De wekker gaat om 4:30u af. Niet voor het eerst deze reis ben ik het besef van tijd en plaats voor een moment kwijt. De muffe hotelkamergeur herbergt echter alle broodnodige realiteitszin om tot actie te komen. Ik sla de stoffige sprei van me af.
Vandaag, donderdag 1 september, is het eindelijk koers. Etappe 1 staat op het programma, de beklimming van Mount Abu.

2016-09-06 07.07.59

De berg is 1.722 km hoog. Ik zeg berg maar ik zou eigenlijk paradijs moeten zeggen als ik mijn Indische vrienden mag geloven. En waarom zou ik dat niet? We zitten aan de ontbijttafel dat voornamelijk bestaat uit Indisch voedsel. Uiteraard. Gelukkig staat een hotelbediende ook witte boterhammen te roosteren. Ik heb me deze 3-daagse trip voorgenomen om zoveel mogelijk Europees voedsel tot mij te nemen om mijn maag niet onnodig te belasten met de ‘spicy kitchen’ waar India bekend om staat. Anita heeft me uitgelegd hoe de soort-van-Norit pillen werkten. Ik lette weer eens niet op, knikte vriendelijk en zei gespeeld enthousiast ‘goed zeg, handig’. Leugenaar. Wacht maar als je dadelijk aan de schijterij bent. Mount Abu weet wel raad met jou, valse hond.

Ik ben in gesprek met ene Ryan, een uiterst tengere renner van 25 jaar oud uit Chennai. Hij maakt deel uit van de Montra ploeg, een Indiaas wielrenmerk. Hij draagt een platte pet. Da’s de eerste en laatste gelijkenis. Hij zegt 45 kilo te wegen. Ik verslik me in mijn te hard gekookte ei waarop de ober ongevraagd zwarte peper had gedaan. Dit zag ik te laat waardoor ik me hoestend verontschuldig bij de verbaasd kijkende Ryan.

Het is koers. Hier staan we. Veertig of tweeënveertig deelnemers (het precieze aantal krijg ik maar niet te horen, het lijkt wel een staatsgeheim), klaar voor de start. Het is 7 uur. Belachelijk vroeg, belachelijk mistig en belachelijk benauwd. Zo buiten staand dringt pas het besef tot me door hoe belachelijk dit idee is geweest om in te gaan op de uitnodiging van Vinod om deel te nemen aan de Tour of Aravallis.

Vinod geeft me een geel fluoriserend regenjack dat me al meteen benauwt. Alle deelnemers krioelen door elkaar heen. Vinod neemt zelf geen deel aan de tocht. Hij kreeg vlak voor aanvang last van buikkrampen en diarree. Misschien luistert ook hij slecht naar de adviezen van zijn vrouw. God straft meteen. Maakt niet uit of je katholiek of hindoe bent.

Koersdirecteur Anuj voert het woord door een mobilofoon.

“Riders! Riders! Are you enjoying?”, vraagt hij hoopvol. De spanning is van zijn gezicht te lezen. Mijn hemel wat heeft deze kerel zich ingezet voor deze tocht. Geen enkele vraag was hem te veel, ook niet die duizend-en-één vragen van die Hollandse kerel die zijn deelname aan deze tocht had laten afhangen van een fiets met een 34×28 verzet omdat hij wel zo slim was geweest zich in de stijgingspercentages van het parcours te lezen. Toen de arme Anuj dat eenmaal geregeld had, had die zeikerd weer iets te zeuren over de plaatjes onder zijn schoenen: die moesten natuurlijk wel matchen met de pedalen van de leenfiets.

We zijn nog altijd niet weg. Er moet een foto worden gemaakt. Een groepsfoto in India. Ondertussen hebben wij thuis al lang en breed boodschappen gedaan, koffie gezet en de krant gelezen (inclusief weekendbijlage).

“Photo! Photo! Groupsphoto guys!”

Echt fotoschuw is de gemiddelde Indiër niet te noemen. Het is eigenlijk knokken geblazen om voorop te mogen staan. Een groepsfoto begint doorgaans met een smaldeel van de voltallige groep. Het smaldeel wordt aangevuld met aansnellende lieden die allemaal op de foto willen. ‘Wait, Wait!’, klink het dan ook regelmatig. Na een twintigtal minuten zijn er 873 groepsfoto’s gemaakt en dan lijkt het moment toch echt daar dat er afgeschoten gaat worden. Afgevlagd liever. Vinod staat klaar met de roodwit geblokte vlag ter teken van vertrek. En dan denk ik aan Brabant, want daar brandt nog licht.

We zijn weg. De allereerste Montra Tour of Aravallis is officieel van start gegaan.

Ik ken helemaal niemand van deze groep fietsers. Nou ja, letterlijk één iemand. Jingy, volledige naam Jingesh Patel. Hij is een volslagen mafketel, een feestganger, een gangmaker. Hij laat zich op de fiets altijd begeleiden door muziek uit een klein speakertje dat hij ergens onder zijn zadel heeft gemonteerd. Ook nu voert hij weer het hoogste woord. Hij schreeuwt. Van blijdschap.

Ik raak ik gesprek met een renner. Over koetjes en kalfjes want die heb je hier genoeg. Dan ga ik haast op mijn muil omdat mijn trappers blokkeren. Ik kijk omlaag, raak een beetje van de weg, slinger weer terug, raak haast een schichtige zwerfhond en zie dan de grote bidon van Vinod te zwaar bleek voor de bidonhouder van de leenfiets. Ik moet kilometers lang met de bidon in mijn hand fietsen want er is geen volgwagen te bekennen. Ik besluit om me helemaal uit te laten zakken naar achter want een piepklein ambulansje begeleidt ons. Geen van het medisch personeel spreekt Engels. Er volgen enkele pijnlijke momenten. Ik reik hen de bidon aan, maar zij weigeren die beleefd. Ze denken dat ik ze iets te drinken aanbied.

We fietsen voorzichtig in een lint aan de linkerkant van de weg. Het miezelt. Het leenjasje van Vinod is nu al drijfnat maar toch wil ik het zo snel mogelijk uit. Ik zweet me kapot. We fietsen langzaam Abu Road in, het stadje gelegen aan de voet van Mount Abu. De klim begint zodra we rechtsaf slaan. Om de koeien heen. Vlak langs een riksja. Nog net voor de schoolbus die zich toeterend aankondigt. Daar begint de klim. Nu.

Het stijgt aan 4 à 5 procent en meteen ben ik iedereen kwijt. Iedereen. Ik houd mijn trappers stil en kijk naar achteren. Een wit busje. Een vrachtwagen. Nog eentje. Maar geen renner te bekennen. De klim is nog geen honderd meter begonnen. Waar is CP (zeg ‘Sie-Pie’), waar is Doc (dokter Naresh), de persoonlijke vrienden van Vinod bij wie ik in de buurt moest blijven.

Ik ga alleen verder. Op instructies overigens van Vinod die zijn zwoegende landgenoten heeft verwittigd dat Marco alleen verder gaat. Nu rijdt hij naast me om mij dit te vertellen. Hij scheurt weg. Ik ben helemaal alleen. Ontzettend enorm alleen. Qua renners dan. Want het verkeer is ook op de berg redelijk idioot te noemen. Gisteren reed ik hier ook met Vinod maar het was me nog niet opgevallen. Dit is het grootste verschil tussen het perspectief van de wereld vanuit je auto en de wereld vanaf de fiets. Vanaf de fiets beleef je alles een stuk intenser. De wereld vanuit de auto geeft geen volledig beeld van de werkelijkheid. Om die reden ben ik geen groot Formule 1 fan. Je moet de omgeving ruiken. Voelen. Beleven.

De auto sluit uit. De fiets omarmt.

De klim is een veertig kilometer lang maar goed te doen. De stijgingspercentages variëren van 3 tot 5 procent. In het jargon heet dat een loper, maar sinds Hebert Dijkstra die term iets te vaak bezigt, probeer ik het woord ‘loper’ zo veel mogelijk te omzeilen.
Ik klim door de mist. Dan breekt de zon weer door. Fel. Onverbiddelijk. Ik hoor geritsel. In de bomen. Op de spaarzame omheining van de weg zitten apen rustig te wachten. Als ik passeer heb ik mijn eerste belofte al gebroken. Fietsend langs wilde apen, dat moest toch zeker gefotografeerd worden? Maar eenmaal op de racefiets dan verander ik zelf in een beest en wil ik zo gauw mogelijk harder, hoger, dieper.

Iets minder poëtisch nu: vanuit de auto, gisteren nog, was het net Beekse Bergen. Als je ze echter op de fiets passeert, schijt je in je broek van de angst. Waren die apen nu agressief of niet? Ze zijn altijd op zoek naar voedsel, volgens Vinod. Zouden ze mij aanvallen? Op zoek naar mijn Isostar Energy Bars die ik vanuit Nederland meenam? Één aap speelt met zijn lul. Een ander springt zomaar van de stenen omheining via een tak, een liaan, hopsakee, zomaar een boom in. Ik schrik me de touwtyfus. Mijn hartslag schiet omhoog. Zo zie je maar. Een springende aap kan je zomaar in de D3 hartslagzone brengen. Geen Alpe d’Huez voor nodig.

Het verkeer raast intussen door. Toeterend. De passagiers in de passerende busjes kijken me aan alsof ik van Mars kom. Honderden ‘two-wheelers’ (een verzamelnaam voor ‘onze’ scooters, brommers en motors) scheuren voorbij. Toeterend. Er klinkt zwangere muziek als ze passeren. Ze zwaaien. Hun tanden zijn lang en geel. Ze dragen tulbanden, slippers, gewaden. Alles slingert en wappert.

Dan rijd ik lek. Zomaar. Geen losliggend asfalt. Geen rotsblok geraakt. Het is hier twee weken lang enorm tering weer geweest. Het heeft zijn effect niet gemist op de wegen. Hele stukken asfalt zijn weggespoeld. Er lopen riviertjes over de weg. Vanuit de bergen. Het vormt plassen. Onder de plassen laat het asfalt los. Maar ik rijd lek op een spaarzaam goed stuk weg. Vinod is bij me en vervangt mijn band. Een kraamverkoopster van maïs draait haar ogen van me af als ik haar aankijk. Ze heeft geen idee. Werkelijk geen idee. Ik ook niet mevrouw. Dit is ook nieuw voor mij. Ik ben een fietser uit Holland. Ik houd van hard fietsen. Het liefst tegen een berg op. Ik weet het ook allemaal niet.

We zijn weer weg. Ik hoor papegaaien. Hoog gekras. Vanuit nog hogere palmbomen. Laat ik zeggen, Ik hoop dat het papegaaien zijn, want ik kan geen enkele vogel daadwerkelijk zien dus ik ben op mijn fantasie aangewezen. Mijn terrein. Een papegaai maakt het plaatje perfect. Apen. Papegaaien. Palmbomen. Jungle. En Mowgli op een racefiets.

KUT! Ik rijd godverdomme weer lek. Krijg toch de pleuris, wat is hier aan de hand. Vinod is nergens te bekennen. Ik bel hem op. Uit mijn rechterzakje haal ik mijn iPhone uit het afsluitbare ozo handige plasticzakje van Ikea (onmiddellijke associatie met Ikea Barendrecht, winderige polders, witlof, gelukkige gezinnen in aaneengeschakelde woningen, witte boterhammen in een plastic zakje waarvan de strip nooit hermetisch wil sluiten, ik mis Anita) en bel Vinod.

“OK coming”, zegt hij.

Geen spoor van ergernis bij hem. Hij vervangt mijn band. Ondertussen klets ik wat met Sonia, de levenspartner uit Delhi van een van de deelnemers. Zij heeft lange tijd in Chicago gewoond dus dit converseert een stuk prettiger. Zo kan ik weer ‘kent’ in plaats van ‘kant’ zeggen als ik ‘can’t’ bedoel.

Ik rijd weer. We zijn aangekomen in het stadje Abu. We zijn echter nog niet op de top. Het verkeer is ook hier krankzinnig. Het wurmt zich al toeterend een weg door de smalle straatjes van Abu. Wat een chaos. Ik kies voor een lichte versnelling om zo wendbaar mogelijk te zijn. Ik zie geen pest door de mist. Maar vijftig meter verder is de mist al weer vertrokken en ontwijk ik net op een tijd een slapende koe midden op de weg. Mijn hoofd en hart maken overuren.

Pffffff…..

Precies dát demotiverende geluid maakt een lekke band. Voor de derde keer rijd ik lek. Weer voor. Vinod rijdt achter me en stapt meteen uit. Sonia vervangt het water van mijn bidon. Ze praat over haar werk bij de cheesefactory in Chicago. Ze is vandaag de dag dé taartenspecialiste van Delhi. Ze maakt alle taarten bij feestjes van de upper class van Delhi. Ze kent de ambassadeurs, de kamerleden, de big shots van TV. Nu praat ze met een Rotterdamse Spookrijder op een mistige berg in het noordwesten van India. De Spookrijder kijkt met een half oog naar enkele zwerfhonden die zich als hyena’s om de twee heen hebben opgesteld. Een lokale man voelt aan mijn shirt. ‘Good’, zegt hij. Hij stinkt enorm. Zodra een busje passeert laat hij mij alleen en rent hij erheen en schreeuwt hij ‘Guide! Guide! Guide!’. Ze passeren hem allemaal. Hij streelt nu mijn achterband. ‘Good’, zegt-ie. Hij kan het weten. Hij is immers gids.

Enkele kilometers verder begint de zogenaamde ‘CS’. Indiërs zijn gek op afkortingen. Het liefst ratelen ze ze zo snel mogelijk. Je hebt geen idee waar ze het over hebben. Gewoon knikken, dat doen zij immers ook. Maar let op, in India knikt men in tegengestelde richting. Laat maar zeggen, de ‘Spookrijders’ way. Met andere woorden, als ze ‘ja’ bedoelen dan schudden ze ‘nee’. Alleen daarom al ben ik gek op dit land.

Hier begint de Competitive Segment, een tijdrit dus. De top van de berg is nog altijd bereikt. Die ligt nog zestien kilometer verder. Het belooft eindelijk een serieuze klim te worden. We gaan eindelijk naar 7, 8 tot 10%. Dat werd tijd. Ondertussen druppelen de renners binnen. Steenkapot. We hebben dertig kilometer geklommen en het grootste deel van de deelnemers heeft nog nooit een berg beklommen met een fiets. Ze zijn verbijsterd.
Ze laten foto’s zien van hun tocht want het is me duidelijk geworden dat ze niet alleen komen om te fietsen maar ook om te genieten.

Daar staan ze. Onder een waterval. In hun wielerkleding. Krankjorum, maar ze weten meer te genieten dan ik. Toen ik die waterval passeerde, zag ik Indiase mannen in hun onderbroek staan. Gratemager. Ze lachten toen ik passeerde en schreeuwden iets van ‘good’.

Wat een vertrekpunt voor een tijdrit. Overal vliegen bromvliegen rond en libellen die mij angst aanjagen. Het ruikt naar pis. Ik hoor geritsel in een hoopje vuil en puin. Volgens mij zag ik ook iets bewegen. Iets met een staart.
Ik word geroepen door Vinod. Of ik de lokale pers te woord wil staan. De Abu Times. Het gaat allemaal vliegensvlug. Ik krijg amper de tijd om mijn gedachten te ordenen want het gaat al van three-two-one en gaat u gang maar. Het wordt één grote lofrede. De journalist kijkt me dan ook zo hoopvol aan dat ik het niet waag om me ook maar te wagen aan één klacht. Zoals het belachelijk slechte asfalt. Het somtijds asociale verkeer. Het interview, een soort monoloog eigenlijk, is al weer ten einde. Met een hopelijk welgemeend ‘Well done and thank you’ drukt hij zijn kaartje in mijn hand. ‘You can check interview on website Sir.’

Een agent met overgewicht stopt op zijn two-Wheeler. Dit is onze politie-begeleiding waar we gisteren zoveel moeite voor hadden gedaan. Prachtig. De man doet niets, maar eet gezellig met ons mee. Energy Bar. Banaantje.

Dan ben ik vertrokken. Ik trek mijn stuur haast in zessen want ik heb haast. Het is immers koers. Al snel passeer ik twee eerder vertrokken renners op een gemene helling. Dan gaat het een klein stukje omlaag. We passeren enkele huizen. Ik zigzag om enkele koeien heen. Vinod rijdt achter me. Godzijdank. Hij toetert. Ik raas als een gek. Het is echt koers. Ik had me voorgenomen om me niet buitensporig in te spannen maar het was me inmiddels duidelijk geworden dat dat niet helemaal de bedoeling was. Dit brachten Anuj en Vinod op een politiek correcte manier. Ik mocht niet als toerist rondrijden. Dus in de idiotenmodus omhoog.

Maar het is nog niet gedaan met de mechanise pech. Op een serieuze helling van 8% zet ik vol aan, maar dan schiet mijn linkervoet los. Met trapper en al. Losgelaten uit de crankset. Hoe krijg je het voor elkaar?

Vinod bekijkt het eens rustig. Daar gaat mijn tijdrit, die ik weiger CS te noemen. Er is maar één CS en die staat in Rotterdam.

Ik praat weer met Sonia. Dit keer over de bruidstaarten voor de dochter van de ambassadeur van Finland. Vinod slaat ondertussen met twee stenen het pedaal terug op zijn plaats. Dat wordt nog wat, want ik moet nog een stukkie. Ondertussen ben ik al weer ingehaald door iedereen die ik had ingehaald.

Ik schakel naar standje razernij. Komt altijd van pas op feesten en partijen. Ik trek mijn fiets haast in tweeën en rijd als een raket naar boven. Ze kunnen me wat. De omgeving is prachtig, paradijselijk inderdaad, omgeven van meren, bladgroen, palmbomen, koeien. Ik heb er geen oog voor. Ik zie de foto’s later wel.

Ik ben boven. Daar zit Anuj. Op een stoel met een stopwatch. ‘Well done’, zegt hij tevreden. Enkele lokale bewoners cirkelen om mij heen. Ze lachen niet, maar kijken mij slechts met grote holle ogen aan. Ik ben niet de eerste die hierboven is aangekomen, wel de eerste blanke.

De weg terug besluit ik rustig aan te doen. De afdalingen zijn hier bijzonder gevaarlijk vanwege het beroerde asfalt en alle onvoorziene omstandigheden zoals spelende kinderen, apen, zwerfhonden, koeien, buffalo’s, giraffen, paarden en loslopende varkens. Onder het kopje onvoorzien reken ik uiteraard ook het idiote verkeer.

Terug bij de CS aangekomen zet Vinod mijn fiets in het vrachtwagentje en brengt hij me met de auto haar het prachtige hotel. Het is nog vroeg want de etappe van vandaag was niet lang en we vertrokken bijzonder vroeg.

Het is een statig hotel met een deftige oprijlaan. Helaas is de mist een spelbreker. De tuin moet een botanisch wonder zijn. Vlak voor de entree word ik door het hotelpersoneel begroet met een bindi op mijn voorhoofd. Een bindi is bedoeld als focuspunt voor je gedachten en overpeinzingen. Daar blijkt de mens behoefte aan te hebben. Bij mij is het precies andersom. Ik zou een bindi moeten hebben om mijn gedachten een keertje de vrije loop te laten. Hun eigen weg te laten gaan. Maar ik houd ze altijd in bedwang en onder controle. Behalve als ik fiets.

Kamer 12 zijn kamers 12. Als speciale gast uit het buitenland hebben ze een schitterende ruimte voor me gehuurd. Een slaapkamer met hoog plafond, sierlijke lampen, een ouderwetse spiegel en sierlijke gordijnen. In een tweede ruimte staat een bureau waaraan ik graag een roman zou willen schrijven. Aangrenzend is de badkamer. Daar achter is nog een ruimte die de hotelbediende de ‘guest room’ noemt.

Beneden in de restaurantruimte (ik heb er geen ander woord voor, er staan veel tafels en stoelen, maar geen bar of menukaart te bekennen) raak ik in gesprek met Geeta, een van de drie vrouwelijke deelneemsters. Zij is gehandicapt en trekt met haar been een halve cirkel in de lucht als ze een stap zet. Tegen haar lach is geen kruit gewassen. Die gaat kamerbreed. Er past zo een stroopwafel in. Of een ongesneden snijboon. Of een bierviltje. Ze is werkelijk de vriendelijkheid zelve. Ik sprak haar al in Ahmedabad. Dat was kort, maar ze pakte ook toen al meteen mijn arm beet. Alsof ze daarmee wilde zeggen dat ik haar moest helpen. Althans, zo legde ik het uit. We gaan samen op de foto. Ik durf haar niet naar de aard van haar handicap te vragen. Nog niet.

Na een koude douche, waarom is er geen warm water in dit bloedverziekend hete land, gaan we ’s middags een trip maken met de auto, maar de mist is te dicht om echt te kunnen genieten. We stoppen lang bij een radiostation waar Vinod en CP worden geïnterviewd over de Tour of Aravallis. Ik blijf met dokter ‘Doc’ Naresh achter in de auto en raak gewikkeld in een interessant gesprek.

’s Avonds, na het avondeten, vindt de bekendmaking plaats van de tijdrit van vandaag. Bij de dames wint Eva Jyrwa, een 52-jarige super afgetrainde marathonloopster uit Chennai. Overall wint de spichtige Kartik Kansara, een 21-jarige speld van 45 kilo. In de categorie veteranen (40+) schijn ik gewonnen te hebben. Beschaamd loop ik naar voren om op de foto te gaan met de andere winnaars. We gaan op de foto met Jonty Rhodes, een Zuidafrikaanse legende in de cricketwereld. Hij is hier op uitnodiging van mede-sponsor Montra en zal de tweede etappe van morgen meefietsen.

Die avond lig ik steenkapot in bed. Ik heb te weinig geslapen en dat ene biertje smaakte niet naar meer. Bepaald niet. Ik laat een bierscheet die een vroegtijdige dood aankondigt. Bovendien erger ik me kapot aan de stekker die steeds uit het stopcontact valt. Ik krijg de laatste tijd panische angsten bij het idee dat ik mijn mobieltje niet kan opladen. Dan vergaat de wereld.

Er is teveel gebeurd vandaag. De apen blijven mij nog het meest bij. En de daarmee gepaarde angst. Ik snoot mijn neus in een bocht waar ik geen aap had gezien. Maar die zat er wel. De aap sprong op mijn groengele neusvocht af. En ik voelde verwantschap. Dit was de snotaap waarnaar ik onbewust jarenlang op zoek was geweest. Mijn alter ego. Ik was immers altijd de snotaap van de familie.

Ik heb vandaag op Mount Abu mezelf gevonden.

 

 

 

 

-