‘De Tour win je in bed.’ Wie ben ik om Joop tegen te spreken? Joop stel ik gelijk aan Jezus Christus, Bob Dylan en Jean-Paul Sartre. De Grote Drie. En dus ben ik onrustig als ik niet kan slapen voor of tijdens een koers. Boze tongen beweren dat ik mijn wielercarrière te serieus neem. Boze tongen hebben altijd gelijk.
Ik kan noch in bed noch buiten bed mijn draai vinden in de vele kamers 12 die mij zijn gegund. Aan het aantal draaiingen kan het niet liggen in bed, want ik woel als een gek. Misschien is de slaapkamer van kamers 12 te groot. Het bed is sowieso te groot. Ik mis Anita.
Buitengewoon irritant in de hotels vandaag de dag is de verlichting. Zo zijn in mijn kamers 12 minimaal 38 lichtknoppen verstopt. Of je moet ze alle 38 stuk voor stuk af, of je hebt halverwege die éne centrale knop gevonden waardoor het plotseling pikzwart in je kamer is en je prompt je schenen stoot aan die ene niet meebewegende houten stoel.
Nog zoiets. Die kutairco’s zetten ze in een veel te lage stand. Je gaat naar een warm land voor de warmte, maar deze kamers zijn zo koel en koud als een gemiddelde gereformeerde kerk op de Veluwe. En die wandapparaten om de temperatuur in te stellen werken ook nooit. Je draait naar een gewenste aantal graden (van boven de 20), maar de kamer blijft altijd op pooltemperatuur. En dan die plafondventilators. Die maken herrie. Allemaal. Altijd. Ze lopen aan. Ik krijg ze nooit uit. Kutzooi.
Ik heb koppijn. Een stekende koppijn. Als om 4:30u de wekker afgaat (voor Jan Lul, want ik was al lang wakker) merk ik tijdens de ochtendplas dat het alarmfase ROOD is. Diarree. Ik ga onmiddellijk zitten en na de ontsnapte gasbel volgt het onheil in de vorm van dunne poep. Paniek alom. Dit kan ik niet hebben. Uiteraard niet. Er moet 167 km gekoerst worden. Ik had naar Anita moeten luisteren. Ik heb geen idee waar de anti-diarree pillen liggen en als ik ze al had gevonden, kon ik ze niet innemen. Ik heb niet goed naar haar geluisterd. Ik kan haar niet bellen nu, het is in Holland 1 uur ’s nachts. Mijn maag draait en borrelt. Er volgen nog enkele onwelriekende gasbellen die ik te lijf ga met de deo.
Het is onwelriekende lucht rechtstreeks uit de hel.
Met een stekende koppijn trek ik mijn wielerkleding aan. Vandaag rijden we verplicht in het officiële Tour of Aravallis wielershirt. Ik pak het potje met vet (krijg die klote melodie meteen niet meer uit mijn hoofd) en smeer een laag over mijn schaamdelen. Niet lang daarna gaat de broek alweer omlaag om me te verlossen van een tweede acute diarreeaanval. Het afvegen voltrekt zich, vanwege de laag broekvet, vooral glijdend.
Als ik denk alles bijeen te hebben, merk ik dat ik mijn koersbril kwijt ben. Paniek. Gloeiendegloeiendegloeiende. Het zal toch niet. Ik kijk alles na, en nog eens, doe nog meer lichten aan, maar kies weer die éne centrale knop waardoor ik in de duisternis mijn kleine teen tegen de schrijftafel stoot. Inderdaad diezelfde tafel die ik gisteren nog associeerde met het schrijven van een roman.
Met een gemoed van een gehavende circusbeer zit ik aan de ontbijttafel naast de gemoedelijke Arvind. ‘What’s wrong?’, vraagt Vinod die me een ochtendhand geeft. ‘I have a headache, I have thin shit and I lost my cycling glasses for fuck sake.’ Ik staar naar de zwarte kringen rondom de ogen van Vinod. Mijn hemel wat ziet hij er vermoeid uit. ‘No I have your glasses in my car. You don’t remember?’ Ja! Ik herinner het me ineens weer! Ik had de bril gisteren tijdens de tijdrit aan Sonia gegeven omdat ik geen reet meer zag in de mist. Helemaal vergeten terug te vragen.
“Groupsphoto!”, klinkt het dan in de lobby. Oh nee. Ik krijg niet eens kans om opgelucht te zijn, want nu krijgen we dit drama weer. De groepsfoto, met vanzelfsprekend alle chaos en hectiek die het met zich meebrengt. Iedereen wil bij Jonty Rhodes staan. Enkelen roepen mijn naam om ook vooraan te komen zitten. Ik doe net of ik ze niet hoor. Bovendien maakt mijn maag en/of darmen overuren. Wanneer houdt het op, Lieve Heer?
[Klik op de afbeelding voor een vergroting]
Een briefing volgt. Het gezicht van Anuj ziet lijkwit. Iedereen is stil. Behalve Jiggy. Die schreeuwt iets in Hindi. Slechts enkelen lachen. Men is te nerveus.
Anuj vindt het niet verantwoord om met de fiets Mount Abu af te gaan vanwege de dichte mist. Alle fietsen moeten worden ingepakt in de twee vrachtwagentjes, alle renners moeten met de “I have a little pot of grease”-bus mee en beneden in het dal zal dan de officiële start plaatsvinden.
Anuj heeft een zeer wijs besluit genomen. Ik rijd met Vinod mee. Wij volgen per auto de rennersbus. Nog nooit heb ik zo’n dichte mist meegemaakt. We zien amper de rennersbus voor ons. Het zicht zal hooguit zo’n meter of tien zijn. Het verkeer trekt zich daar natuurlijk niets van aan. Alle riksja’s, busjes, auto’s, two-wheelers, fietsers en voetgangers gaan onverminderd onverantwoord de berg op en af.
Ter compensatie van het slechte zicht toeteren ze nu alleen nóg harder, nóg meer, nóg langer. Vinod kan geen gat in de weg meer ontwijken waardoor de auto van hot naar her slingert. Ik zit als een plank in de stoel naast hem omdat mijn achterzakken gevuld zijn met (links) Energy Bars, een banaan en druivensuikers, (midden) het niet afsluitbare Ikea plastic tasje met mijn paspoort en portemonnee en (rechts) het niet afsluitbare Ikea plastic tasje met mijn iPhone aangevuld met wat Energy Bars en een pakje zakdoekjes ‘voor het geval dat’. Op mijn schoot rust mijn helm. Daarin mijn koersbril en mijn naar oud zweet stinkende wielerhandschoentjes. Mijn hoofd bonkt. En ik moet weer schijten. Waar is Anita?
Plotseling stopt Vinod. Hij stapt uit en omhelst een uit het niets verschenen man gekleed in slechts een geblokt overhemd. Hij is kleddernat. Ze omhelzen elkaar. ‘Some guy who has been supportive’, zo verklaart Vinod op typisch Indiase manier deze plotselinge en vage ontmoeting in de dichte mist. Het is en blijft een raadselachtig volk.
Een volgend moment moet Vinod tanken. Ook zoiets. Bij tankstations is ook totale wanorde aan de orde van de dag. Al het gemotoriseerde verkeer is welkom en van welke kant u komt aanrijden speelt geen enkele rol. Zo rijdt Vinod haast een busje aan die in tegengestelde richting aan kwam rijden. Geen paniek, zelfs niet in dichte mist. Het lost zich op maar vraag me toch niet hoe. Beetje wringen, links, rechts, een duwtje en we staan. Er kan getankt worden.
We rijden verder de berg af. We zijn de “with the little pot of grease”-bus kwijt. Als we de zoveelste bult hebben geraakt en ik haast over mijn nek ga, blijken we toch weer terug de berg óp te moeten. Het moet nog 6 uur worden en ik heb het gevoel alsof ik al zes weken op de Schotse Hooglanden heb gebivakkeerd.
We moeten de lunchpakketten ophalen. En daar kwamen we een tiental minuten geleden niet op Vinod, vraag ik hem in gedachte. In de dichte mist moet hij zijn auto keren. Het lukt. Wij gaan weer terug.
Twee jonge mannen van een restaurant komen ons tegemoet rijden op een two-wheeler. Ze zijn kletsnat van de mist en regen. Ze dragen geen jas. De pizza-achtige dozen met rijst zijn nu al doorweekt. Dat wordt smullen vanmiddag. Ik moet een scheet laten maar durf dit niet. Nu in mijn broek schijten en mijn Tour of Aravallis is voorbij. De Indiërs zullen foto’s maken van die Hollander in zijn broek vol stront. Ik kan me nooit meer ergens begeven zonder herinnerd te worden aan deze vernedering. Ik overweeg er een einde aan te maken. Aan deze tocht, aan mijn leven. Ik heb het wel gezien. Waarom ben ik hier? Wat doe ik hier? En waar is Anita godnondeju?
[Klik op de afbeelding voor een vergroting]
We glijden Mount Abu af. Het zicht verbetert met de minuut. Beneden in het dal schijnt de zon zelfs. Vinod geeft nu vol gas. Ik word nog misselijker. De bus is al bij het geïmproviseerde vertrekpunt. Er wordt op mij gewacht. Een kwartier later zijn wij er aangekomen. Ik ben kotsmisselijk. Geen paniek hoor knaap, je hoeft nog maar 130 km te fietsen in de bloedhitte want de zon schijnt nu volop. Bij het wegrestaurant doe ik een moedige poging te plassen, moedig omdat de plas gepaard kan gaan met dunne poep. Sjezus. Pas nu realiseer ik me dat ik die ochtend diarree ‘thin shit’ had genoemd. Als ik afschud zie ik dat ik op een drol in de pisbak heb staan pissen. Gadverredamme, een klant heeft gewoon zitten schijten in een pisbak.
Ik sla strontvliegen weg bij mijn oren, mijn koersbril valt haast in de pisbak, ik stap over een slapende zwerfhond en dan zoek ik in complete de chaos mijn fiets. Mecanicien Mohammed begroet mij met twee handpalmen op elkaar gedrukt en begint dan op mijn verzoek mijn banden op te pompen.
Er wordt afgevlagd. Eindelijk. Oh nee. Toch niet. ‘Groupsphoto!’, schreeuwt vrijwilliger Bhavik die door iedereen Bhau wordt genoemd. Een twintigtal minuten later en 97 identieke groepsfoto’s verder, zijn we dan toch echt vertrokken. Alleen Vinod is op de hoogte van mijn thin shit – ik wil het niet als excuus gebruiken voor een wellicht mindere koersdag vandaag. Ik vraag me constant af waar ik een fout heb gemaakt. Ik poets zelfs mijn tanden met mineraalwater. Ik weiger beleefd glazen in restaurants. Ik eet overwegend Europees voedsel.
Pas dan zie ik dat we op een snelweg fietsen. Jiggy snelt voorbij. Hij zingt met de Hindi muziek mee met een hoge en vibrerende stem. ‘Chalo chalo!’, schreeuwt iedereen. ‘Chalo’ betekent zoiets als ‘kom op, we gaan!’ in het Gujrati.
Ik schreeuw het ook, het was eruit voordat ik het wist. De rijders lachen en slaan me op de rug. Ik beantwoord ze met een ferme scheet. Het is koers.
[Klik op de afbeelding voor een vergroting]
***
Fietsen op een snelweg. Het gebeurt gewoon. En we gaan hard. Heerlijk. Ik voel weer warmte in mijn lichaam stromen. We rijden 35 km per uur en ik geniet. Eindelijk. Ik voel voor het eerst deze ochtend geen problemen in mijn ingewanden. Fietsen werkt helend. Alleen mijn hoofd blijft bonken. Ik besluit meer te drinken dan ik normaal doe. Uiteindelijk, zo alles overwegend, was deze ochtend weer een levenslesje van jewelste. Hoe ga je om met onvoorziene omstandigheden? Een Indiër weet niet beter. Het is zijn en haar dagelijkse praktijk. Onze westerse maatschappij is voorspelbaar en voornamelijk maakbaar; althans dat streven we na. Alles is in wetten en regels vastgelegd. Ik raak al in paniek als ik een beetje aan de schijterij ben en ik mijn koersbril niet kan vinden. We weten niet eens meer wat tegenslag is. Een Indiër houdt zijn schouders ervoor op….als dat het enige is…
Ik rijd nu zelfs aan kop en kijk achter me. We zijn los. Een heuse kopgroep heeft zich gevormd met alle sterke mannen van Montra. Ook Jonty Rhodes is erbij. En CP. Doc. Prakash. Robin, de man die voor de logistiek verantwoordelijk is. Kishan, de donkere Indiër die alle profielen schreef voor de website. Ook Ingit zit in de groep. Hij heeft de halve Ironman voltooid. Hij is ontzettend vriendelijk en de echtgenoot van de voedingsdeskundige Shaily. Zij zit nu met Sonia in de auto van Vinod. Dezelfde Vinod die mij ook nu weer van dienst moet zijn, want mijn stuurlint links heeft losgelaten. Het slingerde haast in mijn voorwiel waardoor ik weer haast op mijn smoel ging.
Avishi (echtgenote van Anuj), Shaily en Sonia zijn mijn wielervrouwen in afwezigheid van Anita, mijn Anita die ik zo mis. Terwijl Vinod het lint repareert vullen zij ondertussen mijn bidon en vragen constant hoe het met mij gaat. Hoe ik me voel. Het woord cynisme is in India onbekend. Het is een West-Europese uitvinding en ik spuug erop.
Marco en zijn wielervrouw(en). Het wordt, zo levende, pijnlijk duidelijk dat ik niets, maar dan ook werkelijk niets anders kan dan verhalen schrijven en fietsen. Mijn leven is ergens gruwelijk fout gegaan. Hoe moet dat dadelijk met mij als ooit die ene dag komt als Anita komt te…
Binnen mum van tijd ben ik terug in de eerste groep. Ik drink wat. Mijn darmen houden zich koest. Er wordt niet gesproken in de groep en dat is uitstekend nieuws. Praten is sowieso overgewaardeerd. Vooral in het peloton. Bek houden en fietsen. Zo. Lullen doe je maar na afloop.
Wel schreeuwen mijn fietsvrienden regelmatig ‘watch out, watch out!’ als er gaten in de weg zitten of als we een kudde koeien naderen. Aangezien Indiërs niet doen aan interpuncties klinkt het steeds als ‘watchoutwatchoutwatchout!’.
In de verte naderen we een tolstation. De vergelijking met de Franse Péage dringt zich op. Het blijft onvoorstelbaar dat we daadwerkelijk op een snelweg fietsen. De ‘support cars’ begeleiden ons voor, naast en achter. Ze houden net zo makkelijk auto’s tegen die in hun ogen te hard rijden. Het is Vishrut die met een fluitje in zijn mond vanuit een pick-up truck het verkeer in goede banen leidt. Twee heuse persfotografen leggen alles vast. Toch kan ook hij niet voorkomen dat auto’s soms akelig dicht langs je passeren.
Fietsen op de snelweg. Het kan. Toch is het allemaal minder verrassend als je weet dat ook andere verkeersdeelnemers gebruik maken van de snelweg. Daar gaan we weer: koeien, geiten, riksja’s, two-wheelers, bussen, voetgangers, spelende kinderen.
Auto’s stoppen aan de linkerkant van de weg voor een kleine of grote stop. Niemand geeft richting aan. Ze stoppen gewoon. Koeien en ossen met prachtige horens slapen op de weg. Boeren slapen langs de afrastering. In fel roze gekleurde kleding gestoken vrouwen lopen langs de weg met balen hooi op hun hoofd. En de kopgroep van de Montra Tour of Aravallis komt voorbij.
[Klik op de afbeelding voor een vergroting]
Na het tolstation stoppen we. Hier staat het ‘Service Station’ onder leiding van die goede brave Bhavik. Ik drink in één teug een blikje Red Bull leeg. Daarna twee flesjes water. Dan een mierzoet oranje drankje. Ik prop de banaan naar binnen. Steeds meer boerenfamilies komen een kijkje nemen.
Ook andere renners druppelen binnen. Iedereen zweet zich kapot. Het is verschroeiend heet. Anuj pakt enkele dozen mineraalwater uit een vrachtwagen.
Ten overstaan van tientallen zwerfkinderen doen we ons tegoed aan het gekoelde bronwater. Ik schaam me kapot. De kinderen hebben dorst, dat is duidelijk. Toch is het niet de bedoeling dat we ze te drinken geven want binnen een mum van tijd staan er 1.200 mensen te bedelen om water. Ik móet drinken in deze hitte anders flikker ik later in de koers van mijn fiets. Pijnlijker en confronterender kan het verschil tussen rijk en arm niet worden geduid dan deze momenten.
Tijdens mijn eerste bezoek aan India en Pakistan had ik jaren geleden zoveel morele problemen dat ik me ’s avonds door de telefoon moest laten troosten door Anita. Ik stond op dakterras van een luxe hotel in Karachi en ik kon zo veel schrijnende armoede niet verdragen, laat staan verwerken. Daarna kreeg ik Fabienne en Estelle aan de lijn, respectievelijk 9 en 6 jaar oud. Ze kwamen net van de Avondvierdaagse terug en waren bezig met een tekening voor mij. Ik heb nog nooit zo gehuild als die avond in mijn hotelkamer.
Achter in mijn zak heb ik een rolletje Dextro bij me. Ik zou ieder kind een snoepje kunnen geven. Ik denk alleen tekort te komen. Hoeveel tabletten zitten in zo’n rol? Hoeveel kinderen staan hier? Hoeveel zou ik er eventueel kunnen adopteren?
[Klik op de afbeelding voor een vergroting]
Dan klinkt er gejoel in de groep. ‘Yes come on Geeta!’, klinkt het. Achter een kudde geiten die breeduit over de snelweg gaat, komt de kleine Geeta aanrijden. Naast haar rijdt ter ondersteuning de geweldige Eva. Geeta’s linkerbeen zit gekromd op haar pedaal. Haar voet raakt het pedaal nauwelijks. Zij fietst feitelijk met één been, haar rechter. Ik kan het amper aanzien, kijk weer naar de armoedige kinderen die me bedelend aankijken, dan weer naar de breeduit lachende Geeta die alle complimenten bescheiden aanvaardt. Ik sta op het punt te breken.
“And, did you enjoy?”, vraag ik haar.
“Yes too much”, antwoordt ze.
Ik slik. Ze legt wederom haar arm om mijn middel en leunt met haar hoofd tegen mijn borst. Ze is ontzettend klein. En lief. Mijn hemel wat is Geeta lief. Mijn ogen schieten van de kudde geiten naar Geeta, van de zwerfkinderen naar een dode hond, van Bhavik die zich gereed maakt voor een nieuw vertrek (chola!) terug naar die lieve Geeta. Ik staar omhoog, rechtstreeks de zon in. Het enige dat ik nu wil is antwoord van Hem op de waarom vraag. In Uw naam en in naam van de vrede, waarom?
We maken ons gereed voor een nieuwe CS, een tijdrit over 24 kilometer over glooiend terrein. In de categorie veteranen (40+, de Ouwe Lullen Klasse) zijn CP en Doc mijn grootste concurrenten. Een belachelijke gedachte uiteraard want ik ben totaal niet competitief ingesteld, ondanks mijn bloedserieuze koersaspiraties. Het is een paradox van jewelste die ik niet uitgelegd krijgt. Zelfs aan mezelf niet.
Afspraak is dat eerst CP vertrekt, dan Doc, dan ik.
En zo geschiedt. Ik ben tot op het bot gemotiveerd. Geeta, de zwerfkinderen, het dode karkas van een hond, de muziek van Jiggy, de vriendelijke ogen van Bhau (Bhavik), het fluitje van Vishrut, de auto met Vinod, Sonia en Shaily achter me: dit alles geeft mij de kracht en energie om voluit te gaan. Echt voluit. Mijn hartslag schiet omhoog, boven de 170. Volgens fietsvriend Bas Pronk kan ik dit onmogelijk lang volhouden, maar mijn lichaam logenstraft theorieën uit wielerboeken. Ik ben het solo hardrijden van thuis gewend. Ik kan niet anders dan zó fietsen. Voluit. En dieper. Heuvel af. Heuvel op. Op de macht. Laat terugschakelen naar het kleine blad vóór. Nog dieper. Harder. Ik ben woest. Alleen op de fiets krijg ik uiteindelijk voldoening. En verlossing. Van al het kwaad. Die arme dappere Geeta. Harder. Dieper. Woester.
Ik omzeil de zoveelste dode hond. Zijn gebroken kaak. Zijn aangevreten ingewanden. Zijn opengereten kop. Zijn gekraakte gebit. Zijn door strontvliegen omgeven vermorzelde ogen. Zijn afgebeten staart.
Boven aan een heuvel schreeuwen boerenkinderen mij toe. ‘Sir! Sir! You good!’ Ik besef dat ik nog harder moet. Nog dieper. Alles uit de kast. Ik moet pijn voelen en dan doorgaan. Totdat ik bloed proef in mijn mond. Zo fiets ik. Zo ben ik. Zonder verstand, zonder besef, altijd op zoek naar verlossing. Harder. Nog harder, ik haal nog meer renners in.
Dan zie ik de finish in de verte. Nog 800 meter. 700. 600. Ik vlieg. Ik ben op Pluto en kijk naar de aarde. De aarde draait en draait. Niets deugt op de aarde vanaf Pluto bezien. Aan de ene kant van de aarde maakt men zich zorgen om korting op het loon van 0,3% en spreken vakbondsleiders daar schande van. Aan de andere kant van diezelfde aardkloot heeft men geen water, geen kleding, geen toilet, geen eten, geen toekomst, geen leven.
Nog 300 meter. 200. 100. Honderden lokale arme sloebers staan bij de finishlijn. Ze hebben geen idee. Niemand klapt. Niemand zwaait. Het is dood- en doodstil, ondanks het enorme aantal mensen. Het is surrealistisch.
Alleen de vrijwilligers van de Tour of Aravallis roepen naar me. ‘Come on Marco! Come on!’.
Ik vlieg over de finish. Het zweet gutst onmiddellijk uit mijn poriën. Pas nu ben ik me bewust van de hitte. Ik meen bovendien dat ik alle bacteriën uit mijn lichaam heb gezweet want ik voel me zo sterk als een beer. De schijterij lijkt van korte duur te zijn geweest.
‘Where were you man?’, vraagt de bezorgde Shaily mij. Ze waren te laat bij de finish om me te kunnen fotograferen. Ik kan niets zeggen. Ik lig over mijn stuur gekromd. Het zweet druppelt van mijn kop op mijn stuurlint. ‘Jesus and Pluto…’, mompel ik. ‘Pardon me?’, vraagt Shonia die een flesje koud water voor me heeft meegenomen. Ik ben totaal verrot. Maar opgelucht. Verlost vooral.
[Klik op de afbeelding voor een vergroting]
***
Een heel dik uur later komt Geeta binnen. Ik heb mijn lunch al lang en breed op. Echt honger had ik niet maar zoals bekend moet een renner blijven eten. Bovendien vroeg ik me af hoe het kan bestaan dat een wegrestaurant toestaat dat lunchpakketten van een ánder restaurant bij hun worden verorberd.
De Indiërs vragen zich af waarom ik me dat afvraag.
Ik pakte het doorweekte lunchpakket van een goedlachse vrijwilliger met overgewicht wiens naam mij steeds ontschiet. Iets van Miguel of Michiel maar dat kan niet want alle Michiels van de wereld hebben zich in de Alpe d’HuZes groep verenigd.
Ik at slechts de droge rijst, zonder saus. Shaily hield me gezelschap. Kartik Kansara, een uitstekende renner, houder van de blauwe leiderstrui, at naast mij met zijn handen. Hij zal een kilo of 45 à 50 wegen. Een koe vrat aan een het vuil van het restaurant. Zwerfkinderen tekenden poppetjes in het stof op Vinod’s auto. Er werd thee gedronken uit vervuilde bekers.
En toen kwam Geeta dus. Bezweet. Lachend. Waggelend. Haar linkerbeen maakt halve cirkels als ze loopt. Ik sta op om haar te omarmen. Ze neemt plaats tussen mij en Shaily.
“May I please ask about the nature of your handicap please my dear?”. Ik voel me sterk genoeg om die vraag eindelijk te stellen.
Dan vertelt de lieve Geeta haar levensverhaal. Op driejarige leeftijd kreeg zij hoge koorts. Een bezoek aan de huisarts bracht geen soelaas. Er werd polio geconstateerd. Geeta kon zich niet bewegen. Zij kon slechts liggen. Zij werd jarenlang door haar ouders naar school getild. Zij kreeg naast de fysieke ook psychische problemen.
Op haar zestiende bracht haar moeder haar weer naar school. De onderwijzeres had haar moeder in bijzijn van Geeta te verstaan gegeven dat mismaakte kinderen zoals Geeta beter niet geboren hadden kunnen worden.
Thuis gekomen trachtte Geeta zich te beroven van haar leven, maar zelfs daarvoor was zij te zwak. Het was op die dag dat zij het Licht van God zag en zij besloot het tij te keren. Zij zou deze wereld niet zó verzwakt verlaten, zo had zij zich voorgenomen. Ze volgde intensieve fysiotherapie en beetje bij beetje werd zij sterker en sterker. Haar stem werd krachtiger en na anderhalf jaar kon zij al enkele meters lopen zonder te vallen. Ze haalde al haar diploma’s en kocht een two-wheeler om zich zelfstandig te kunnen verplaatsen. Geeta benadrukt dat ze ervan uitgaan wil gaan van hetgeen ze kán, niet om wat ze níet kan.
Zij is nu 37 jaar en ze heeft haar eigen bedrijfje in hotels en reizen, samen met haar broer. Iedere ochtend staat zij om 4:30u op om poliopatiëntjes van Ahmedabad te bezoeken. Ze speelt met ze en leert ze lopen, rekenen, schrijven en lezen. Iedere maand houdt ze een deel van haar salaris achter. Dit besteedt zij aan deze kinderen.
Pas in februari dit jaar heeft ze leren fietsen. Ze viel aanvankelijk iedere 10 meter, maar gaf niet op. Ze glimlacht. Ze praat sowieso zonder wrok. Zonder haat. Zonder bitterheid. ‘I did it all thanks to that awful remark of my teacher’, zegt ze glimlachend. Mijn ogen lopen vol met traanvocht. Mijn keel bonkt. Ik slik. Ik omhels haar. Als een kwetsbaar diertje legt ze haar hoofd weer tegen mijn borst. Voor enkele tellen zitten we zo. Er is even geen plaats, geen tijd, geen ruimte, geen nu, toen of later.
Dan klinkt het fluitje van Vishrut. We mogen weer. Ik haat deze wonderbaarlijk prachtige gruwelijke kut planeet.
Chalo!
[Klik op de afbeelding voor een vergroting]
***
We fietsen weer. Ik heb zoveel gegeven tijdens de tijdrit dat ik besloten heb de resterende 55 km rustig aan te doen. Nu wil ík eens genieten. Ik zoek mijn plekkie op in de groep met ondernemer CP en radioloog Doc. Ik krijg nu ook contact met accountant Prakash, een uiterst vriendelijke man van onze leeftijd die mij geduldig en in perfect Engels uitlegt wat we zoal tegenkomen onderweg.
De route is schitterend als we linksaf de snelweg hebben verlaten. We gaan de heuvels van Rajastan in. De hellingen worden gemeen steil. Het is op en af. Ik kom ogen tekort. Om de zoveel kilometer wordt gestopt voor een uitgebreide fotosessie. Ze lachen volop, mijn nieuwe Indische fietsvrienden. In vrolijkheid scoren ze allemaal een 10.
In een gehucht stoppen we om thee te drinken. Ik sla beleefd over. Eten en drinken op het platteland is vragen om problemen op de afdeling Dunne Poep. Daarvan is de lokale bevolking niet op de hoogte merk ik als ik zestien keer beleefd moet weigeren om een kopje thee aan te nemen. Er is een tent gebouwd waarin een klein tempeltje is verrezen. Ik doe mijn wielerschoentjes uit om een kijkje te nemen. Tientallen mensen komen vervolgens mij bekijken.
Straatarme kinderen stoten elkaar aan als ze me zien en rennen dan schaterlachend weg. Een meisje met een staartje komt naar mij toe. ‘How are you? My name is Sanjula.’ Ze heeft de ogen van een prinsesje. Er zit vuil rondom haar wimpers. Haar gebit is volmaakt. Er zit stof en zand in haar zwarte haar. ‘My name is Marco. I am from Holland.’ Het wordt me weer te kwaad. Zwakke paardenlul. Mietje. Verman jezelf.
We hoeven niet te betalen voor de thee. Toch doe ik een donatie in de zinken schaal die bij het tempeltje stond. De burgermeester schrijft een bonnetje uit. Hij schrijft bibberig en onvast.
We moeten verder. Chalo!
Uren later zijn Doc, CP en ik helemaal alleen. De rest van de groep is gezien. Ze zaten er compleet doorheen en maakten opvallend veel schakelfouten. Funest in dergelijk heuvelachtig terrein. Voor velen is dit de eerste keer dat ze in de bergen en heuvels fietsen. Ze weten niet wat ze overkomt. Onze vriendschap heeft echter nog niet het niveau bereikt dat ik ze van tips kan voorzien. Ik wil allesbehalve overkomen als die wijsneus uit het westen die eventjes gaat vertellen hoe het in elkaar zit. Ik voel het gewicht van een stukje Britse overheersing in India op mijn westerse schouders drukken.
De tocht is fenomenaal geweest. We doorkruisten de schitterende natuur van Rajastan. Haar meren, heuvels, rotspartijen en vergezichten. In dorpjes werden we of aangemoedigd of verbaasd aangekeken. We werden soms gevaarlijk afgesneden door het nog altijd idiote verkeer, er werd door kinderen gevraagd of we ‘chocolate’ bij ons hadden. Zij konden onze snelheid niet inschatten.
[Klik op de afbeelding voor een vergroting]
Dan volgt een levensgevaarlijke afdaling naar het hotel. Nog 22 kilometer te gaan. Vinod waarschuwt me. Door de uitzonderlijke regenval (de moesson heeft enorm huis gehouden de laatste weken) is de weg extra risicovol geworden. De regenval heeft gaten als kraters in de weg geslagen. Bovendien is de weg een stuk smaller geworden omdat aan weerskanten stukken asfalt zijn afgebrokkeld en weggespoeld.
Chalo chalo! We dalen.
Het gaat hard. Ik ben CP en Doc al na de eerste bocht kwijt. Ik stop. Daar komen ze. Stijf als een plank met hun armen strak op de remmen. Nu ben ik geen groot daler, ik word er zelfs een beetje om uitgelachen door mijn fietsvrienden, maar in de ogen van CP en Doc ben ik een superdaler. Tijd voor enkele tips. Ontspan. Handen onderaan het stuur. Niet te veel remmen. Probeer bochten zo ruim mogelijk te nemen. Vermijd grint. Maar ontspan vooral.
Het gaat al meteen een stuk beter. Doc zweet enorm. Hij heeft lange armstukken aan ondanks de hitte. Andere renners hadden vandaag zelfs lange pijpen aan en doeken voor hun gezicht. Navraag leerde mij dat men alles doet om geen nóg bruinere tint te krijgen. Streven is zo blank mogelijk te worden of te blijven.
Je valt van de ene verbazing in de andere.
Vinod heeft geen woord te veel gezegd. Het ís gevaarlijk. De breedte van de weg staat slechts één richtingsverkeer toe, maar daar heeft een Indiër geen boodschap aan. Die drukt door, no matter what. Enkele keren moeten we haastig van de fiets af. Enkele apen springen weg. Hoog in de oranje gekleurde lucht, de zon dreigt snel onder te gaan, cirkelt een adelaar. We gaan verder. De loopt weer omhoog. ‘Oh no man’, kreunt CP. Hij kan niet meer. Het is slechts enkele honderden meters klimmen, maar het is slecht nieuws voor zijn moraal. We hebben er een dikke 120 km opzitten, maar voel nog altijd power in mijn poten.
In de laatste zeven kilometer zitten louter gaten in de weg. ‘Rather bumpy’, noemde Anuj dit stuk van de route nogal eufemistisch. Het was de understatement van de dag. Ik haat dit soort weggetjes. Je hebt geen ritme en riskeert overal een lekke band. Er is geen straatverlichting. De jungle omsluit ons. Het wordt snel, te snel, donker. We doen onze koersbrillen af. We passeren een waterval. We horen geritsel in het hoger gelegen geboomte. Een schokkende jeep komt op ons af gereden. Hij heeft zijn grote verlichting aan die hij weigert te doven. We rijden in tegenlicht. Doc kreunt. Hij kan niet meer. We zien geen hand voor ogen en moeten nog zes kilometer. CP roept regelmatig onze namen die Doc en ik beantwoorden met een ‘yes’ en respectievelijk ‘yo’.
Doc vraagt aan een lokale bewoner waar het Mana Hotel ligt. Hij heeft geen idee. Ergens klinkt Hindi muziek. De lokale bevolking heeft zich feestelijk verkleed. De gelovigen in Jain (als ik het goed begrepen heb is Jain een afgeleide van het hindoeïsme) hebben een feestdag. Ze zien er voodoo achting uit. Een beetje zoals Keith Richards er stiekem uit zou willen zien.
Het lijkt wel een wedstrijdje veldrijden. Dit is onmogelijk te doen op een racefiets maar we hebben geen keus. We moeten door.
Dan slaan we linksaf en zien wij aan het eind van een laan het Mana Hotel liggen. ‘We made it’, zegt Doc. CP zegt niets, ik glimlach opgelucht.
In het hotel moet ik op Vinod wachten, omdat hij mijn sporttas in zijn auto heeft. Ik kan nergens zitten omdat ik onder het water en de modder zit. Bhavik zet me echter op een fauteuil in de lobby neer. ‘You need to sit man’, zegt hij. Ik bel Anita op. Onvoorstelbaar dat het in Nederland nu vrijdagmiddag een uur of drie is en in India vrijdagavond. Ik bel mijn vrouw vanuit een luxe hotel in deze pikkedonkere jungle.
***
Uren later hebben we gegeten. De goede Vinod heeft voor mij pasta geregeld met ‘chicken and red sauce’. Ik kan mijn lol niet op en eet twee boorden leeg. Mijn darmproblemen lijken te stammen uit een vorig leven. Die afdaling van Mount Abu? Was dat echt vanochtend nog? En die tijdrit waarbij ik als een raket ging? Was dat vanmiddag?
Ssst…Anuj vraagt het woord. De winnaars voor vandaag worden bekend gemaakt. Eva wint bij de vrouwen, ik bij de veteranen maar dat wist ik al omdat ik onderweg CP en Doc had ingehaald. Maar dan hoor ik tot mijn verrassing dat mijn tijd tevens de snelste tijd van allemaal was! Ik had een gemiddelde van over de 33 km/uur op geaccidenteerd terrein.
Ik krijg een staande ovatie als ik naar voren word geroepen. Geeta geeft me maar weer eens een extra knuffel. En ik word bij het passeren van de rijen extra geknuffeld door Arvind die ieder moment aangrijpt om met mij te spreken. Hij is 48 jaar, ondernemer, maar hij heeft nog nooit India verlaten. Hij laat me niet meer los, alsof ik wereldkampioen ben geworden.
Ik moet toegeven, het doet me allemaal meer dan ik had verwacht. Eén voor één komen de renners bij me langs om me te feliciteren. Ook de semiprofessionele rijders van de Montra ploeg. Vinod is emotioneel. Ik zie tranen in zijn ogen, zó trots is hij op zijn Hollandse kameraad. ‘Oh man, you won. I’m so proud of you’, zegt hij met zijn koffiebruine stem. ‘You even have chance to win the competition overall, man! You are ranked third. And tomorrow is the big climb as CS.’
Tijdens de afsluitende afdaling hoopte ik er al stilletjes op – om die berg óp te mogen fietsen. Zou ik de Tour kunnen winnen? ‘Ik Ben Een Renner’ van Alex Roeka flitst ineens door mijn hoofd. Ben ik opgewassen tegen al die lichtgewichten van rond de 20? Ik heb de benen van een buffalo deze dagen, ik sta versteld van mezelf.
Ik wuif alle complimenten weg, zeg dat we allemaal kampioenen zijn, maar onderga dit hele circus met een trotse glimlach van oor tot oor.
Even later drink ik een biertje met CP, Doc, Vinod, Jiggy, zijn vaste maat Manoj de juwelier, Prakash en Doctor Gaurav, een arts die bij een spontaan bezoek aan een waterval op Mount Abu gisteren per ongeluk in het glas was gaan staan en daardoor een streep kon zetten door zijn Tour of Aravallis.
Ik voel me na deze fietsdag wat zekerder om mijn nieuwe fietsvrienden van wat tips te voorzien. En een nieuw glas bier geeft het laatste zetje:
Tijdig schakelen en vooral tijdig terúg schakelen. Anderen zitten veel te laag op de fiets of hebben zich een verkeerde houding aangeleerd van trappen. Ook spreek ik zo diplomatiek mogelijk mijn verbazing uit over het feit dat geen van allen op de hoogte is van de verzetten, de tandwieltjes, op hun racefiets maar dat de discussies tot dusver vooral waren gegaan over de te volgen voedingsprogramma’s.
Ze zijn me allen zeer dankbaar. Gelukkig. Sterker nog, ik voel steeds meer dat dit de reden is dat ik ben uitgenodigd. Ze zijn enorm leergierig en betichten mij geen enkele keer van arrogantie of betweterigheid.
Dan gaan we uitgeput naar bed. Het is onderhand al tegen de klok van twaalf en morgen gaat de wekker al weer af om 4:30u voor de derde en laatste etappe: 105 kilometer met veel serieus klimwerk waaronder een klimtijdrit van 16 kilometer.
Ik lig in bed waar ik, volgens de Grote Joop, de Tour kan winnen. Alle impressies van vandaag vragen aandacht. Ze hebben er alle recht op. Dit was zonder twijfel de meest bijzondere, risicovolle en meest succesvolle fietsrit die ik ooit heb meegemaakt. Ik doe het licht uit. Op de iPhone laat ik Roy Orbison nog eventjes zijn hemelse Mystery Girl uitzingen. Ik denk aan de moedige Geeta en dan huil ik voluit. Zonder remmingen. Verlost.
Morgen de laatste etappe….chola chola…
Kan niet wachten op het vervolg. Gaaf man!
Ongelooflijke ervaringen van een wielrenner/schrijver uit een westers land. Mooie inkijk in het leven in India, de cultuur enz. en vooral de vriendelijkheid van de mensen.
Je moet er wel even voor gaan zitten maar het is echt de moeite waard.
Super geschreven
Klasse Marco! Zoveel humor, zoveel oog voor cultuurverschillen en zoveel oog voor het kleine en grote menselijk leed (Geeta).
Een van je allerbeste; ik bewaar ze!