(een eenakter, bedoeld als handleiding over de Rotterdammert, uitgelegd aan de hand van een vier minuten durend voorval waarin vier Rotterdammers een hoofdrol speelden)

 

We fietsten op de Nieuwe Crooswijkseweg. Ter hoogte van de toegangspoort van begraafplaats St. Laurentius hoorden wij achter ons een onbestendig tuimelachtig geluid van allerhande materie.

‘Hij is gevallen!’, zei mevrouw de Spookrijdert die van haar fiets af sprong. Ik volgde haar voorbeeld en rende naar de gevallen man die half onder zijn rolstoel lag. Een vrachtauto van de afvaldienst stopte midden op de Nieuwe Crooswijkseweg. Een jongeman met een omgekeerde baseballpet stapte uit. Met hulp van een derde aangesnelde man tilden we de gevallen man gebroederlijk zijn rolstoel in.

‘Klôtzak! Jij blôkkeren!’, schreeuwde een man vanuit een oude verroeste personenauto door zijn opengedraaide raampje.

De jongeman met het omgekeerde baseballpetje draaide zich om, glimlachte, en zweeg.

‘Je ziet toch dat er een ongeluk is gebeurd?’, zei de vrachtwagenchauffeur van de afvaldienst in alle rust. Zijn kin leunde in zijn handpalm, zijn ellenboog stak uit het open raam. Hij wees naar het tafereel waarbij we de lichamelijke en materiële schade opnamen.

‘Ik vergiste me in de oprijrand van de stoep’, zei de man in de rolstoel verontschuldigend terwijl hij zijn linkervoet in de beugel van zijn rolstoel probeerde te manoeuvreren.

‘Kan ik iemand bellen?’, vroeg ik vergeefs, want mijn vraag werd overruled door de man in de oude verroeste personenauto die overduidelijk geloofde in de kracht van de herhaling:

‘Klôtzak! Jij blôkkeren! Zien niet? Alles vast! Klôtzak!’

‘Die man is uit zijn rolstoel gevallen lul!’, antwoordde de vrachtwagenchauffeur van de afvaldienst die zijn ellenboog uit zijn raampje had teruggetrokken. Zijn koffiebruine hoofd stak nu uit het raam. De handpalm waarin zojuist nog zijn kin had gerust stak hij nu (“wat is jouw probleem?”) de lucht in.

‘K*anker lul! K*anker op met auto! Kan niet blôkkeren! Vast! K*anker op!’, schreeuwde de man vanuit zijn oude verroeste personenauto, pompend gas gevend in een poging de vrachtwagenchauffeur van de afvaldienst onder druk te zetten, als een muis die tegen de poot van een olifant trapt.

Ondertussen zei de gevallen man in de rolstoel dat de schade meeviel. Het was vooral de schrik. Zijn ellenboog lag open en er zat smeer op zijn kin.

‘Neem je tijd man…’, zei de jongeman met het omgekeerde baseballpetje, ‘…neem je tijd.’

Na zijn derde vloedgolf van vloeken koos de man in de oude verroeste personenauto eieren voor zijn geld op het moment dat de vrachtwagenchauffeur van de afvaldienst dreigde uit te stappen.

Vier minuten later was de rust op Nieuwe Crooswijkseweg ter hoogte van de toegangspoort van begraafplaats St. Laurentius wedergekeerd.

De jongeman met het omgekeerde baseballpetje stapte in de vrachtwagen van de afvaldienst en nam plaats naast de hoofdschuddende chauffeur die langzaam het terrein van de begraafplaats opreed. De vuilbekkende man in de oude verroeste personenauto vervolgde zijn weg alsof er niets gebeurd was. Terwijl ik mijn fiets met een voetbeweging van de standaard bevrijdde, staarde ik naar de rug van de man in de rolstoel die langzaam uit het zicht verdween.

En zo hernam het leven zijn alledaagse ritme in onze grote, ruwe, lelijke, prachtig mooie stad.

 

 

 

 

-