vermaning kwam te staan van dochter Nelleke (‘Mam!’) wier ogen steeds vochtiger werden.

‘Vreselijk dit…die spanning….’, mompelde ze.

Chantal droeg weliswaar het rugnummer dertien, maar ze had daarnaast een tweede rugnummer dertien andersom op haar rug gespeld. Dat had ik gezien.

Andersom. Chantal. Deelmeenster. Spookrijdster.

Negentig minuten gingen voorbij. Dat zijn vierenvijftighonderd seconden. In die vierenvijftighonderd seconden wist het hele universum zich geconcentreerd rondom het parcours van het NK Wielrennen voor de Elite Vrouwen te ’s-Heerenberg. Er was geen wereldnieuws. Er was geen weer. Geen verkeer. Geen ziekte, geboorte of sterfte. Niets of niemand deed er nog toe. Dat is de kracht van topsport. Het enige dat je als supporter te doen staat is geloven in de kracht van de verleiding.

Een schreeuw. Nee, het is een vloek. Een godslasterende vloek!

Wat is er gebeurd?

Een uitbraak uit het peloton. Ellen van Dijk. Annemiek van Vleuten. Lucinda Brand. Allemaal hardrijdsters. Vijftig seconden! Vijfenveertig seconden! Nee toch? Achtendertig seconden!

De livestream. Twitter. Pling! Een appje. Ergens. Van iemand.

‘Ze heeft zich in ieder geval laten zien’, probeerde ik nog monter, maar er was niemand binnen Team Blakie die behoefte had aan een type Emiel Ratelband die zijn bijgeloof de kop in trachtte te drukken met nietszeggende one-liners.

We wandelden over de Stokkumseweg. Richting finish. Zwijgzaam. De spanning had de tongen het zwijgen opgelegd. Chantal was inmiddels alleen overgebleven met Anouska Koster en Floortje Mackaij. Als enige had ik zo-even gezien dat het peloton echt volle bak de achtervolging had ingezet. Daarna rende ik terug naar de groep en wist ik me geen raad met hun vragende gezichten. Ik durfde ze niet te zeggen dat ik had gezien hoe het peloton met Sirenes zich in een lang lint had getrokken, in volle jacht op de prooi die bestond uit Anouska Koster, Floortje Mackaij en onze Chantal Blaak.

Ik voelde het bloed uit mijn hoofd wegtrekken.

Chantal had het rugnummer dertien moeten weigeren. Ze had moeten vloeken. Met de vuist op tafel moeten slaan. Ze had moeten zeggen dat ze vandaag een keer géén Deelmeenster zou zijn (iemand die het meent als zij deelt) maar een Deelneemster (iemand die het deel neemt waar zij recht op heeft).

Het getal 13 spookte als een fantoom door mijn hoofd.

Bijgeloof.

Waarom gaan wij in onze westerse cultuur toch zo krampachtig om met het getal Dertien? Omdat Judas, de bedrieger van Jezus, zich als dertiende tafelgast meldde tijdens het Laatste Avondmaal, met als gevolg dat in tal van vliegtuigen rijnummer 13 ontbreekt om nog maar te zwijgen over het ontbreken van een dertiende etage in menig Amerikaans hotel?

Bijgeloof.

Die ene onderbroek dragen als Feyenoord speelt. Voor een koers eerst je linker sok aantrekken, dan pas de rechter.

Bijgeloof.

Mijn favoriete album van The Doors is getiteld Thirteen. Het begint met het opzwepende Light my Fire. Als dat lied voorbij komt tijdens een training fiets ik net zo hard tot ik bloed in mijn mond proef. Bloed als antiserum van het onheil dat Thirteen impliceert. Daarna volgt People Are Strange waarin ik mijzelf altijd meer heb herkend dan mijn medemens.

Op mijn dertiende kreeg ik mijn eerste racefiets.

Als metafoor had ik Chantal Blaak begin van het wielerseizoen getransformeerd in een Hogesnelheidstrein die vertrok vanuit Station Blaak. Iedere koers zou een station worden, iedere halte werd genummerd. En vandaag, het NK voor vrouwen, zou Station Dertien zijn.

Die wetenschap maakt me nu misselijk.

Mijn creatieve vondst zou zo maar een bijgelovige last kunnen worden voor de vrouw om wie vandaag alles draait: Chantal Blaak.

Wat gaat er nu in haar hoofd om? Waar denkt ze nu aan? Heeft ze ons gezien in de bochten aan de Camphuysenweg of de Stokkumseweg? Of alleen gehoord misschien?

Dacht ze wellicht aan de discussie die we hadden toen haar nieuwe website eenmaal gebouwd was en ik de kleuren van haar roodwitblauwe logo vond vloeken met het felle oranje van haar Boels-Dolmans shirt en hoe zij daarop quasi terloops liet vallen dat zij dán maar Nederlands Kampioene moest worden om de kleurenharmonie in ere te herstellen?

 

“BLAAK GAAT! BLAAK GAAT! HET IS TOCH WEL EH….JA HOOR ZE IS HET….CHANTAL BLAAK IS ER VANDÓÓÓÓR!”, klinkt het krakerig door de speakers aan de Zeddamseweg in het westelijk deel van ’s-Heerenberg, een Gelders dorpje pal op de grens met Duitsland gelegen waar ik, een goede drie uur geleden, nog nooit van gehoord had.

Maar toen was toen en kan om die reden nooit nu zijn. Met de kennis van nu heeft ’s-Heerenberg bestaansrecht. Verleden, heden en toekomst hebben zich als een vuist samen gebald, klaar om een rechtse directe te geven. Maar wie is het slachtoffer?

‘Is ze het?’, vraagt Theo mij, ‘is ze echt weg?’

Op het eerste gezicht lijkt hij wat geërgerd, op het tweede gezicht is hij bezorgd, op het derde gezicht is hij een schoonvader bij wie trots en spanning om voorrang vechten.

‘Ja! Ze is weg!’, antwoord ik alsof ik daarmee de wederkomst van de Messias bevestig.

We staan op 200 meter voor de finish. Anita staat naast Theo en lijkt kleiner dan in het echt. Brigitte is een stukje teruggelopen, weg van het neurotische gedrag van de Spookrijder die zich volledig heeft onttrokken aan zijn rol als huisverslaggever c.q. vaste blogger van Chantal Blaak, maar hier gewoon als dertienjarige fan langs de kant staat te juichen en te schreeuwen.

‘Hier heeft Chantal wat aan ons, verderop bij de finish is het te druk en hoort ze ons niet’, had Brigitte gezegd voordat ze kalm maar resoluut van ons vandaan liep.

‘Hoeveel nu?’, vraagt Theo.

Ik zet de livestream nog maar eens aan.

‘Vier seconden! Nog twee kilometer!’, antwoord ik.

Vorige week sprak ik Chantal nog. Aan haar keukentafel. Ze keek haast dwars door me heen met de even rustgevende als zelfverzekerde blik van een adelaar. Zo eentje die weet waar en wanneer aangevallen moet worden.

Ieder woord kreeg een klemtoon mee, net als de speaker aan de Zeddamseweg.

“CHAN-TAL BLAAK DA-MES EN HE-REN! GAAT ZIJ HET VAN-DAAG DOE-OEN?”

‘Zet die livestream als-je-blieft af!’, smeekt Theo die mij net in Café De Smouzen vertelde dat hij nooit een wedstrijd van Feyenoord live keek. ‘Te veel spanning. Ik kan het niet aan. Ik volg alles op Teletekst.’

‘U vroeg me toch om de voorsprong door te geven?’, antwoord ik als het slimste jongetje uit de klas (tevens het meest irritante vanwege zijn drang naar eigen gelijk), maar Theo nam niet de moeite te antwoorden. Hij tuurde slechts de verte in. Op zoek naar een schimp van zijn schoondochter.

Waar blijft Chantal?

Teamblakie staat versplinterd langs de boarding van de finish. De speaker schreeuwt. Een honderdtal meter terug ijsbeert Brigitte de seconden weg. Arina en Nelleke zijn nergens te bekennen. Lars, Mark en Alexander evenmin. Ik sta hier alleen met Anita die vuurrood is aangelopen van de spanning en met Theo die lijkwit ziet van dezelfde spanning.

De helikopters trillen in de lucht. Er is oorlog op komst. De eerste motards melden zich op de Zeddamseweg, slaan rechtsaf en verlaten daarmee het parcours.

We turen de weg af, maar Chantal is nergens te bekennen. Toch zal ze ieder moment aan ons verschijnen. Dat gelooft zelfs de bijgelovige die vandaag de Goden verzocht.

We gunnen het haar zo. Als ik ons gunnen vertaal in hoogtes dan is de top van Mount Everest nog niet hoog genoeg. In diepte zou de Marianentrog in de Grote Oceaan niet diep genoeg zijn. In afstand gemeten zou ik blootvoets de evenaar bewandelen voor een Nederlandse titel.

Komt ze eraan of bedriegen mijn ogen mij? Wielrennen is dé sport van de bedriegers waarin niet altijd de sterkste wint. Maar soms wel.

‘Hoeveel nu?’, vraagt Theo.

‘Zes seconden!’, brul ik.

‘Dáár! Daar komt ze! Kom op Chantal! Zet hem op!’

Het filmpje dat ik nu inzet blijkt 42 seconden te gaan duren. Het worden de 42 spannendste, gelukkigste en meest beschamende seconden uit mijn wielerblogleven. Bij het terugkijken hoor ik mezelf schreeuwen als een bezetene, haast buiten mijzelf om, waarmee de facto het gelijk van The Doors’ People Are Strange is aangetoond.

 

 

Het oranje stipje dat zojuist uit de verte opdoemde heet Chantal Blaak, deelneemster 13, voormalig Deelmeenster 13. Het stipje wordt een oranje voorbijtrekkende speer die nu uit het zadel gaat. Anita brult. Theo ook. Hij vergeet zijn handen in toetervorm te boetseren. De speer wordt alweer een stipje dat achter de horizon verdwijnt totdat de speaker in de gedaante van de Verlosser de bevrijdende woorden spreekt:

“DAMES EN HEREN, CHANTAL BLAAK IS DE NIEUWE NEDERLANDS KAMPIOENE WIELRENNEN!”

Ik ben blij, opgelucht, trots, dankbaar en weer het dertien jaar oude jongetje dat zich afvroeg waarom mannen niet mochten huilen.

 

 

Enige minuten later weet ik dat ik de moeder van de kersverse Nederlands Kampioene moet loslaten, maar dat gaat me slecht af. Ik gun de titel niet alleen Chantal, maar ook haar moeder (‘ik ben nooit nerveus, echt niet, alleen de allerlaatste kilometers altijd’). Begin van het jaar zag ik haar voor het eerst bij de Omloop het Nieuwsblad. Het was koud. Om de tijd te doden maakte Lars een foto van zijn schoonmoeder en mij op de Paterberg, onder een Spookrijdersbord. Haar verbaasde blik zal mij altijd bijblijven. Chantal werd tweede.

Tranen hebben recht op vrijheid. Dat zou ik Nelleke willen zeggen als ik haar vasthoud in het volle besef dat ik nu gewoon de zus van de Nederlands Kampioene Wielrennen vasthoud.

Enkele tientallen meters na de meet feliciteert Lars Chantal. Het knuffelende stel heeft geen notie van de voltallige vaderlandse sportpers die zich cirkelvormig heeft opgesteld rondom het sprookjespaar.

Wij van Team Blakie kussen, highfiven en omhelzen elkaar minutenlang alsof we zelf Nederlands Kampioen zijn geworden en dat voelt ook een beetje zo. Wij, talentloze stervelingen, hebben de euforische bevrijding van een topsporter nodig om inhoud aan ons armzalige bestaan te geven.

Ik omhels nu het ultra afgetrainde lichaam van Marieke van Wanroij, vriendin en oud ploeggenoot van Chantal. Marieke voelt zo fragiel dat ik bang ben haar te bezeren in mijn kinderlijke blijdschap. Chantal noemde haar vorige week nog erelid van Teamblakie.

‘Ik ben zóóó benieuwd naar je verhaal Marco’, zei Marieke op het moment dat ze mijn wangen spontaan voorzag van enkele zoenen. Meteen daarop kromp mijn maag ineen en slikte ik twee keer om tot zinnen te komen.

 

 

Team Blakie kijkt nu naar Chantal en ziet hoe zij het podium betreedt. We zien hoe zij het roodwitblauwe shirt aangereikt krijgt. We zien nu wat zij ziet als het Wilhelmus wordt ingezet. We zien hoe zij, in de gedaante van Sirene, in de diepe verte tuurt.

In de verte wacht de erkenning haar geduldig op. De verte heeft een naam. Het heet ’s-Heerenberg.

In die verte woont de Heer. Op een Berg. Als bijgelovige hoef je niet aan, alleen maar af te kloppen.

Op Huisnummer Dertien.

 

Voor Chantal.

 

***

 

 

 

 

 

 

 

 

-