“We gaan”.

 

Aan het woord, in mijn verbeelding, is onze Franse buurvrouw van plaats 21 op camping Domaine de Chalain. Ze sprak haar gezinsleden toe. Resoluut, zoals ze altijd geleefd had. “We gaan”. Ze liet geen ruimte aan de verderf veroorzakende twijfel.

“Ik moet weg. Weg van de doctoren. Ziekenhuizen. Huisartsafspraken. Fysio-oefeningen. De verplichte praatsessies met lotgenoten.”

Dat laatste was niet in formele zin verplicht, maar ze had het haar man beloofd. Hij stond erop, het was de enige voorwaarde die hij gesteld had, twee en een half jaar geleden toen de kanker zich voor het eerst openbaarde bij zijn echtgenote. Een groot prater was ze immer niet; het delen van ervaringen zou haar zeker helpen in doorstaan van het ziekteproces. En zo bezocht ze schoorvoetend een eerste bijeenkomst in een grauw lokaal in een buitenwijk van Colmar met andere kankerpatiënten. Velen waren kaal. Ze was hevig onder de indruk van die eerste sessie, sprak nauwelijks, maar omdat zij trouw was aan de gelofte die zij haar man had gedaan bleef ze de tweewekelijkse sessies volgen.

De Jura werd het, een uurtje of twee rijden van de Elzas. De Jura, La Région Qui Respire. En dat moest ze. Letterlijk en figuurlijk. Adem halen.

 

***

 

Als ik voor het eerst Bloc Sanitaire 10 bezoek zie ik haar voor het eerst. Ze zit wat ineen onder de luifel van hun eenvoudige familietent. Ze leest een magazine. Ze draagt, ondanks de broeierige hitte, een trainingsbroek. Naast het magazine ligt haar petje. Haar hoofd is volmaakt kaal. Het donkere montuur van haar leesbril accentueert haar kaalheid. Vrouwen horen niet kaal te zijn.

 

***

 

“We doen gewoon normaal. We gaan kamperen. Als een gezin. En we doen wat altijd hebben gedaan. Jij gaat ’s ochtends gewoon wielrennen. Ik haal brood bij de kampeerwinkel. Jullie gaan zwemmen. Jij ook Julie, je bent al zeven en je hebt nu je zwemdiploma. ’s Avonds gaan we badmintonnen. Op het laantje. En als mijn handen goed zijn, kunnen we zelfs een volleyballetje overslaan. Ik duld geen tegenspraak.”

***

 

Het heeft geregend. Een etmaal lang. Met bakken kwam het naar beneden. Loodrecht in deze windstille vallei. Voor de tent van het gezin uit de Elzas heeft zich een enorme plas gevormd. Het is haast een meertje.

Ik doe de afwas in Bloc Sanitaire 10. De plaats die ik uitzocht biedt me zicht op emplacement 21, de plek van het gezin uit de Elzas.

De buurvrouw leest een boek. Zij heeft een stoel geplaats schuin achter hun tent. Soms vallen er dikke druppels ijswater van de bladeren op haar kale hoofd. Het is duidelijk te zien want na de urenlange regen schijnt de zon nu zo ongemeen fel dat de druppels verlicht lijken. Ze verroert zich niet. Ze heeft wel meer meegemaakt dan druppels op het kale hoofd. Misschien leest ze geen letter, maar geniet ze. Van de natuur die, in al haar onvoorspelbaarheid, toch ook schoonheid herbergt.

Zo net klaagde ik nog over de drassige ondergrond in de voortent. Door het gebrek aan houvast ging ik haast op mijn bek. Ik vloekte waarna ik was veroordeeld tot de afwas. Anita zou ondertussen de voortent ontruimen en het zeil dubbelvouwen, in de hoop dat de modder wat zou opdrogen.

Als een circusartiest loop ik nu, met de schone afwas als een opeengestapeld kunstwerk op één hand balancerend op het glibberige paadje tussen de plek van Marcel en Diana en de familie uit de Elzas.

Ik zal niet klagen.

 

***

 

Woensdag 13 augustus 2014. De wielerronde Tour de l’Ain heeft als vertrekplaats camping Domaine de Chalain. In de verte horen we de speaker al. Hoe dichterbij we komen, hoe enthousiaster Fabienne wordt. Ze herkent de stem van de Tour. En verdomd. Het is inderdaad Daniel Mangeas, de Franse spraakwaterval waar Herbert Dijkstra en Maarten Ducrot altijd zo hinderlijk doorheen lullen.

Op het moment dat de Franse belofteploeg wordt voorgesteld door Mangeas barst er een enorme onweersbui los boven het paradijselijk blauwe Lac de Chalain. Enkele partytenten waaien om. En de rechterspeaker. Vervolgens het transparante bord waarop de heren wielrenners met een zwarte merkstift voor presentie moeten intekenen. Onder de houten afdak van een kampeerboetiek tussen de schappen met kleurige bikini’s, houden Fabienne en ik ons schuil.

Na de plotselinge storm tik ik tourheld Tom-Jelte Slagter op de schouder. Fabienne neemt ons op de foto. Ik heb mijn arm om Tom-Jelte geslagen. Toch nog een beetje zijn grote broer, ook al ben ik ineens weer twaalf jaar.

Mijn wielrennende buurman passeert als ik op de kiek ga. Hij wuift, een tikkie verlegen. Zijn duim gaat zelfs omhoog. En hij grijnst. Mooi overdwars, zodat zijn hele afgetrainde gezicht meedoet.

 

***

 

Zaterdag 16 augustus. Anita is boodschappen doen bij de Super U. Estelle brengt met Jeremy de gehuurde mountainbikes terug. Ik ben alleen met Fabienne. Zij heeft een blaasontsteking en kon niet meefietsen. Ze heeft het koud, ondanks de drie lagen kleding, ondanks de capuchon, ondanks de droge sokken, ondanks de bij wonder droog gebleven sportschoenen die ik net uit een plasje regenwater in de voortent viste. Fabienne is verdrietig. Haar buikholte doet pijn. De liters Cranberrysap hebben nog niet het gewenste effect gehad.

Het regent. Heel lichtjes. Hoor maar. Het tikt. Op de voorluifel.
***

 

Zaterdag 16 augustus. De vakantie zit erop. In de scheerspiegel van haar man bekijkt ze haar bleke uitgeholde gezicht. Dit zijn haar ogen. Dit zijn haar wangen. Dit zijn haar beenderen die haar gezicht de laatste tijd zo markeren. Ze was mooi. Jazeker. Was. Nu niet meer. Wat haar man ook beweerde. Ze was haar glans verloren. De chemo had haar huid dof gemaakt. En geel. Dit is haar pruik. Hij ligt naast de scheerspiegel. Als een relikwie van een clown.

Voorzichtig brengt ze pruik aan. Het deed haar aanvankelijk denken aan een dweil. Een nieuwe, zo eentje uit de winkel, die haar waarde nog moest bewijzen. Ze walgde van de pruik nog meer dan van de eerste plukken haar die zij, op advies van de praatclub, van haar hoofd had geschoren. Dit was blijkbaar minder schokkend dan je haar bij plukken verliezen tijdens het douchen.

De dweil zit. Ze kan naar buiten.

 

***

 

De tent is ingepakt. De auto zit propvol.

Ze loopt op me af. Ik sta op. Ik loop op haar af. We hadden tot dan toe slechts enkele woorden (“cet emplacement, mais ce n’est pas sérieux ça…”), maar ontelbaar meer blikken, gewisseld. Haar vakantie was compleet, maar dan ook compleet, verregend. Er was veel aanloop. Vrienden? Familie? Buren? Kwamen ze afscheid nemen? Zou ze, als een kalkoen, de kerst wel of niet halen? Ze dronken ’s avonds wijn. De buurman bakte sardientjes. Je rook het tot in onze voortent.

Tot drie keer toe hadden medewerkers van de camping de enorme regenplassen moeten bedekken met bakken zand die per shovel werden aangevoerd. Een tandeloze man, waarschijnlijk de dorpsgek van Doucier, die het zand egaliseerde, verontschuldigde zich constant voor zijn aanwezigheid….”non, fè pas moi, il faut parler avec le moffieur de la reffeption…”.

Tot drie keer toe zand erover. Even zo vaak was de duivelse kanker bij haar teruggekomen. Dat had ik gehoord tijdens een tête-à-tête met mijn andere buurvrouw, een gepensioneerde uit de Haute-Savoie.

“Madame…”

Ik merk dat ik haar handen heb vastgehouden. Ik omklem ze. Ze voelen warmer dan mijn klamme handen.

“Je voudrais dire que votre courage est impressionant. Aussi de la part de ma famille: bon courage à vous et à votre famille. On prie pour vous et pour votre famille courageuze.”

Ik heb haar handen nog steeds vast. In mijn hoofd dreunt het zinnetje uit de Marseillaise. Contre nous de la tiranie. We huilen alle twee. Op het paadje tussen emplacement 21 en onze emplacement 17.  Op de achtergrond snikt Fabienne mee met haar blik op de gebogen rug van haar vader die reddeloos in de prachtige reebruine ogen van de buurvrouw staart als zij schreiend zegt:

“Merci….merci….merci monsieur. Mais ce n’est pas fini. C’est pas fini…”

 

De auto met het kenteken eindigend op 67 rijdt weg. De zojuist gearriveerde Hollandse buurman maakt nog een olijke kwinkslag over de inventieve wijze waarop Fransen de fietsen van alle gezinsleden op en aan hun auto weten te bevestigen. Ik lach niet. Zelfs niet uit beleefdheid.

Ik staar slechts naar de auto op het laantje en vervolgens naar emplacement 21 die als een kale plek achterblijft.

 

IMG_6153 (Medium)

 

 

 

-