Om 12 uur moet ik uitgecheckt zijn. Het lukt me net op tijd om voor die tijd mijn blog van dag 2 af te krijgen. Vlak daarna meldt Vinod dat hij een uurtje later is. 12 uur wordt één uur. ‘This is India you know’. Van het hotel krijg ik een uurtje respijt.

In de lobby wacht ik op Vinod. Ik zak weg in een belachelijk lage en diepe bank. Net als ik mijn zit heb gevonden en de receptioniste een glimlach zie inhouden stuurt Vinod me een appje. ‘Am outside’.

We stoppen bij een drogisterij die ook zoutjes, chocolade en speelgoed verkoopt. We slaan wat extra energy bars in. De verkoper kijkt mij erg lang aan alsof hij vermoedt dat ik ieder moment iets wil stelen. Enkele proteïnebommen rijker verlaten wij dit zaakje om naar het huis van Vinod te rijden. Ik word er hartelijk welkom geheten door Manu, de lieve tengere vrouw met een iets te lage en schore stem voor haar postuur. Voordat ik haar iets kan vragen of zeggen, vraagt ze naar Anita. ‘She is in my heart’, bekent ze. ‘In mine too’, antwoord ik haar. Ik zou hier graag een flauwe sexistische grap aan toevoegen maar ik houd me in. Na het overhandigen van het kadootje voor dochter Mishty pakken we de auto in en gaan we op weg naar Abu Road in deelstaat Rajastan. Wij gaan met de auto omdat Vinod enkele afspraken heeft met de lokale autoriteiten op Abu Road. De rest gaat met de bus. We rijden nog even snel langs om ze gedag te zeggen.

Niet veel later volgt in de groepsapp een foto van de groep wielrenners vanuit de bus.

‘I have a little pot of grease
I put it on the table
I have a little little pot of grease
And I put it on the table
Yes Yes second verse….I have a little pot of grease…’

Voor een moment weet ik niet of ik dit hardop gezongen heb of niet. Ik weet wel dat ik me hoe dan ook kapot schaam. Voor ons volk, voor die stomme kutliedjes die we maar klakkeloos meezingen. Daar had Toon Hermans eens een sketch over moeten verzinnen.

“Pardon me?”, vraagt Vinod.

“No nothing my friend, I was just thinking about something stupid.”

Het deuntje krijg ik de hele reis mijn kop niet meer uit, ook niet als Vinod de muziek aan zet. Een rapper. Nee dan toch liever a little pot of grease mensen.

De tocht duurt een goede drie uur. Het is en blijft een boeiend land. Het verkeer blijft me, gelukkig, verbazen. Enkele dagen geleden vroeg dochter Estelle of ik nerveus was. ‘Helaas niet’, antwoordde ik. En ik meende het. Ik ben er al zo vaak geweest dat ik bang ben dat de sleet erin komt. Dat ‘incredible India’ niet meer zo ‘incredible’ is. Dat ik ongevoelig word voor al die duizenden daklozen, hopelozen. Dat ik geen emotie voel als een Riksha passeert waarin 13 familieleden zitten gepropt.
En dat ik de koeien moe ben. De honderden magere koeien en ossen die onverstoord hun slome weg kiezen in het hectische verkeer van India. Gelukkig is het tegendeel waar. Het blijft ‘incredible’. Ik blijf verliefd op dit knotsgekke land van halve afspraken en gedeeltelijke toezeggingen. Het land van handelaren die altijd winnen. Het land van de hartelijkheid, de gastvrijheid, de gemoedelijkheid.

Eerste stop is bij een politiebeambte die op sandalen loopt. Vinod stapt uit met zijn zonnebril en zegt ‘you stay here’. Ik zit plotseling in een Bollywood speelfilm. Vinod en ik spelen de hoofdrol. Een zwerfkind komt bij mijn portier staan. Zijn haar is ontploft. Hij kijkt me aan alsof ik van een andere planeet kom. Het verkeer in Abu Road raast ondertussen achter ons door. Getoeter. Geschreeuw. Geblaf. Dan wordt het zwerfjochie weggestuurd door de politieofficier die nu gebaart met de blanke mijnheer op de foto te willen.

“From Poland?”

“No Holland!”

“Yes Poland.”

We zijn weer onderweg en laten de chaos van Abu Road achter ons. We gaan de berg Mount Abu op. Deze gaan we morgen per fiets beklimmen. Boven op de berg heeft Vinod een afspraak met de bazin van de politieofficier. Zij moet bezocht worden al is mij niet duidelijk waarom. Maar dit is India. Niet alles hoeft uitgelegd te worden. Daarom ben ik Europa vaak zo moe. Die hang naar uitleg.

Het is een prachtige berg met schitterende natuur. Eigenlijk fietsen we dwars door de jungle heen. Apen. Apenrotsen. Slingerend van boom naar boom. Koeien, natuurlijk. Palmbomen. Rotspartijen. Watervallen. Het is adembenemend. Dan rijden we door de mist. Dan schiet de ondergaande zon er doorheen. Geen moment staan we stil. Mijn hersenen maken overuren. Ik mag dit nooit vergeten. Ik moet van iedere bocht een foto maken. En ik moet alles onthouden om met mijn familie en vrienden te delen.

Bovenaan de berg stappen we in de dikke modder uit bij het politiebureau van Mount Abu. Een volgende beambte ontvangt ons. Ik ga zitten en volg het gesprek in Hindi. Soms wordt er geschreeuwd. Gesnauwd.

We staan weer buiten.

“Problems?”, vraag ik hem.

“No no, not at all.”

Het is hun manier van communiceren, ik had het kunnen weten. Pas nu kunnen we de grote bazin van de politie spreken. Madame Executive nog wat. Vinod legt me uit dat dit de manier is waarop je het moet aanpakken. Je begint beneden en gaat van stap voor stap naar de top, in dit geval letterlijk.
Alles is voor elkaar. We krijgen politie begeleiding onderweg. Vinod glimlacht. We gaan naar het hotel. Eindelijk. Het is al over negenen ’s avonds en pikkedonker. De bus is inmiddels al gearriveerd.

Het Hotel Chandrawat Palace valt tegen en heeft weinig van een palace. Volgens Vinod is er niets beters te krijgen hier in Abu Road. Het hotel heeft weliswaar een koloniale stijl maar daar is dan ook alles mee gezegd. In mijn kamer 101 draait de plafondpropellor als een malle rond. Er is geen airco. Geen warm water. Geen dekens op het bed.

We eten wat in de tuin van het hotel. Ik eet me suf aan rijst en Indiaas brood. Ik sla zo veel mogelijk sausjes over. Een andere keer. Ik vraag onder het eten naar de sfeer in de bus. Die was OK.

“Did you sing in the bus?”

“Sing?”

“Yes sing, about the little p…ah never mind…”, rond ik maar af met het schaamrood op de kaken.

Dan leg ik alles klaar voor morgen. De Indiërs hebben mijn fiets afgesteld en de juiste plaatsjes onder mijn wielerschoenen gemonteerd. Nu probeert Vishrut, een hevig zwetende vrijwilliger (“technical engineer”) de etappe van morgen op mijn Garmin te krijgen.

In de badkamer kom ik in mijn toilettas een potje tegen met een smerige substantie erin. Alsof een perverse geest na het bekijken van een pornofilm zijn zaadproductie in een potje heeft willen bewaren. Maar dat is het niet. Het is vet dat Anita voor me heeft gekocht tegen schurende bips en ballen, want nu in India geen aambeien krijgen natuurlijk. De moederverpakking was wat groot, dus heeft mijn lieve wielervrouw wat vet in een potje gedaan. Een potje met vet.

En met die melodie val ik in slaap. Morgen etappe nummer 1. Mount Abu. Morgen is het koers…..”I have a little pot of grease and I put it in the table…Yes Yes Yes….”

 

-