“Waarom?”
Aan zijn hand in winkelcentrum Het Lage Land loopt een jongetje. En hij wil weten waarom. Maar zijn oom heeft geen idee waarom. Maar dat zegt hij zijn vierjarige neefje niet. Dus verzint hij een fabel.
***
Twaalf jaar later. Op het moment dat we al de jassen aan hebben om op visite te gaan stuurt hij me een WhatsAppje.
Ik heb er eigenlijk geen zin in. Hoop gedoe. Fiets halen, hoedenplank uit de auto, voor een fietsbeurt. Maar dat zeg je je zestienjarige neef natuurlijk niet. Dus gaat de fiets mee. Want die krijgt een allereerste onderhoudsbeurt. Van Lucas.
***
Ik hoor wat. Zoals Bram al zei, links van me, klimmend vanuit Trois-Points richting Wanne: een racefiets moet zwijgen. Da’s de perfecte wereld: slechts het geluid van een rubberen fietsband op het asfalt op een windloze dag. Dus zonder zo’n hinderlijke kuttik. En onregelmatig. Of toch regelmatig. Godverdomme, ik word er gek van.
Volgens Alex is het mijn rem, volgens Bram heb ik een slag in het wiel en volgens zijn vader Roel is er een spaak gebroken en heb ik dus een slag in het wiel. Heb ik weer.
“Wanneer heeft-ie voor het laatst een beurt gehad?”, vraagt Alex me. We staan in de buurt van La Gleize en ik voel me vreselijk opgelaten. Ten eerste houd ik natuurlijk de hele boel op, maar nog erger: ik denk aan Lucas. Gisteren werd mijn fiets door Lucas ontmaagd. In de achtertuin. Het was een mooi moment. Ik houd deze onderhoudsbeurt geheim, ook omdat Alex al antwoord geeft op zijn eigen vraag.
“Doe ik ook nooit hoor, zou wel moeten, een goede beurt voor het fietsen, maar niemand doet het.”
Ik dus wel, maar ik gooi het over de RTL7-meervoormannen-boeg.
“Nou, ik heb gisteravond zelf nog wel een beurt gekregen mannen, dus daar kan het niet aan liggen.”
Er wordt, zeer terecht, nauwelijks gelachen. Bram heeft wel wat anders te doen. Hij zit op zijn hurken achter mijn fiets aan een onwillige spaak te sjorren. Roel heeft hem een oude lap gegeven. Alles zit onder. Alex draait ongeduldige rondjes voor een Russische tank die, merkwaardig genoeg, maar goed het blijft België, het grootste pretpark ter wereld, tegenover de dorpskerk geposteerd staat. En de grote aanstichter van dit oponthoud komt met flauwe stijvelullengrappen.
Even later in Trois-Ponts blijkt een Total-garage annex fietsenzaak annex electrischecirkelzagenwinkel op deze maandag open.
“Oui bonjour” (dit is Alex, de Hollandse evenknie van Jacques Brel, al wil hij er zelf niets over horen, dus geloof me of geloof me niet, mij interesseert het voor de rest geen reet maar dat is-ie, en ik kan het weten want ik ken zijn werk beter dan dat-ie het zelf kent en bovendien heb ik verstand van muziek en heb ik chronisch last van een goede smaak), “mon ami ici a un problème avec le ‘spaak’…”
“Marco!”, zo gaat-ie naadloos in het Nederlands verder, “wat is spaak op zijn Frans?”
Hij neemt niet de moeite achterom te kijken.
Voordat ik zijn rug kan mede delen dat ik het antwoord niet weet, vervolgt hij zijn gesprek alweer met de Waalse monteur.
“Ou peut-être il a un “slag” dans le wiel?”
“Marco!”
Nu kijkt hij wel achterom. Ik weet wat er gaat komen. Hij wil natuurlijk weten wat ‘slag in het wiel’ in het Frans is. Nondeju. Ik spreek toch aardig Frans maar om nou te z….
“Ik dacht dat jij Frans sprak…”, wrijft hij er nog eventjes fijntjes in. Ik krijg een gigantische déjà vu ervaring met “mijn” Lex, God hebbe zijn ziel en zijn gekanker als ik niet à la minute op de juiste vertaling kwam.
Als Alex, Roel en Bram verderop in het dorp gaan ravitailleren, blijf ik alleen achter in de garage waar mijn fiets in de steigers moet. Maar eerst moet een vaste klant worden geholpen. Zijn cirkelzaag wil niet meer werken. Welk type. Catalogus erbij. Vreemd joh. Wanneer had-ie ‘em ook al weer gekocht? En hoe ging het met de kleintjes?
Marc Dutroux. Zulke lijntjes (haperende cirkelzaag, kleine kinderen, Ardennen), leg je in Wallonië nu eenmaal snel. Zonder erbij na te denken. Eigenlijk net als Dutroux zelf.
Ondertussen geef ik mijn ogen de kost. Sleutels. Tangen. Olie. Slangen. Dit is het walhalla van de technici. Ik weet zelf niet eens wat een inbussleutel is. Maar het is een prachtig woord, inbus, dus ik bezig het graag. Ook om erbij te horen. Want een beetje wielrenner eet bananen, kan de wind lezen en laat regelmatig het woord inbus vallen.
Lucas had zwarte glimmende handen gisteren. Ze streelden mijn fiets. Zijn verhaal begint in mijn herinnering als vierjarig jochie. Oma was net overleden.
“Waarom?”, vroeg hij me.
En ik had geen paraat antwoord en dus verzon ik een fabel. Over oma. Ik maakte van oma een kwetsbaar schaapje. Ik wilde dat Lucas zo zijn oma zou herinneren. Dat sommige schaapjes het niet redden, ongeacht hun goede bedoelingen.
Vorige maand is hij zestien geworden. Van mijn andere neef Vincent (geweldige gozer, is bokser en speelt banjo waarmee meteen alles gezegd is over de onrijmende veelzijdigheid van onze familie) kreeg hij een Playboy en een collectie Belgisch bier. Lucas’ stem slaat al over en hij begint verveeld te kijken als hij op vakantie mee moet naar een stadje.
Hij loopt stage bij Geertrui De Boom Tweewielers. In Barendrecht. Als fietsenmaker. Lucas had, als we eerlijk zijn, en waarom zouden we dat niet, nooit bijzonder veel met fietsen. Wel met een ‘teetoon’ zoals hij als vierjarige een telefoon pleegde te noemen. Die verdomde F was ook niet makkelijk uit te spreken. Een passie voor de tiets ligt dan niet voor de hand.
Zoals alle pubers is Lucas zoekende.
Tot vorige zomer. Zijn oom beklom de Mont Ventoux. En Lucas ging mee. Hij was nog nooit op een fietsberg geweest. Met de rest van de familie schreeuwde hij zijn oom omhoog. Tante Lile holde een stuk mee op blote voeten. Tante Aniet gaf een stukje banaan. Zijn moeder had champagne meegenomen. Er werd geproost op de overleden Ome Lex. Hij Leeft Nog.
Op de Mont Ventoux stond een kuddeloos schaap. Juist de eenzaamheid van het dier trof hem. De familie leek met dit schaapje compleet. Het schaapje stond symbool voor de dierbaren die achter zijn gebleven. En Lucas voelde wat hij moest voelen.
“Dix euro cinquante s’il vous plait”.
De tocht gaat verder. Uiteraard weet de familie van Alex me te vinden met enkele rake grappen over mijn fietseuvel. Ha. Tien euro vijftig. En nog betaald ook. Sterke fietsverhalen volgen. Van een of andere zwager die op de Redoute zo’n slag in zijn wiel had dat een motorrijder met een hamer de slag eruit probeerde te beuken. Buldergelach, RTL7-proof.
We beklimmen de Col de Rosier. En ik vertel Bram dat hier, op deze beklimming, alles begon. Vorig jaar klom ik hier ook. Alleen. In tegengestelde richting daalden duizenden kamikaze-wielrenners. Ze deden mee aan de wielertocht Tillf – Bastogne – Tillf. En ze kwamen mij als enige klimmer tegen. “Spookrijder!” schreeuwden ze. En ze hadden gelijk. Allemaal.
Bram glimlacht.
Lucas had hem laten glimmen, mijn fiets. Hij was er uren mee bezig geweest. De fiets glom. Zijn handen glommen. En zijn gezicht. En de mijne.
“Zo de bel zit ook weer vast, Ome Mar!”
Ook had hij trots geconstateerd dat er een slag in het wiel zat, maar daar lulde ik link overheen. Er moest gefietst worden, hoe dan ook.
“Godnondeju….da’s een wolf man!”, schreeuwt Alex plotseling. Ik rijd links van hem. Deze helling is kort maar venijnig. Een loeder. Goddomme hij heeft gelijk. Links van me. Uit het niets doemt een gitzwarte wolf op. In hetzelfde zwart gehuld als Alex vandaag. Een wolf. Het dier dat zich als een rode draad hongerig door Alex’ oeuvre manoeuvreert. De wolf beweegt zich behoedzaam. Als een sluipmoordenaar. Geruisloos. Ik ben verstijfd. Boven wacht Bram. Ook hij ziet de wolf naast me. Mijn hart bonkt tot hoofdpijnniveau. Ik ga uit het zadel en versnel. Ik voel links de wolf met me meelopen.
Ik word bedreigd en kan geen kant meer op.
***
Je klimt. Dus je bestaat. Je passeert een schaap. Je passeert een wolf. Tijdens twee vergelijkbare fietstochten. Het terrein tussen geborgenheid en bedreiging is drijfzand. Daar regeert de hallucinatie. Want fietsen is het leven: als je niet doortrapt, val je om. Dus moet je doortrappen. Altijd. Ook als je Hôtel Le Ciel Dément, of zoiets, passeert en Roel radeloos wordt omdat de juiste vertaling hem na honderdtwintig kilometer fietsen niet te binnen wil schieten.
Die fabel over de wolf en het schaap. De wolf die het schaap, koste wat kost, zal verschalken. De wolf is de valsheid van het leven, de willoze schapen zijn wij. Je wordt hoe dan ook opgeslokt. Op zestienjarige leeftijd begin je te leren dat het leven één grote verkleedpartij is. Een rollenspel. Sommige mensen zijn wolven in schaapskleren. Anderen zijn schapen in wolfskleren.
De slimste zijn zij die het beiden kunnen zijn. De aller slimste kunnen het tegelijkertijd. Zonder dat ook maar iemand iets merkt.
En wat hem nu nog rest zijn zijn herinneringen aan de toekomst. Zijn toekomst met Lucas, vanaf nu zijn persoonlijke mecanicien. Hij is trots op hem, dat weet hij, want dat voelt hij. Maar hij is nog veel trotser op hem, alleen dat zegt hij niet.
Dat schrijft hij.
(PS – Om op de “Waarom” vraag van Lucas terug te komen, dus waarom Alex in deze fabel die bananenschillen op het dak van de serre van restaurant Le Vert De Pommier in La Gleize gooide terwijl wij er toch gratis water tapten? Werkelijk geen idee…)
Je kan goed lezen hoe veel liefde jij hebt voor Lucas en natuurlijk ook voor de rest van je neefjes en nichtjes. Ik ben heel blij dat hij zo”n oom heeft. Ik weet zeker dat jij er altijd zal zijn voor mijn kids.
Thanks Brother
Diana
Dank. Het komt hem allemaal toe.