Iedere keer als ik gitarist Mick Ronson hoor of zie, denk ik aan de gestolen fiets.
Op maandag 13 februari 1989 ging ik met schoolvriend Johan naar een concert van Ian Hunter in Paradiso.
Eigenlijk ging ik niet voor Ian Hunter, maar voor zijn gitarist Mick Ronson, mijn toenmalige gitaarheld. Bij I Wish I Was Your Mother speelde Mick slidegitaar met een lichtgroene aansteker. Ik vond dat fucking cool.
Teruggekomen in Rotterdam hadden we de laatste metro naar Zuid gemist.
In een vlaag van blinde paniek, mijn vaders ogen waren onverbiddelijk, stal ik die nacht op Rotterdam Centraal voor de eerste en laatste keer in mijn leven een fiets. In de buurt van het toenmalige Perron Nul. Als een uitnodiging van hogerhand had de fiets geen slot, daar tegenover stond dat de duivel gezorgd had voor twee lekke banden. In het speelveld tussen God en de duivel speelde mijn geweten dieffie met verlos.
Op twee metalen velgen fietste ik als een waggelende eend door nachtelijk Rotterdam. Het veroorzaakte een enorme tering herrie. Op de Oranjeboomstraat stond een dronken man midden op het fietspad. Hij gooide een leeg blikkie bier naar me. Een raam ging open. Een scheldende Turk verscheen. Dat ie morgen vroeg op moest. In het Turksnederlands.
Onlangs keek ik, niet voor het eerst, op Netflix de fascinerende Rolling Thunder Revue van Bob Dylan met op gitaar Mick Ronson. Automatisch dacht ik terug aan Johan. Aan Paradiso. Aan de dronken man. Aan de scheldende Turk. En aan de gestolen fiets.
Berouw blijft. Ook 35 jaar na de zonde.