Mijn ouders kwamen op visite. Op mijn schoot lag mijn plakboek (“ik vond hem in jouw oude kamer toen ik wat dingetjes zocht”) waarvan de beplakte achterkant de voorkant had moeten worden: een juichende Ruud Gullit in zo te zien het PSV stadion. Daarboven in chocoladeletters ROTTERDAM. Eronder, iets kleiner, FEYENOORD. Ik was in 1984 niet eens een chauvinist in wording, ik was in 1969 zo geboren.

Het was natuurlijk de bedoeling dat de prent van Gullit óver de wuivende cowboy met de hysterische glimlach en de merkwaardige clownsbroek had moeten komen, maar ik had me in al mijn enthousiasme in voor- en achterkant vergist. Tekenend, zoiets.

Ik dook in mijn verleden.

Pagina 1. Voetbalkaartjes uit de jaren tachtig. Nederland Frankrijk, 25 maart 1981. 19 september 1984, Feyenoord-Panathinaikos. Een jaar later ging ik voor een tientje naar Feyenoord-Sporting Lissabon.

Vraag me niet waarom maar ik zo graag naar Feyenoord ging. Zoals op 25 november 1984. Feyenoord-Ajax. Ik was veertien. We verloren met 1-3.

Ik bladerde door.

Veel Feyenoord-Ajax, vele verliespartijen. Daar moet mijn voorliefde voor bluesmuziek vandaan komen. Het is een kwelling om fan te zijn van Feyenoord, voorwaar de mooiste club van het universum. Ik weigerde te eten als ze verloren hadden. Ik zag er die dagen uit als een inwoner van de Republiek Biafra. Er werd ooit door Mies Bouwman een gironummer voor me geopend.

Ik bladerde verder.

In 1984 ging ik met mijn broer op tienertoer. Hij was negentien en mijn voorbeeld. Op 25 juli trokken we naar Den Helder en staken we onze middelvinger uit toen we Amsterdam Centraal verlieten. Mijn broer zei vaak “wach effe” en dan liep ie snel weg om later terug te komen zonder iets te zeggen. Dan pakte hij mijn hand vast.

In 1985 ging ik ook regelmatig naar Sparta. Niet omdat ik er fan van was, maar ik kreeg vaak vrijkaarten omdat ik bevriend was met “kleine” Charles die woonde in de lage huizen beneden en hij was de zoon van “grote” Charles van der Steene die jarenlang bestuurslid was van Sparta.

De wedstrijd Sparta-HSV werd in De Kuip gespeeld omdat Het Kasteel was afgekeurd voor Europees voetbal. Ik was erbij. Ik schreef er als vijftienjarige Feyenoordfan een stukje over. Ik had toen al waanvoorstellingen als Marco de schrijver/journalist. Het werden later, tot vandaag aan toe, natte dromen.
Grote Charles vond het zo’n leuk stukje dat het werd geplaatst in het officiële clubblad van Sparta. Daarna overspeelde ik mijn hand door in een van de opvolgende wedstrijden enkele Spartanen te beledigen (Louis van Gaal en Danny Blind speelden bij Sparta dus zij begonnen) en werd er nooit meer een artikel van mijn hand in het clubblad van Sparta gepubliceerd.

Ik heb geen contact meer met kleine Charles, laat staan met de grote.

Op pagina vijf prijkt een volkspetitionnement tegen plaatsing van kruisraketten. Volgens mij was ik vóór kruisraketten, alleen al omdat de PvdA tégen was. Mijn vader was anti-PvdA en dús was ik dat ook. Hij liet weinig ruimte voor een afwijkende mening. Als Sonja Barend op TV was, schakelde mijn vader vloekend (“dat rooie rotkreng”) naar Babbelonië van Pim Jacobs wiens scheve mond wij niet mochten imiteren.

In de Calypso (zaal 1) ging ik met kleine Charles naar Police Academy. Commandant Eric Lassard werd gepijpt tijdens een speech. Ik begon serieus een carrière bij de politie te overwegen.

Mijn zus bezocht Youp van ’t Hek in het Diligentia Theater. Ze zat Loge A, Rij 3, Stoel 1. Toen was Youp nog verrassend en deed hij minder beroep op het herkenbaarheidsbeginsel bij het publiek. Verbazingwekkend dat Nederland anno nu nog altijd massaal valt voor Zijne Afgezaagdheid.

Voor ƒ2,50 (kaartnummer 027008) schaatste ik bij IJsclub “Thialf” op IJsselmonde waar ik bang was voor de grote jongens van het Prinsenplein die je in elkaar beukte als je verkeerd naar ze keek. Zij konden naar twee kanten pootje-over. Ik at de restanten van mijn roze koek die grotendeels in mijn jaszak was verbrijzeld.

Voor ƒ3,35 (kaartnummer 044289 en 059559) zwom ik in het Sportfondsenbad bij het Zuidplein waar grote jongens uit Sjaarloos zich aftrokken onder de douche. Journaallezer Fred Emmer sprak Sjaarloos eens uit als Charlois. Wij van Zuid vonden Fred Emmer dan een enorme aanstellert met z’n “Sjarlwâh”.

Voor 110 Belgische franks per persoon (kaartnummers 262799 t/m 262801) lieten we ons door de Brugse kanalen en grachten rondvaren. Ik droeg merkloze kleding, een principedingetje van mijn vader, en communiceerde om die reden slecht met hem.

Op zaterdag 23 juni 1984 nam ik voor ƒ12,50 deel aan de fietstocht van 150 kilometer die in Schiedam vertrok dus dat betekenden 20 extra kilometer heen en nog eens 20 kilometer terug. 190 kilometer als veertienjarige. Ik fietste met mijn neven Eric en Patrick en buurtgenootjes Wilco, Stephan en Jos. We fietsten in toerbeurten op kop, zoals op TV. Ik was Zoetemelk, Eric was Hinault. We moesten doorfietsen om ‘s avonds de halve finale van het EK Frankrijk-Portugal te halen.

Michel Platini scoorde de winnende.

Op 21 april 1985 huurden wij een eendaagse staplaats voor de caravan op recreatieoord Binnenmaas (kaartnummer 6010) om de nieuwe voortent te proberen. Ik was vijftien. Mijn vader vloekte toen hij onder het tentdoek verdween en het geluid van vallende metalen buizen klonk.

Ik begon bij de gedachte aan leeftijdsgenootjes van de tegengestelde sekse structureel last te krijgen van serieuze erecties. Een neurotische stoornis ten aanzien van borsten ontwikkelde zich. Op de camping hield ik me op bij het sportveld om te kunnen focussen op de bewegende borsten van badmintonnende huisvrouwen.
Deze borstenneurose (groot, klein, stoer, lepelvormig, vol, spottend, puntig, melig, hangend, hapklaar, wijkend, uitdagend en dan had je nog grote tepels, ronde tepels, bruine tepels, keiharde tepels, speelse tepels, volhardende tepels, verontwaardigde tepels, stoere tepels, liplezende tepels, hard-to-get-spelende tepels, grappige tepels, niemand ontziende tepels) resulteerde in een hardnekkige slaapstoornis waar ik tot op de dag van vandaag last van heb.

Hoe je dik dertig jaar later een kleur op de wangen krijgt van een kaartje van de Binnenmaas. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk en zelden aangenaam. Het tegenovergestelde is waar met betrekking tot de wegen van een puber die weigert volwassen te worden.

Ik bladerde door.

7 juni 1985. Met 3-VWO naar Valkenburg. Ik dronk voor het eerst bier. Roel Kyvelos luisterde in de trein met gesloten ogen naar Downbound Train van Springsteen. Hij vond het nummer zo sterk dat hij het gedraaid wilde hebben bij zijn uitvaart. Daarna liet hij zijn opgeklopte lul zien aan een meisje dat in de trein voorbij kwam lopen.

Op woensdag 12 juni 1985 bezocht ik voor het eerst in mijn leven een concert van Bruce Springsteen in De Kuip. Voor het concert begon, wilde mijn broer een Engelse fan op zijn bek timmeren (“IF YOU WANNA FIGHT, OUTSIDE THE STADIUM!”) omdat de ongelukkige Brit onze zus per ongeluk had aangestoten. Bij Atlantic City hief Richard van Galen zijn handen ten hemel en liet hij zijn tranen de vrije loop. Every thing dies baby that’s a fact.
Vlak voor Glory Days bekende de toen 35 jarige Bruce wat een hekel hij altijd had gehad aan huiswerk. Ik schreeuwde de longen uit mijn lijf omdat Bruce mij beter leek te begrijpen dan mijn vader.

Op 10 augustus 1985 bezochten wij het Los Vast Kuip Spektakel van Jan Rietman. Billy Preston trad op. En Chris Rea. Ik zat op vak L. Om te getuigen van mijn goede smaak liet ik te opzichtig weten dat ik voor Billy Preston kwam en niet voor Benny Neyman.
De schattige Danny (“ik voel me zo verdomd alleen”) de Munk werd van het podium gekegeld met broodjes hamburgert en blikjes bier toen hij “Amsterdam is poep op de stoep” begon te zingen. Ik vond dat retecool en had er spijt van dat ik niet op het veld dichtbij het podium stond.

Ik deed mee aan de fietsvierdaagse terwijl mijn broer naar concerten ging.

9 oktober 1985. Mink Deville. De Doelen. Ik mocht niet mee. Waarschijnlijk kwam hij bezopen thuis en kotste hij alles onder. Het is allemaal lang geleden.

Op 8 november 1985 ging hij naar Tom Waits in De Doelen. Ik mocht niet mee. Tom kwam op met een duckwalk à la Chuck Berry en speelde Downtown Train. Nee! Ik weet zeker dat Ed tóen alles onder kotste want de happy hour, voorafgaand aan het concert, was nogal uit de hand gelopen. Hij had het café verlaten zonder te betalen. Hij vertelde het verhaal zó vaak (mijn moeder die haar lach moest inhouden) dat ik ook ooit een café, rennend voor mijn leven, wilde verlaten om een uurtje later Tom Waits een duckwalk te zien doen.

Maar ik moest het in 1985 doen met mijn held Frits Schalij die in Hamar vierde werd op het WK Allround. Zijn schaatsstijl raakte mij evenveel als de borsten van Vanessa die die jaren grote indruk maakte met haar single Upside Down.

Op 20 november 1985 was ik er getuige van hoe Georges Grün er 5 minuten voor tijd voor zorgde dat Nederland zich niet kwalificeerde voor het WK in Mexico. Een jeugdtrauma. In bed huilde ik met een voetbal in mijn bed. Ik schaamde me nog dieper voor het Nederlands Elftal dan voor mijn eigen gedrag. Ik besefte immers dondersgoed dat een vijftienjarige ’s nachts met zijn piemel behoort te spelen.

Ik ging naar Sparta-Feyenoord (1-4 winst, Mario Been uitblinker schreef ik erbij). Tachtig procent op Het Kasteel was voor Feyenoord, het Hand in Hand overklaste de Sparta Mars, daar genoot ik van. Een oudere man die naar zweet stonk en met hese stem Sparta naar voren schreeuwde, werd tot kalmte gemaand door enkele Feyenoordsupporters die hem droogjes op de schouder tikte met het dringende advies om vanaf nu vooral zijn muil te houden.

Ik wilde ook zo stoer zijn.

Kaartjes zeggen alles over je identiteit. Over wie je bent, of, in mijn geval, vooral over diegene die ik wílde zijn.

Nederland-België. Feyenoord-PSV. Sparta-GA Eagles. Koninklijke Jaarbeurs, Cannon Theater, Excelsior-Sparta, Feyenoord-Ajax, Feyenoord-Pécsi, Feyenoord-Sparta, Feyenoord-Borussia, weer Feyenoord-Ajax, Nederland-Hongarije, de Rotterdamse Fietsvierdaagse (1985, 1986, 1987), Feyenoord-Spora Luxembourg (en er sierlijk bijschrijven dat Feyenoord de 2e ronde van de UEFA-Cup heeft gehaald), Feyenoord-Groningen.

Bij menige Feyenoord-Ajax werden voor Ajax juichende supporters van de tribunes gekegeld. Een voor een. Op vak R zag ik een oude man misgrijpen naar zijn bril. Hij droeg een donkerbruine jas. Onder luid gejuich en instemmend applaus rolde de bebloede Ajaxfan van de trappen naar beneden. Ik was godsgruwelijk bang voor geweld, dat ben ik nog altijd, en bad tot onze Lieve Heer dat niemand op vak R mijn angst zou bemerken.

De Kuip had nog geen dak. De houten stoeltjes waren bruin en voorzien van aangekoekte vogelstront. In de rust hield een man ter vermaak een bal hoog en speelde de fanfare liedjes die niemand kende. Ik keek met mijn vriendjes naar de majorettes en hoopte dat de voorste, die met die dikke tieten, haar glinsterende staf zou laten vallen en dat ze dan zou worden uitgelachen. Jongeren zijn nog onbekend met het placebo-effect van leedvermaak.

Zelfs het verzekeringsbewijs van onze eerste brommert (een blauwe Vespa Piaggio, framenummer B-1309) haalde het plakboek. Mijn hemel. Mijn shag rokende broer bij de kelder. Met zijn vrienden. En ik, het kleine broertje, maar indruk proberen te maken door vol gas op de bosjes af te rijden, vlak voor de bosjes te remmen, de remmen los te laten om daarna te vergeten dat het gashendel nog open stond waardoor ik mezelf met een enorme vaart ín de bosjes lanceerde.

Sindsdien namen de vrienden van mijn broer mij niet serieus. Ik had me voorgenomen te gaan roken om iets aan volwassenheid te winnen.

Op 11 juli 1987 ging ik naar U2 in de Kuip. Kaartnummer C502644. Ze speelden 19 liedjes. Ik was Bruce gewend. Die had in 1985 maar liefst 28 nummers gespeeld. Bovendien vond ik dat Bono flaporen had waardoor ik zijn opstandige coiffure niet serieus kon nemen.

Op 19 september 1987 zag ik als zeventienjarige voor het eerst Bob Dylan. In Ahoy’. Kaartnummer JD758432 van de RET bracht me met de bus van huis naar Ahoy’. Sinds 1985 was ik niet alleen volledig geobsedeerd door borsten maar ook door Bob Dylan. Volledig. Tot op het ranzige af. Ik draaide de muziek zó vaak dat ik mezelf ervan wist te overtuigen dat tijd, plaats en ruimte nooit tijd, plaats en ruimte waren geweest. Grenzen vervaagden, mijn onzekerheid nam toe.
Ik snapte van de wereld niets, van Bob nog veel minder, en ik kan me niet herinneren dat ik ooit één dag levensvreugde heb beleefd aan de muziek van Bob, integendeel eigenlijk, maar het trok me als de Playboy.
Op 19 september 1987 had ik Jezus Christus gezien. Tom Petty was die avond Zijn dienstbode geweest. Zijn hulpje. Zijn kruiperige slaaf. Zijn schaduw. Nog minder dan Zijn schaduw. Zijn tegenlicht.

Plaatsbewijs 197 verschafte mij op 4 oktober 1988 toegang tot het concert van Van Morrison met The Chieftains. Ik herinner me nog een waardeloos concert van een verveelde Van waarbij het bizar hoge voorhoofd van een oerlelijke Chieftain die de doedelzak bespeelde mij nog het meest is bij gebleven.

Twee maanden later nam ik de trein naar Delft waar ik een poging deed afgekeurd te worden voor de militaire dienstplicht. S5 zou het moeten worden. Gewetensbezwaren jegens geweld. Ik citeerde als een pacifistische malloot vijf vredesliedjes van Bob Dylan (Chimes of Freedom, Blowin’ in the Wind, Masters of War, Hard Rain’s a-Gonna Fall en, om de sergeant een trap na te geven, The Times They Are A-Changin’) uit mijn hoofd. Aangezien ik echt als de dood was voor geweld, zat ik dichter bij de waarheid dan mijn vader en broer graag hadden gezien: een echte man behoorde immers zijn militaire dienstplicht te vervullen.

Het plakboek komt nogal bruut ten einde met een uiteengespatte jongensdroom waar dit keer geen onbereikbare paar borsten, Georges Grün, Louis van Gaal of Marco van Basten (die enkel en alléén tegen Feyenoord leek te scoren) aan te pas kwam.

Op 29 januari 1988 ging ik met de trein (ticket 305127) naar Tilburg om me laten inschrijven voor de Academie voor Journalistiek. In de trein wás ik al schrijvend journalist. Het kon niet anders.

Ik werd uitgeloot.

“Is niks voor jou, al was je ingeloot. Alle journalisten zijn alcoholisten”, rijmde mijn vader onbewust, terwijl hij de krant las. Op 29 januari 1988 vervloog mijn droomcarrière als verhalen schrijvende journalist.

Sindsdien is 305127 mijn ongeluksnummer.

 

Ik sloot het plakboek. De kaartjes die ik onder ogen kwam gaven mij weliswaar bestaansrecht, zelfs met terugwerkende kracht, maar de gedachte dat ik mij in dertig jaar tijd in cultureel, muzikaal, maatschappelijk of sportief gebied op geen enkele manier ontwikkeld had, vond ik tamelijk confronterend.

En door het plakboek weet ik nu al hoe mijn leven er over dertig jaar uit zal zien.

Dan ben ik 76 en hoop ik nog altijd een stijfje te krijgen van een paar prachttieten.
Feyenoord zal ook dan veel te vaak van Ajax verliezen.
Mijn wielerhelden zullen in de Tour de France van 2046 ook pijnlijk vaak de net-niet helden zijn.
Ik zal naar alle waarschijnlijkheid dezelfde infantiele kortzichtigheid hebben als ik weer eens ongevraagd op iets ‘unieks’ uit onze opdringerige hoofdstad word gewezen.
Ik zal op zeker moeite blijven houden met de flaporen van Bono.
En de kans is levensgroot dat ik met 
de muziek van Bob Dylan, Bruce Springsteen, Tom Waits en Van Morrison begraven zal worden.

Ja, zo moet het zijn op de allerlaatste dag. Dan ga ik mijn kist in, verkleed als de wuivende cowboy met de hysterische grijns en de merkwaardige clownsbroek.
Mijn plakboek, het enige boek dat uiteindelijk écht iets zei over mijn ik, neem ik vanzelfsprekend mee.

Op mijn bidprentje komt te staan:

“Hij plakte dus hij bestond.” (vrij naar Decartes, de filosoof die inderdaad vernoemd is naar de Kaartjes).

 

[Klik op een afbeelding voor een vergroting]

 

 

-