Deel 1 – Dichterlijke Vrijheid
“Marco? Met Alex…waar zit je?”
“Ik versta je niet, godverdomme, kuttelefoon…”
Ik draai de bescheiden parking van het Totaltankstation aan de Prinsenlaan op en zet het glazenwassersbusje van Eddy Treijtel B.V. klem.
“Waar zit je?”
“Op de A16…bijna…”, lieg ik half.
“Daar pas?”
“Ja, half twaalf Sint Willebrord toch?”
Bij de woorden Sint Willebrod draait mijn maag om.
“Nee joh, half elf.”
Met piepende banden verlaat ik het tankstation.
“Half elf…. dichterlijke vrijheid…”, mompel ik.
Deel 2 – De Onbekende Renner
Ik ben op tijd in St. Willebrord maar het voelt als te laat om te constateren dat Alex feitelijk te vroeg is.
Vlak boven de daken van de geparkeerde auto’s ontwaar ik een stukje voorhoofd met daarop haaks zijn piekhaar. Hij is iedere keer weer kleiner dan in het echt want alleen de TV is echt. Naast hem staat Cock van Vuuren, de briljante gitarist van Ocobar, begeleidingsband van Wilfried de Jong. De dag kan eigenlijk al niet meer kapot. Tenzij je te snel lek rijdt, op je bek gaat, te veel praat (“wie is die ADHD’er?”), of juist te weinig (“wie is die saaie lul?”), te veel aan namedropping doe (“Tom Principato, zegt je dat wat?”) of te Rotterdams over wilt komen (“wat een tyfusweer vandaag”).
“Cock, dit is Marco… een vriend van mij”.
De goedlachse Cock is zwaarder dan in het echt.
“Je zit nog altijd in je JJ Cale fase, Alex?”, vraag ik hem cynisch met de bedoeling hem eindelijk eens uit die muffe kast te halen. Door de speakers van zijn auto klinkt een lied dat sprekend op het volgende lijkt.
“Lekker in blijven Alex”, is Cock hem het antwoord voor.
Ik kijk naar zijn handen. Links en rechts. Om en om. Cock is Ry Cooder, Paco Peña, Hank Marvin, Keith Richards en Nils Lofgren ineen. Als ik hem hoor spelen, hoor ik Alex zingen. En andersom. Hun samenwerking ligt zo voor de hand dat het er waarschijnlijk nooit van zal komen.
Plotseling, tijdens een verhitte discussie over nut en noodzaak van Willie Nelson, draait een ooit statige donkerblauwe Volvo-station de parking op. Een tengere man stelt zich voor als Dave, Rotterdamse Dave, artiestennaam Dandy Dave, drie dagen geleden nog te gast bij De Wereld Draait Door waar hij de kans kreeg om Matthijs en een miljoen TV-kijkers kennis te laten maken met het fenomeen surfmuziek. Sinds Neil Young in zijn Long May You Run gehakt maakte van surfmuziek heb ik het zelf eigenlijk nooit meer serieus kunnen nemen. Da’s het voordeel van heldendom: die denken voor je.
Ik besluit dit achterwege te laten. Anders blijft het bij een eenmalige uitnodiging voor deelname aan het Team Bike Writers. En wat zou een Spookrijder nog meer wensen dan echt te fietsen tussen echte schrijvers?
Terwijl ik de leeftijd van Dandy Dave probeer in te schatten, werkelijk geen idee, bespreekt hij met Alex en Cock de muzikale invulling van het avondprogramma voor de notabelen van St. Willebrord. Voor ik het weet word ik in de discussie betrokken. Er is lichte paniek ontstaan na de plotselinge afzegging van JW Roy. Ze nemen vluchtig de teksten door van “De Kampioenen” en “Aan de Meet”. Het is op deze winderige parking onmogelijk hen uit te leggen wat deze liedjes voor mij betekend hebben de afgelopen maanden. Lex. Alpe-d’HuZes. Wieler-CD. Verdovende trainingen. Blinde muren. De verlossing… de Mont Ventoux. Mijn Mont Ventoux.
De mannen hebben haast, alsof de liedjes over enkele ogenblikken voor een vol AHOY’ gespeeld moeten worden. Dandy Dave en Cock neuriën melodie en tekst in vogelvlucht. À la Toon Hermans.
Daar parkeert hij.
Daar staat hij.
Daar sluit hij de achterklep van zijn auto (met Frans kenteken).
Daar loopt hij.
En het is hem echt.
Joop.
Hij gaat zich omkleden.
Alles wat legendes beweegt is per definitie legendarisch.
“Ken jij die tekst niet, Marco?”
Ik moet hem kennen. Uit mijn hoofd. Natuurlijk. Maar het zijn de vingerkootjes van Cock (en de variërende lengtes van de nagels van zijn linker- en rechthand), de ontwapende toegankelijkheid van Dandy Dave, de onderkoelde humor van Alex en de schim van Joop die mijn gedachten troebleren. Typisch iets voor mij, die nooit parate kennis. ’s Nachts, liefst omstreeks half drie, lepel ik de teksten zo, hopla, op. De Grote Bob noemde dit ooit your useless and pointless knowlegde.
“Waarom was jij er ook al weer niet bij vanavond, Marco?”, vraagt Alex.
“Mijn moeder verjaart…alleen voor de familie…”, luidt mijn stupide antwoord.
Schaaltjes. Met augurk. Amsterdamse uitjes. Leverworst. En ’s avonds, tegen twaalven, wat warms. Bitterbal of een loempiaatje. De anekdotes van Ome Leo. De deugt-niks-van opstelling van Feyenoord.
Vlak voor vertrek wordt een tegel onthuld voor Jan Suijkerbuijk, de vorig jaar overleden wielerwethouder van St. Willebrord. De familie Suijkerbuijk houdt zich sterk onder het flapperende spandoek van de Yellow Jersey Classic. Ik ril van de kou. We zijn zojuist zeiknat zijn geregend bij de virtuele start bij het LACO Dienstencentrum.
Op deze plek, ter hoogte van de Vlegter en de Dorpsstraat in Sint Willebrord, finishte op 30 juni 1978 de Tour de France. Jan Raas won. Nu, vijfendertig jaar later, verkiest de koppige Raas nog altijd de eenzaamheid van het mistige Zeeland. Ik was nooit groot fan hem omdat hij ooit zijn bolletjestrui-voor-een-dag minachtte. Bovendien had zijn hoofd de vorm van een gloeilamp en dat hoorde niet bij wielrenners.
Nee dan Joop. Hij had de blik van een schrikachtig aapje. Met holle schichtige ogen. Als van een lijk in wording. Lange tanden. Veel tandvlees vooral. Donshaar. Vastzuigend. Volhardend. Mijn formidabele anti-held.
De legende staat links van me en wordt, uiteraard breed grijnzend, gefotografeerd door een jonge journaliste van BN De Stem. Naast hem staat een stokoud Brabants echtpaar dat geen idee lijkt te hebben met wie het vereeuwigd wordt. Ze staan met hun rug naar de fotografe. Op haar commando ‘graag eventjes omkeren!’ keren zij zich alle drie om waardoor zij nu de rug van Joop te zien krijgt.
Bij het draaien van Joop’s fiets raakte zijn voorwiel de mijne aan. Heel kort. Het moment had de sensuele beladenheid van twee jonge geliefden. Nog nooit had mijn voorwiel zo’n beroemd voorwiel gekust. Mijn fiets geneerde zich zelfs een beetje en draaide zich vlug weg van Joop’s fiets. Namens mijn vélo zei ik sorry, terwijl het toch ècht Joop’s fiets was die de confrontatie met de mijne zocht.
“Nou Joop is nog druk bezig zie ik!”, klinkt het door de speakers. Het is de stem van Burgemeester Marjolein van der Meer Mohr. Zij lijkt me van Indische komaf en zal dus geen enkele affiniteit hebben met wielrennen, al zal zij natuurlijk het tegendeel gaan beweren vanavond. Als zij de handen zal schudden van mijn vrienden Dandy Dave, Cock en Alex. En van Bert Wagendorp. Ook een Bike Writer. Ook hij was verrast door de felle regenbui von zoëven, ook hij staat te rillen van de kou en ook hij lijkt kleiner en wat zwaarder dan in het echt. St. Willebrord lijkt alle BN’ers te hebben gereduceerd tot miniatuur poppetjes. De tijd is rijp dat de heren John en Johnny Mol dit wielerdorp eens bezoeken.
De kleinzoon van wijlen Kees Pellenaars, de Kees Pellenaars, “Den Pel”, oud wereldkampioen, de charismatische en uiterst conservatieve wielercoach (met sigaar, altijd), is een regenjack voor Bert gaan halen.
Alex krijgt van dit schoons niet veel mee. Hij leunt verveeld op een hek, recht tegenover Skihut Rosamunde, en deelt een blik met de uitbater die, vanuit de deuropening, slechts een schampere lach over heeft voor de meute wachtende wielrenners in de zeikregen.
Ondertussen heb ik de handen geschud van ene Carlo, een afgetrainde Bike Writer met grijze lokken en jaloersmakend gebruinde kuiten. Dit lijkt me de beste renner van de equipe.
“Ik ken jou ergens van”, zegt Carlo die van achter van Nistelrooy blijkt te heten, auteur van Mijn Rondje, een wielerboek dat om onbegrijpelijke redenen nog niet in mijn bezit is.
“Ja dat kan kloppen”, zou ik gevat hebben geantwoord.
“Ik ben de Onbekende Renner… uit dat prachtige liedje van Alex…”.
Het antwoord lag panklaar. Het was origineel, geestig, actueel en vooral waar. Alex had het lied voor mij geschreven. Ik, alleen ik, was die Onbekende Renner.
Maar ik was te laat. We waren al weggeschoten.
Deel 3 – Op Zoek Naar Joop
Zwaailichten. Een flauw applaus van het weinige publiek. Het is herfst en dus heeft de wereld haar treurige kleuren van verval aangenomen. Over de startlijn passeer ik de in het geel gestoken initiatiefnemer Rini Wagtmans wiens warme handen ik een half uurtje geleden nog mocht vasthouden.
“Rini, dit is Marco uit Rotterdam, een goede vriend van mij”.
Het adjectief roerde me.
“Hallo Marco, wat fijn dat je erbij bent.”
Het klonk gemeend en Brabants. Ongelofelijk dat deze bescheiden man in staat was tot een van de meest legendarische stunts in de tourhistorie. In 1971 hielp hij Eddy Merckx aan het geel door zich als een kamikaze van een berg af te storten. De arme Luis Ocaña stond erbij, keek ernaar en reed zich haast te barsten. Drieëntwintig jaar later pleegde hij zelfmoord en nog eens negentien jaar later werd hij herdacht door Alex Roeka. In de bundel Spookrijder. Blog Zeven.
De motards laten hun sirenes loeien. Blauwe zwaailichten verkleuren de jarenzevetigrijtjeshuizen als jarenzeventigglitterbollen in een jarenzeventigdisco.
De speaker van deze tocht echoot nog wat na. Speakers zijn bijzondere mensen. Eenzame taalvirtuozen zonder publiek. Onverstoorbaar. En onverstaanbaar. Ik voel verwantschap.
’t Contact met Alex ben ik al snel kwijt maar dat geeft niets. Integendeel. De wielernostalgie heeft mij in de houtgreep en we zijn amper onderweg. Ik moet ademen, de balans opmaken van het hier en nu anders worden het negentig onmogelijke kilometers.
Het peloton slingert zich door het beruchte Westbrabantse schemergebied van stropers, smokkelaars, sjoemelaars, charlatans en beunhazen. Malafide land vol verraad, dubbele tongen, katholieke waarheden (van die halve) en veel, heel veel, fietsgeweld. Waar de plaatselijke souteneur een potje handje drukken met opzet verliest van mijnheer pastoor in ruil voor absolutie.
Links voor me rijdt Johan Van der Velde, alweer zo’n held uit een zilvergrijs verleden, de tijd dat ik me nog schaamde voor mijn doopnamen (bij het hardop voorlezen van de spelerskaarten door de scheids vlak voor de wedstrijd…op de namen Marcus Josephus reageerden mijn teamgenoten van Overmaas D1 steevast met Adidas Jezus!).
Johan praat met een wielergenoot. Spreekt over een nieuw model zadel woar z’ne reet moar nie an kan wenne.
Als hij moet uitwijken voor een geparkeerde auto duwt hij me zachtjes, haast teder, naar rechts. Na het wiel van Joop word ik alweer door een wielericoon aangeraakt. Maar dit was vlees op vlees. Flesh and blood needs flesh and blood. Met de hartelijke groeten van Johnny Cash.
Deze Johan lijkt in de verste verte niet op zijn illustere naamgenoot. De fietsende Johan is zwaar favoriet. In TV interviews beperkt hij zijn antwoorden tot ja, nee en wat nerveus gegrinnik. Om die reden kan ik urenlang naar wielrenners luisteren.
“Heb jij Joop al gezien?”, vraagt Alex. Hij fietst rechts van me.
“Ja, daarnet nog.”
Joop reed alleen. Praatte met niemand. Fietste noch eenzamer dan in het echt. Keek geconcentreerd. Zoals ik. Want ik mag niet vallen. Alex belt me anders nooit meer. Dat zei hij vannacht nog. Toen ik droomde. Nachtmerrietje ja. Er lag iets op de weg. Een tak of iets. Ik viel. Tegen Joop. Hij viel lelijk. Godverdomme, die hoofdwond.
“Wat ben jij toch eigenlijk een ongelofelijk onhandige lul hè!”, foeterde Alex, op zich terecht, terwijl hij probeerde Joop overeind te krijgen. Er stonden binnen een mum van tijd tal van journalisten om ons heen.
“Was hij het?”, vroegen ze.
“Ja”, antwoordde Alex die besefte dat de waarheid nog altijd een hoger doel dient dan vriendschap.
“Jezus wat een eikel”, zei Bert Wagendorp. Op enige compassie van hem hoefde ik al helemaal niet te rekenen nadat hij had gehoord dat ik zijn boek Ventoux niet zo goed vond als de rest van Nederland.
Het leven is hard als je voelt dat het gras voor je voeten is weggemaaid.
“Gaat-ie een beetje Joop?”
Hier rijdt hij. Zijn smalle kont. Dat helmpje op dat apenkoppie van hem. Ik rijd achter hem. Nu. Gisteren heeft nooit bestaan en in morgen heb ik sowieso al nooit erg veel vertrouwen gehad. Er kan mij dus niets gebeuren.
“Kom, we zoeken hem op!”.
Ik ga uit het zadel en maak tempo voor Alex. We schieten links langs het peloton. Hij volgt me soepeltjes. Ik ben zijn knecht. Zijn waterdrager. Hij zal geen zuchtje wind voelen vandaag. Ik zal drinkbussen aanreiken. En als-ie onderweg moet schijten, zorg ik voor WC-papier. Ik zal altijd een Alex dienen, want zo staat het geschreven.
“Hij heeft een hessie aan. Zo’n blauwe! Over zijn gele trui van Sint Willebrord. Mouwloos!”, gil ik over mijn rechterschouder.
(…met het logootje, die vijf ringen, van de Olympische Spelen erop. In het midden, vlak onder zijn nek. Maar die informatie deel ik niet met Alex. Dat was iets tussen Joop en mij… hoeft niemand te weten…).
We passeren allerlei gekleurde wielershirts. Geen Joop te vinden. De stille Joop. De ultieme jager. Zich urenlang verstoppend. Met zijn geweer. Wachtend. Op dat éne moment.
Deel 4 – De Finale
“En daar gaat de kopgroep de laatste kilometer in. Onder de rode vod door. De rest is gezien. Het is nu koers. Aan kop de immer rappe Dandy Dave Andriese uit Rotterdam met in zijn kielzog Schiedammer Cock van Vuuren. Haha. Wat een finale. Vlak daarachter Bert Wagendorp uit Groenlo. Hij is iets van plan. Kijk hem loeren, die bonkige renner uit de Achterhoek met die woeste zeemanskop.
En daarachter zien we, ook al uit Rotterdam, Marco Hendriks. Oogt wat nerveus maar mag het, dames en heren? Dit is zijn eerste en wellicht laatste finale, hier wordt hij voor de leeuwen gegooid, nu moet hij het waar maken voor zijn kopman, de Brabantse sprinter Alex Roeka uit Ravenstein, rapper dan de duvel, als op de huid gezeten door André Hazes en Jezus Christus himself.
Het is nu pas echt koers.
Hij gaat aan! Ja ja dames en heren. Hij gaat aan. Het is die dekselse Cock van Vuuren die Dandy Dave Andriese zomaar verrast. Wat gebeurt hier? Iedereen dacht toch dat Van Vuuren kansloos zou zijn zonder Carlo van Nistelrooy, maar die pechvogel reed lek, niet voor het eerst dit seizoen zoals u weet, beste kijkers.
En daaaaar komen ze in het zicht van de vaste camera, nu is het spel op de wagen. D’r op d’r overheen noemen ze dat. Wagendorp lijkt hier kansloos, ook hij is volkomen verrast door die demarrage van Van Vuuren. Het is nog vijfhonderd meter. Nog vijfhonderd meter, dames en heren. En dan zullen we het weten wie hier met de eer gaat strijken.
En waar blijven ze? Waar blijft die tandem Hendriks-Roeka waar alle kranten vol van hebben gestaan dames en heren? Wanneer komt die explosie? Wanneer zet Hendriks aan voor zijn kopman Roeka? Hendriks die altijd een Alex zou dienen, zoals hij gisteren nog voor de camera’s van de NOS zei. Maar niemand begreep hem en hij weigerde uitleg te geven. Maar als je dan een Alex wilt dienen Hendriks, dan moet het NU gebeuren! Nu!
Het is pokeren beste kijkers! Dit is pokeren! Dit heeft NIETS meer met fietsen te maken!
Het is Andriese. Dan Wagendorp. Van Vuuren was te vroeg. Die is gedaan. Die is weg. Achter Wagendorp Hendriks. En dan Roeka. Wat een zenuwslopende finale. Na negentig keiharde kilometers.
En nu! Nu gaat Hendriks aan. Uit het zadel. Vol in de beugels. In zijn kielzog Roeka. Kijk die verbeten grimas van die duivelse sprinter. Wagendorp is ook gezien. Andriese houdt nog stand. Het is nog honderd meter. Negentig! Tachtig!
En Roeka wordt NU afgevuurd door Hendriks! Als een katapult! Hij passeert de dappere Andriese.
Maar wat zien we daar? Wie zien we daar? Waar komt hij ineens vandaan? Als een duveltje uit een doosje. We zaten allemaal op het treintje Hendriks-Roeka te letten, en op Wagendorp, en op Dandy Dave Andriese, en daaaaar is inééns Joop! Ja dames en heren! Als een duveltje uit een doosje! Het is Joop! Joop Zoetemelk! Àcht-en-zestig jaar…..en Hij Hééft Hem!”
Deel 5 – Wout
“Rini ja…maar mijn favoriet was Wout…”, mijn vader slikt een brok weg, “…Woutje Wagtmans.”
Al doet de waarheid hem pijn, zij moest, ook nu, gezegd.