Ze loopt ondanks haar handicap recht op me af. Ik ben nog in gesprek met Prakash en Sandeep maar voordat ik het weet heeft ze haar hoofd al tegen mijn borst gedrukt. Wat is ze klein. Dat was ik vergeten.

‘Hello dear Marco’, fluistert ze.

‘Geeta…my dear…’

Ik krijg het al meteen te kwaad. Ik houd haar te lang vast, of zij mij. Ik heb geen idee. Als we elkaar loslaten kijkt ze me met vochtige ogen aan:

‘Where is Anita? She did not come?’

We wandelen rustig het terrein van sportclub Karnawati op. Geeta gaat voor. Hinkend. Ik ga kopje onder, zonder bandjes in mijn drassige poel van herinneringen.

 

September 2016. Ze kwam iedere etappe als laatste aan in de Tour of Aravallis, een driedaagse etappekoers in de bergen van Rajasthan. Regelmatig werd Geeta, hoofdzakelijk fietsend op één been, dat wil zeggen kracht zettend met één been, een eindje geholpen door de bezemwagen van vrijwillers Bhavik en Nikhil. Ondertussen stopten wij zoveel mogelijk energybars in onze droge strotten. Ik probeerde zo min mogelijk aandacht te schenken aan de talloze zwerfkinderen die zich om ons heen hadden verzameld. Hun ogen smeekten om water. Snoepjes. Bananen. Maar ze waren er met te veel en onze kelen bleken te dorstig. Wielrennen is een zware sport.

“Die vragende ogen moet je negeren, anders ga je er kapot aan.” Die tip kreeg ik mee van Lion, jaren terug, bij mijn eerste reis naar een ver godvergeten arm land. Hij zei het haast terloops. Hij droeg een zonnebril. Hij had zijn handen in zijn zakken en zag dat ik kapot ging. Ik kon het niet aan, mentaal nog niet sterk genoeg. Gewogen en te licht bevonden. Die avond belde ik Anita en de kinderen. Wat ze hadden gegeten. Hoe school was gegaan.

‘We hebben vandaag getekend en boekjes gelezen papa. En vanavond lopen we de Avondvierdaagse.’

Het werd me teveel. Daar lag ik. Languit op een bed in een hotelkamer in Karachi. Leeg. Leeg. Leeg. Ik huilde als een kind. Schuldgevoel eruit, levenslessen erin. Geen mietjes gevraagd in ons vak. Van die reis maakte ik een fotofilm die ik Heavy Metals had genoemd. Die DVD draaide ik als de kinderen hun eten niet opaten. Na verloop van tijd hoefde ik alleen nog maar te zwaaien met de DVD-hoes en ze aten zwijgend verder. Morele chantage van de bovenste plank. Mijn dochters mogen van alles behalve één ding: klagen.

Op de eerstvolgende kerstreceptie vloog de toenmalige Vlaamse echtgenote van Lion snikkend in mijn armen.

‘Dank u’, snikte ze, ‘door uw film weet ik eindelijk wat jullie allemaal meemaken.’ Ze maakte helden van ons metaalhandelaren en dat was volkomen terecht. Wij zijn Übertieren. Wij zijn aaibaar als een labrador, hebben de gladde rug van een zoetwatervis, de angel van een wesp, de voelsprieten van een vlinder, de huid van een olifant en de tong van een hagedis. Wij zijn levensgevaarlijke kameleons die alleen bijten als het ons uitkomt.

Geeta. Moedige heldin. Achter haar steevast de bezemwagen van die goede trouwe Bhavik en Nikhil. Ze roken beiden naar rauw zweet. Zoals bekend is zweet de eerlijkste lucht ter wereld. Ze glimlachten. Geeta kreeg applaus van de groep. Na iedere stop of etappe zocht ze me hinkend op en legde ze haar hoofd tegen mijn borst.

Tijdens een lunch na een tijdrit, die ik tot mijn eigen stomme verbazing winnend had afgesloten, kwam ze naast me zitten. We aten rijst en dronken thee met melk en gember. Het vertrouwen was groot genoeg geworden om te vragen naar de aard van haar handicap.

Geeta vertelde me haar verhaal. Zonder een spoortje verdriet, spijt, wrok, pijn, teleurstelling of cynisme. Sterker nog, ze lachte. Breeduit. Ze praatte op fluistertoon, zoals je een sprookje aan een kind voorleest dat moet gaan slapen. Het was daardoor moeilijk om haar te verstaan. De lange tafels waren bevolkt met lachende en schreeuwende Indiase fietsvrienden. Aan uitbundigheid geen gebrek in India.

Dit is een passage uit het blog dat ik schreef over die bewuste etappe:

“Dan vertelt de lieve Geeta haar levensverhaal. Op driejarige leeftijd kreeg zij hoge koorts. Een bezoek aan de huisarts bracht geen soelaas. Er werd polio geconstateerd. Geeta kon zich niet bewegen. Zij kon slechts liggen. Zij werd jarenlang door haar ouders naar school getild. Zij kreeg naast de fysieke ook psychische problemen.

Op haar zestiende bracht haar moeder haar weer naar school. De onderwijzeres had haar moeder in bijzijn van Geeta te verstaan gegeven dat mismaakte kinderen zoals Geeta beter niet geboren hadden kunnen worden.

Thuis gekomen trachtte Geeta zich daarop te beroven van haar leven, maar zelfs daarvoor was zij te zwak. Het was op die dag dat zij, zoals zij het zelf omschreef, het Licht van God zag en zij besloot het tij te keren. Zij zou deze wereld niet zó verzwakt verlaten, zo had zij zich voorgenomen.

Ze volgde intensieve fysiotherapie en beetje bij beetje werd zij sterker en sterker. Haar stem werd krachtiger en na anderhalf jaar kon zij al enkele meters lopen zonder te vallen. Ze haalde al haar diploma’s en kocht een two-wheeler (een scooter, mjh) om zich zelfstandig te kunnen verplaatsen. Geeta benadrukt dat ze wil uitgaan van hetgeen ze kán, niet om wat ze níet kan.

Zij is nu 37 jaar en ze heeft haar eigen bedrijfje in hotels en reizen, samen met haar broers. Iedere ochtend staat zij om 4:30u op om poliopatiëntjes van Ahmedabad te bezoeken. Ze speelt met ze en leert ze lopen, rekenen, schrijven en lezen. Iedere maand houdt ze een deel van haar salaris achter. Dit besteedt zij aan deze kinderen.

Pas in februari dit jaar (2016, mjh) heeft ze leren fietsen. Ze viel aanvankelijk iedere 10 meter, maar gaf niet op. Ze glimlacht. Ze praat sowieso zonder wrok. Zonder haat. Zonder bitterheid. ‘I did it all thanks to that awful remark of my teacher’, zegt ze glimlachend. Mijn ogen lopen vol met traanvocht. Mijn keel bonkt. Ik slik. Ik omhels haar. Als een kwetsbaar diertje legt ze haar hoofd weer tegen mijn borst. Voor enkele tellen zitten we zo. Er is even geen plaats, geen tijd, geen ruimte, geen nu, toen of later.
Dan klinkt het fluitje van Vishrut. We mogen weer. Ik haat deze wonderbaarlijk prachtige gruwelijke kut planeet.”

 

Ook op deze vroege woensdag 25 januari 2017 eten we weer naast elkaar. In de sportclub Karnawati van miljoenenstad Ahmebabad. We zijn vijf maanden verder. Zij vraagt mij van alles over mijn kinderen, ik vraag haar van alles over ‘haar’ kinderen.

‘Wait’, zegt ze als ze haar mobieltje pakt.

Ik won in september 2016 uiteindelijk de Tour of Aravallis voor veteranen. Tijdens de prijsuitreiking viel Geeta in mijn armen alsof ik Olympisch kampioen was geworden. Onder snoeiharde beatmuziek liep ik naar het podium. Boven mijn hoofd hield ik een cheque. Mijn fietsvrienden stonden op de banken. Ze joelden en schreeuwden. Discolampen en laserlichten schoten heen en weer. Na het verlaten van het podium moest ik enkele keren zwaar hoesten om niet in de val van het tranendal te vallen. Huilen is voor metaalhandelaren meer dan een zwaktebod, het is een onvrijwillige suïcide. Zodra je zwakte bloot gelegd is, ben je een prooi voor de gieren. Ze vreten je met huid en haar op.
Weer legde Geeta haar hoofd op mijn borstkas. Ze huilde niet. Ze lachte. Breeduit. ‘I’m so proud of you’, fluisterde ze.

Nu is nu. Toen was toen. Geeta laat me foto’s zien. Van kinderen die lachen. Kinderen die eten. Blije kinderen. Gehandicapte kinderen. Dit is mijn knieschot. Ik geef me over.

‘When was this?’

‘January 15th’, fluistert ze, ‘about one week ago.’

Sinds mijn contact met Geeta sta ik het mezelf niet meer toe om te klagen over mijn lot. Alles, maar dan ook werkelijk alles, valt in het niet bij de bovenaardse wilskracht van Geeta. Ik relateer al mijn dagelijkse ergernis aan haar bestaan. Als Feyenoord verliest, denk ik aan Geeta en moet ik erkenen dat Feyenoordleed eigenlijk best meevalt. Als een zakelijke transactie mislukt en ik de hele wereld bijeen vloek, schiet de gedaante van Geeta voorbij en schaam ik me voor mijn armzalige kapitalistische ziel. Als een zin voor een verhaal vast blijft zitten tussen hoofd en toetsenbord, God weet hoe vaak dit gebeurt, kan ik van woede mijn kop tegen een blinde muur kapot slaan, maar de gedachte aan Geeta verkomt dit iedere keer weer.

Een week geleden regelde Geeta samen met haar broers Yogesh en Divyang een samenzijn met welgeteld 189 kinderen. Ze aten, speelden en hadden plezier. Een kwart van deze kinderen is dakloos, zo begrijp ik van Geeta.

‘And this is Krutika.’

Krutika. Een meisje uit Ahmedabad dat aan polio lijdt. Mijn ogen volgen de contouren van haar misvormde handen en polsen die eruit zien als de stronken van een boom die niet van wijken wil weten. Ik kijk voor een tel recht in de ogen van Krutika en weet niet wat ik voelen moet. De tel duurt een mensenleven. Een gore smaak blijft in mijn verhemelte plakken.

‘Children like Krutika should learn how to fight. Just like I did. Life is a struggle in our country. But you should never give up. Krutika should never give up.’

In India is een mensenleven niets waard. Voor mensen met geld, zoals “the white businessman from Europe”, gaan alle deuren breed open. Voor kinderen als Krutika blijft de poort gesloten. God heeft de sleutels weggegooid. Vind de sleutels zelf lieve Krutika. Er is niemand die jou helpt. Zelfmedelijden zal jou niet redden. Wees trots, moedig, vrolijk en standvastig. En lees vooral géén kranten over onze ‘problemen’ in het westen, tenzij je een carrière als stand-upcomedian voor ogen hebt.

‘I refuse to accept money. She should learn how to stand up for herself. That’s what I am teaching her.’

Het prijzengeld dat ik had gewonnen bij de Tour of Aravallis, schonk ik aan Geeta, ondanks haar protesten. Bedoeld voor de kinderen van Geeta. Van het geld koopt ze boekjes, schriftjes, kleurpotloden, speelgoed en looprekjes. Geeta scheurde mijn hart aan flarden met haar onbaatzuchtigheid. Haar opgewektheid. Haar verpletterende lach.

Ze stopt haar mobieltje weer terug in haar handtas. Daar gaat Krutika. Ze verdwijnt even snel van het toneel als dat ze gekomen was. Zij speelt een bijrol in Zijn grote toneelspel. Niet huilen nu. Sterk blijven mijnheer de zakenman. Receptuur? Hoesten en inwendig vloeken. Keihard. Jezelf tot op het bot afbreken. Wees niet zuinig. Misbruik de naam van God. Gebruik ernstige ziektes. Als een westerse hypocriet als ik zijn lot onder ogen komt, is alles toegestaan. Ik doe niet aan zelfrelativering, maar aan zelfverbranding.

‘So what’s next?’, vraag ik haar.

‘I never give up’, fluistert ze, ‘never. My next goal is the Paralympic Games of 2020.’

De stilte die het razende verkeer overdondert in een wereld die te weinig verstomt.

Daar hinkt ze de weg over. Haar linkerbeen trekt halve cirkels, zoals ik vroeger cirkels tekende met mijn passer. De brok (gevuld met ingrediënten als schuldgevoel, compassie, verdriet, respect en volkomen misplaatst plaatsvervangende trots) wil mijn strottenhoofd niet verlaten. Mijn tong hangt als een verslagen bokser in de touwen.

“See you next time dear Geeta”, wilde ik haar nog naroepen, maar ik kreeg er geen woord uit.

Laat staan mijn afsluitende zin:

“…and give my love to your children…”

 

 

 

-