5 oktober 2019
Ze slopen het flat waarin ik ben opgegroeid.
In de lente voetbalden we er op het veldje totdat iemand een sliding maakte door een hondendrol en we met de achterkant van een houten ijsstokje de stront uit het profiel van de schoenzool probeerden te peuren.
In de zomer hoorden we de Kuipconcerten in onze slaapkamers. Dat was goed nieuws als Bowie en Guns ‘n’ Roses speelden en slecht nieuws als Madonna of Michael Jackson het nodig vonden om langs te komen.
In de herfst tenniste ik er tegen het muurtje totdat buurvrouw Bourguignon, een vervallen freule die met hoog opgestoken paars-roze haar in aangeschoten toestand naar beneden wiebelde om de jonge Jimmy Connors (hij was mijn tennisheld omdat ik gelezen had dat veel vrouwen verliefd op hem waren), met dubbele tong te sommeren onmiddellijk te stoppen met dat barbaarse lawaai.
In de winter ijshockeyden we op de vijver bij het flat (ik was Larry van Wieren omdat hij de enige ijshockeyspeler was die ik kende), totdat onze moeders vanaf het balkon riepen dat het avondeten klaar was. Pas boven deden we onze hockey’s uit omdat we in 1981 nog niet aan botte schaatsen deden.
Ze slopen het flat waarin ik ben opgegroeid. Mijn jeugd is een holle kies en de tandarts is voorgoed op vakantie.