Ranakpur – Abu Road (157 km)
Vrijdag 31 augustus 2018
De etappe begint met een neutrale zone van 7 kilometer. Daarna begint meteen de tijdrit, een beklimming van 18 kilometer van een naamloze berg. Ik kijk tegen deze tijdrit op, omdat mijn benen nog altijd verzuurd voelen. Ik heb slecht en kort geslapen en was midden in de nacht wakker geworden met een gillende gitaarsolo van Eric Clapton door het Bose-speakertje. Have you ever loved a woman, vroeg Eric zich af die het antwoord overliet aan zijn Fender Stratocaster.
Na de bizarre en stressvolle dag aten we gisteravond pas laat. Ik koos voor een smaakvolle “red sauce pasta”, keerde naar mijn kamer 7F waar ik een uur lang naar het plafond staarde. Het Jay Babari weerklonk nog altijd in mijn hoofd. Ik had gevraagd waar Jay Babari vandaan kwam. Jiggy, de meest vrolijke maar ook meest spirituele deelnemer, legde het uit maar ik begreep er na zijn uitleg nog minder van. Volgens de Hindi kalender was dit de Shravan maand, het regenseizoen. De naam van Shri Gisna viel zonder enige toelichting en Babari was uiteraard een afkorting van Baba Ramdev, een heilige, geen God, maar dat begreep ik uiteraard zelf ook wel volgens Jiggy. De pelgrims volbrengen deze tocht (die geen specifieke bestemming kent, noch een voorgeschreven afstand), bij voorkeur lopend, de pijn van kapotte voeten en blaren ten spijt.
In de kern zijn pelgrims net wielrenners.
Om half vijf ‘s morgens meldde de duivel zich: WAKE UP CALL MISTER MARCO SIR. Na de vlammende gitaarsolo van Eric Clapton lag ik voor de tweede keer te trillen in mijn bed van de schrik. Het was Nederlandse tijd één uur ‘s nachts. Ik merkte dat ik nog altijd in een “tussenzonetijd” leefde, een tijdzone tussen de Nederlandse en de Indiase tijd in. De tussenzonetijd manifesteert zich in fysieke zin middels hardnekkige hoofdpijn. Mijn Spookrijdersoutfit had ik gisteravond al klaargelegd. Ik deed mijn muf en zurig ruikende kleding van de eerste etappe terug in plastic tassen. Op mijn wielerschoentjes liep ik als een waggelende eend richting de ontbijtzaal waar tientallen uitgelaten Indiërs mij begroetten. Enthousiastere mensen zijn niet denkbaar. Klagen, kankeren, mopperen willen, kennen en kunnen ze niet. Ik at vier geroosterde boterhammen met jam nadat ik in mijn kamer al een Herbalife reep op had. Tijdens het fietsen in India eet ik het liefst Europese voeding, ter voorkoming van mogelijke darmproblemen veroorzaakt door al te pittig Indisch voedsel.
“Rumble in the jungle”, zo noem ik onbestemd gerommel in de buikstreek. Dat voel ik nu dus, tijdens het fietsen in de neutrale zone. Is het gasvorming of had ik moeten poepen? Ik eet deze dagen zoveel energybars dat mijn ontlasting zo droog en hard is geworden als bruin houtskool. Ontlasting van de sluitspier kan nu een scheet zijn of ik schijt mijn Spookrijdersbroek vol. Ik laat me helemaal uitzakken naar achter de groep maar er is een renner die mij volgt. ‘What do you eat when you cycle Sir?’. De gesprekken gaan meer over eten dan over het fietsen zelf. ‘Bananas and pancakes Sir’, antwoord ik nogal kortaf in de hoop dat mijn privacy gerespecteerd wordt. Dat wordt het niet. Hoeveel ik drink. Wat ik drink. Welke energybars ik eet. Hoeveel bananas. Hoeveel pancakes.
Als ik eindelijk verlost van hem ben neem ik de gok en dank ik God dat het gasvorming betreft. Hard, droog, vies maar ik ben er vanaf. Sterker nog, de scheet geeft me moraal.
De veteranen (klasse 40+) beginnen deze klimtijdrit, gevolgd door de non-veterans. We starten in omgekeerde volgorde, dus eerst de nummer laatst van gisteren, de nummer één sluit af. Het geeft mij voldoende kans om mijn overtollige vocht aan een boom toe te vertrouwen. Ik voorzie de afvalloze urine van een risicovolle maar gelukkig wederom gortdroge scheet. Je wil niet de annalen ingaan als de renner die vlak voor een tijdrit zijn koersbroek vol schijt dus bedank ik onze Lieve Heer nogmaals.
We vertrekken om de minuut. De nummers vier, drie en twee zijn, zoals te verwachten viel, de triatleten, de “ironmen”.
‘Five. Four. Three. Two… ONE GO!’
Het gaat meteen fel omhoog met 10%. Het is een gemene puist, ik ken hem van de vorige rondes. Ik moet vooral niet te hard van stapel gaan, mijn cadans opzoeken en dan peddelen. Mijn hartslag schiet meteen omhoog, maar geen paniek. Het is logisch als je vanuit stilstand gaat klimmen. Neus in, mond uit. Rustig ademhalen. Ik heb Ironman nummer twee al snel te pakken. Ironman drie zie ik al in de verte. Ik wil zoveel mogelijk voorsprong pakken om morgen in de afsluitende tijdrit op Mount Abu een beetje gas terug te kunnen nemen.
Je moet op deze klim ook een beetje mazzel hebben. Het verkeer speelt ook híer parten en dat kan tijd kosten. Het is ook deze vroege ochtend weer een drukte van belang met de reizende Jay Babari pelgrims. Het is belangrijk de focus te houden. Vooral het getoeter van de vrachtwagens en bussen kan je uit je concentratie halen. Ze rijden vol gas door de bochten en toeteren met melodietjes. Er bestaat een heel arsenaal aan geluiden en qua toon klinken ze allemaal even lelijk en blikkerig als kinderspeelgoed. Aangezien werkelijk iedereen toetert, ook als er geen ander verkeer te zien is, is het gewenste effect nihil. Zeg maar nul. Soms zie je in de verte op een berghelling een eenzame vrachtauto rijden die luid toeterend zijn weg vervolgt.
Ik raap de een na de andere renner op. Jiggy. Die ene gozert uit Bangalore. Dan Raju-bhai uit Surat. Vipul. CP. Chris, die ik de bijnaam The British Tank heb gegeven. Hij is zwaar van postuur maar zijn enorme dijen zijn krachtig en sterk. Zijn tank is gevuld met diesel. Hij rijdt rond met een bizar 39×26 verzet dat hij zelf met gevoel voor understatement “a minor error of judgement” noemde. Ik steek mijn duim omhoog als ik hem passeer.
‘Come on Marco!’, roept hij mijn rug toe.
Ik ga uit het zadel. Een auto toetert achter me. Ik wijk uit naar links en kijk over mijn schouder naar achter. Het is good old Vinod. Naast hem zit Rinku, zij houdt zich bezig met de sociaal media rondom de Tour of Aravallis. ‘Come on Marco, good going, keep on pushing!’ Achterin de auto zit Mohammed Daud Chaudhari uit Bombay. Hij is de Islamitische mechaniker met wie ik een speciale band heb. In de voorgaande jaren trekt hij me altijd een beetje voor als ik iets te klagen heb. Mijn dagelijkse morgengroet As-Salam alaykum doet wonderen. Mohammed is een gouden gozert. Zadel omhoog, omlaag, naar voren, achteren, en die bandjes kunnen wat lucht gebruiken Mohammed. Gisteravond pompte hij nog even de bandjes van 64 fietsen eigenhandig op. Zonder te klagen. Zonder te kankeren. Zonder te mopperen. Hij steekt zijn vriendelijke hoofd uit Vinods auto en maakt een foto van me.
Nog vijf kilometer. Ik zie een soort fort liggen die we moeten passeren. Hier gaat het naar 13, 14%. Ik gooi mezelf uit het zadel maar de echte kracht ontbreekt om door te trekken. Ik word nu ingehaald door Shiven, de mountainbike kampioen van India. Dan volgt Darshan, een knaap van 20 die het meeste talent heeft van allemaal. Hij is eerder dit jaar een paar maanden in Vlaanderen verbleven voor een fietsstage. Hij is ontzettend vriendelijk en leergierig. Volgende week zondag doet hij mee aan de State Championships van de staat Gujrat. Als hij bij de top 5 zit, mag hij in november meedoen aan het nationale kampioenschap van India. Ik ben fan van hem en zie hem een beetje als mijn protégé. In de voorgaande edities reed ik veel aan zijn zijde. Door de enorme drukte heeft Vinod me nu geadviseerd om bij een groep “volwassenen” te blijven in verband met mogelijke incidenten met de plaatselijke bevolking.
Al is het geen schande om ingehaald te worden door deze twee semi-profs, echt fijn voor het moraal is het niet. Bovendien merk ik dat ik mijn hartslag niet meer omhoog krijg. Ik ben uitgeput en zweet me de tering. De laatste kilometers zijn glooiend. Ik kan mijn ritme niet meer vinden. Die verrekte dijen willen niet meer.
Ik ga, ondanks de laatste moeizame kilometers, als eerste veteraan over de finish. Ik heb dus goed gereden, maar iets zegt me dat het harder had kunnen en moeten gaan. Na het uitzweten, rochelen, hijgen en neus legen bespreek ik de klim met de jonge gasten die allemaal zo’n twintig kilo minder wegen dan ik. Ik eet de ene na de andere Chikki-reep. Ik ben verslaafd aan die krengen geraakt. Ze zitten bomvol proteïne. Vinod legt me uit dat ze van jaggery zijn gemaakt, rietsuiker dus, in combinatie met boter en pinda’s. Ze zijn voedzaam, smaakvol en hebben een perfecte “bite”.
Ik knijp als toetje een banaantje mijn strot in en daarna volgen nog twee bidons met energydrank. Het is nog ochtend maar ik heb nu al een zoetige weeïge smaak in mijn smoel.
Ondertussen verwelkomen we de ene na de andere renner die binnenkomt. Ze gaan niet erg hard, maar hebben een wil van staal. Het ontroert me en zet me te denken. Wat was nu ook al weer het uitgangspunt van fietsen? De gemiddelde Indiase fietser is -in dit gezelschap- kwalitatief minder, maar zij compenseren dit met een mateloos doorzettingsvermogen en een grenzeloos en jaloersmakend plezier. Andersom schijn ik mijn Indiase fietsvrienden te inspireren met mijn gebeuk op de fiets. ‘Congratulations Marco bhai’, zegt Mohammed die met me op de foto wil. Mijn hemel, wat houd ik van dit land en zijn bewoners.
Het komt ooit nog goed met de wereldvrede.
Daar geloof ik in.
Maar eerst moeten er nog 130 kilometer worden afgelegd. We vertrekken weer met ongeveer hetzelfde groepje als gisteren. Mijn benen voelen zwaar, mijn hoofd beukt vanwege de tussentijdzone en ik heb constant een droge bek. Ik besluit wat meer te drinken dan ik normaal gewend ben te doen. En ik gooi er nog maar eens een Chikki-reep in. En nog een. Ik móet herstellen. En snel ook. Het gaat hier weer op en af, maar ik heb geen macht. Het asfalt zuigt mijn wielen vast. Ik probeer een nog lager verzet maar niets helpt. Bovendien ben ik aan het geeuwen op de fiets. Tranen van vermoeidheid rollen over mijn wangen. Ik neem een zouttablet. Haal nóg een Chikki-reep uit mijn achterzak. ‘Alles eten wat je kan, waar je trek in hebt’, had Adrie van der Poel ons ooit geleerd tijdens een fietsclinic. Na 50 kilometer is er een tussenstop die tevens zal fungeren als start voor de sprint.
‘What the fuck is wrong with my fucking legs today?’
Mijn vraag die geen vraag is verdient geen antwoord. ‘Take some extra salt’, antwoordt Chris desondanks. Hij heeft ambtshalve de gewoonte kalm te spreken. Hij stelt zijn nieuwe Nederlandse fietsvriend op zijn gemak. ‘Serves me right to suffer’, had ik analoog aan de woorden van John Lee Hooker willen zeggen. Ik heb geen idee waarom, maar het is precies deze zinsnede die keer op keer door mijn kop gaat als ik intens afzie op de fiets. Is het boetedoening? En zo ja waarvoor? Wie heb ik -buiten mijzelf- wat precies misdaan?
Het is nog een dikke 100 kilometer rijden naar Abu Road, de finishplaats. Het belooft een heerlijk saaie tocht te worden over de snelweg. Ik snak ernaar, zeker na de hectiek van gisteren. De sprint laten wij ouwe lullen uiteraard aan ons voorbij gaan. Voor mij persoonlijk betekent het peddelen, de verzuring uit mijn spieren trappen, de ademhaling onder controle brengen. Het is een ideale weg om in groepjes te rijden maar dat fenomeen is een Indiase fietser onbekend. Ze rijden verspreid, laten gaten vallen, sluiten niet aan, halen links en rechts in en rijden een bijzonder onregelmatig tempo. Het is ook oppassen geblazen als er gedronken wordt. Het pakken van een bidon gaat onmiddellijk en zonder uitzondering gepaard met slingeren. Ze zijn ook niet gelukkig in de keuze van de juiste versnelling. Een aantal renners heeft potentie maar rijdt of te zwaar of te licht. Bovendien schakelen ze te rigoureus. Het gaat zelden van tandje naar tandje, meestal vliegt de ketting van het grootste naar het kleinste tandwieltje.
En ik herstel. Het zwijgen tijdens het zwoegen heeft me goed gedaan. Ik heb mijn ritme hervonden. Ik moet blijven drinken, blijven eten en vóórin de groep blijven. Het tempo aangeven. Samen met Chris, de British Tank. Hij geeft regelmatig een standje aan Indiërs die zich overmatig bezondigen aan de bovengenoemde fietsovertredingen.
Ik begin hem beter te leren kennen. Hij vertelt over zijn familie, over het leven in Calcutta, over zijn beroep als hersenchirurg. ‘My dad has got Alzheimers, do you think, being a brain surgeon, there will ever be a cure against that fucking disease?’, vraag ik hem. ‘Oh yes’, antwoordt hij even kalm als even geleden toen hij me zouttabletten voorschreef. Ik krijg nog meer moraal. We wisselen onze favoriete muziekartiesten uit. Bruce. Cat Stevens. Van Morrison. Dylan. Dan zijn de films en acteurs aan de beurt. Monty Python (“don’t mention the war”), A Little Bit of Fry and Laurie (“you’ve got bad breath you stinking old nancy”), Blackadder (“I’ve got s stunning plan my Lord”), The Life of Bryan (“What did the Romans ever do for us?”) en de Will Ferrell films (“let’s go out streaking guys!”).
Zo leggen we kilometer na kilometer af. Een enorme regenbui valt op onze kop. Het koelt nauwelijks af. We duiken een tunnel in. Buiten de tunnel regent het vrolijk verder. We zijn kletsnat maar het blijft zo’n dertig graden. De moessonregens zijn dik en vallen in verticale richting. Het is alleen nog maar snelweg die nauwelijks bochten kent. Tientallen kilometers achtereen. Het was precies de rust die ik nodig had.
Na 103 kilometer is ons een lunch beloofd, maar de kilometers tikken weg en er is geen restaurant te bekennen. ‘Where the fuck is it?’, vraagt Chris zich af. ‘Just a little bit ahead’, antwoordt Rinku vanuit de auto van Vinod. De “little bit” van Rinku blijkt uit 7 kilometers te bestaan. We zetten onze fietsen neer tegen het muurtje van het wegrestaurant. CP klaagt over de te hoge snelheid van zijn blanke fietsvrienden en over zijn gevoelloze handen. Gelukkig… daar is dan toch de eerste klagende Indiër. Ik koester dit moment.
Het restaurant is een schamel zaaltje gevuld met paarse plastic stoelen en scheve tafels. Aan het plafond hangen ventilatoren. Er is een eenvoudig buffet voorbereid voor de gasten. Hermant gaat erop uit om Pepsi voor Chris en mij te regelen, tevens wordt ons “bottled water” beloofd. De bediening spreekt geen Engels. Ze blijven zwijgend bij je tafel staan, geen idee wat ze willen. Wellicht iets te eten want ze zien er uitgemergeld uit.
Buiten moeten wij wat langer wachten omdat Mohammed een lekke band moet vervangen van DM’s fiets. Tientallen lokale bewoners verzamelen zich rond Chris en mij. Er worden foto’s van ons gemaakt. Rinku, Vinod en Kushali komen bij ons staan. Ze eten ijs. ‘Yes sure… my body is my temple right?’, grapt Chris. De tranen rollen over mijn wangen, dit keer van het lachen.
Tien kilometer verder moet thee worden gedronken. Chris en ik willen verder, maar besluiten om linguïstische redenen toch bij de groep te blijven. Paniek alom, want wie wil welke thee. Ook deze chaos over een simpele bestelling van zes thee hoort in het profiel van dit land. Je moet erin meegaan en je vooral niet storen, dat is funest. In het zakendoen is het niet anders. Ook als je over prijzen praten wíl, moet het eerst over de thee, over de koekjes en over het eten van de lunch gaan. India bepaalt het tempo en de agenda en jij volgt. Zo staat het immers geschreven: “Minds are like parachutes… they only function when they’re open…”
Enkele uren later zijn we bij Hotel Srijan in Abu Road aangekomen. Ik ben volledig hersteld en had nog tientallen kilometers door kunnen rijden.
Er is weer een heuse finishstraat aangelegd door de organisatie. Er hangt een groot sponsorbord dat als achtergrond gebruikt kan (moet) worden voor de verplichte fotootjes. Vanaf de toegangspoort van het hotel tot aan de parkeerplaats waar de fietsen onder begeleiding gestald worden zijn sponsorborden geplaatst. Een team aan fotografen (zeven om precies te zijn) begeleidt het reizende circus. Ze rijden in jeeps en duiken op wanneer je ze niet verwacht zoals het goede fotografen betaamt. Ze liggen in de bosjes of onder in bochten en verschuilen zich achter bomen en struikgewas. Ze staan voor je en zijn weer verdwenen, als een goocheltruc.
Halverwege de tocht over de snelweg leidden Parth, CP en ik de dans in onze Spookrijdersshirts. De fotografen maanden ons naar elkaar toe, Parth en CP lachten uitbundig, ik was vooral bang dat ik op mijn muil zou gaan.
En nu sta ik voor dezelfde fotograaf. Er wordt een microfoontje aan mijn shirt gehangen. Ik word geïnterviewd door een man met een enorme baard zonder snor. Ik heb geen idee voor welke zender of sponsor dit is. Maakt ook niet uit, zolang ik maar enthousiast reageer. De sfeer is een stuk ontspannender dan gisteravond.
Neem nu kamer 307, Jiggy heeft iedereen uitgenodigd om op zijn kamer wat te komen nuttigen. Ook dit tafereel is mij bekend. Vele Indiase klanten van mij weten zich te verzamelen in mijn hotelkamer om die vervolgens compleet te confisqueren. Er gaan flessen Baccardi rond en er staat een kartonnen doos met koud bier. Onder luid gejuich betreed ik Jiggy’s kamer en accepteer een flesje bier. Als ik beleefd bedank voor mijn bijnaam The Champ en vervolgens voor de Baccardi, volgt er boegeroep. Dan komt Chris, the British Tank, de kamer in en wederom gaan alle Indiërs volledig uit hun bol. Er worden selfies en video’s gemaakt. Een voor een vraagt het woord om in het Engels een quasi-officieel statement te maken. Deelnemers aan de Tour of Aravallis voelen zich als familie verbonden aan elkaar. Er wordt geproost. Jay Babari! Overal wordt gelachen en geroepen. De Indiërs zitten en liggen op het bed, op de grond en op de fauteuils. Fysiek contact is belangrijk. Iedereen raakt elkaar aan, er wordt omhelst, handen rusten op de buurmans schouders. Het enthousiasme, de vriendschap, de gulzigheid, de spontaniteit en de uiteindelijke drang om íets van je leven te maken werkt aanstekelijk. Ik ben een bevoorrecht mens dat ik dit mag meemaken, volledig (zij het tijdelijk) verlost van cynisme, sarcasme en achterdocht die de moderne westerse wereld zo kenmerkt.
Vrijwel gelijktijdig appt mijn broer een foto van mijn vader en hem vanuit het verzorgingstehuis waar mijn vader verblijft. Het ontroert me tot op het bot. Een beetje Spookrijder houdt weliswaar van tegenstellingen en omarmt zowat iedere denkbare paradox, maar de uitgelaten sfeer in deze hotelkamer is geen decor voor de lege blik in de wankelende ogen van mijn vader.
Ik lig in bed. Het is ze weer gelukt. India drukt je uiteindelijk in de hoek waar de klappen vallen en er is geen dekking. Ze zijn met teveel. De foto van mijn broer en vader was de nekslag. De Spookrijder is eventjes knock-out maar zal niet buigen of barsten.
Ik heb het bij één flesje bier weten te houden. ‘Tomorrow is the final day and serious racing for me is my way to show my respect to you guys’, zei ik tegen een omhelzende Vinod toen hij me vroeg om toch wat langer te blijven. ‘Thanks for coming over and for supporting this Tour so much. You are my buddy’, antwoordde hij waarop ik moest slikken. Ik wil nu perse de Tour winnen. Omdat The British Tank zeker weet dat er ooit een middel uitgevonden wordt om Alzheimer te bestrijden.
‘By the way Vinod, what’s Spookrijden in Hindi please?’
‘Pravesh nishedh’, antwoordde hij met zijn donkerbruine stem.
FOTOGALERIJ:
Wat een geluk dat je later weer goeie benen kreeg. En dat het zwaar en mooi was is duidelijk, ervaringen die je meeneemt in je rugzakje van het leven. En wij dompelen ons onder in een stukje India, waar minder gezeurd wordt dan in het verwende Nederland.