Een mengelmoes van vastgekoekt spuug en snot kleurde zijn grauwe wang. Al zat hij er helemaal doorheen, ergens diep in zijn nieren had Kees tóch nog een piepklein reservoirtje gif gevonden van waaruit hij energie had weten te putten.

De derde beklimming van de Mont Ventoux, die vanuit Sault, zat er bijna op. De naam Sault kon niet meer op z’n Hollands worden uitgesproken sinds ik in de Avondetappe met gevoel voor drama aandacht had gevraagd voor de juiste uitspraak van dit pittoreske naar lavendel ruikende bergdorpje in het hart van de Vaucluse.

‘Wij Rotterdammers plakken het liefst overal een natte T achter’, zo zei ik gisteravond, ‘maar laten we nu voor eens en altijd afspreken dat we dit bij Franse woorden dus dan juist níet doen. Laat ons de stomme T in het Frans eerbiedigen en laat ons Sault uitspreken als Sôhl en dus niet als Solt. Solt doet pijn. Solt klinkt net zo ergerlijk als een chips etende buurman naast je in de bioscoop.

Verdomme Kees.

Zodra ik met Kees fiets, weerklinkt het lied Verdomme Kees van Frans Halsema door mijn hersenpan. Gelukkig is mijn Kees, de oud-schaatser en voormalig waterpolo-internationaal, nog in leven. Toch is Verdomme het bijvoeglijk naamwoord dat klopt bij onze Kees.

Verdomme Kees, toch knap.

Verdomme Kees, hoe is het.

Verdomme Kees, hoe flik je het.

Verdomme Kees, je gaat te hard.

We zouden spoedig Chalet Reynard bereiken. Een paar honderd meter verder zou Lars ons ontvangen met zijn beroemde poffertjes. Ik kon niet wachten. Poffertjes. Poedersuiker. Smeltend roomboter. En de broodnodige rust in de kop en benen. Mijn dijbenen bezweken haast aan de constante druk.

Waarom rijd ik nooit lek als het mij uitkomt?

Verdomme Kees trok vol door. Alle wielrenners zijn, net als voetbalkeepers, een beetje gek en aan de geestelijke gesteldheid van mijn fietsvrienden twijfel ik nog het minst: ze zijn knettergek.

Een toeterende auto passeerde en stopte naast Verdomme Kees en mij. Het was Lars… Lars? Had hij geen poffertjes moeten bakken?

‘MANNEN, DE POFFERTJES ZIJN OP! MAAR WE HEBBEN NOG BANANEN. EN SNICKERS. EN WATER. WILLEN JULLIE WAT?’

Lars droeg een skibrilachtig iets op zijn neus. Alles staat goed bij die gozert. Vooral zijn glimlach, volgens mijn beide dochters. Onze fietsgroep telt een paar hartenbrekers en Lars is er één van. Toen hij vorig jaar na Chantals WK-winst vol in beeld kwam bij RTL Late Night, zetten mijn meiden het beeld stil.

Uit de speakers van zijn volgauto klonk dance-muziek, muziek waar ik me nooit zo goed raad me weet. Al helemaal niet als ik een berg beklim en ik weiger te praten. Mijn geestelijk gestoorde fietsvrienden zijn uitsluitend vrienden vóór en ná het fietsen. Tijdens het fietsen kunnen ze me allemaal gestolen worden. Allemaal. Ook Verdomme Kees.

‘SUPERB!”, riep Vinod vanaf de bijrijdersstoel naast Lars. Hij had de dag van zijn leven, want hij fietste niet.

‘COME ON GUYS!’, riep Lars, ‘ZIET ER GOED UIT!’

Lars gaf vol gas en liet Verdomme Kees en mij moederziel alleen achter. Honderdvijftig meter verder reed een groepje met Alexander, Ruud en Robert. Robert had dat hele pleuris end in zijn eentje gereden en bij een noodzakelijke plasstop zo-even gleed Robert met een cryptische glimlach aan ons voorbij. Hij was de waanzin in gefietst.

‘Nee ik stop niet. Als ik nu stop, stap ik nooit meer op mijn fiets.’

Wat ik al zei, mijn fietsvrienden zijn van de pot gerukt. Allemaal. Ik haat ze. Allemaal. Ik heb ze lief. Allemaal. Hoe hard Verdomme Kees en ik ook trapten, we kwamen geen meter dichterbij die klootzakken.

Na het Chalet Reynard stopten we kort bij de vrachtwagen-van-Lars-zonder-Lars.

Ik hing als een natte theedoek over mijn stuur. Het was nog zes kilometer klimmen naar de top van de Mont Ventoux en Verdomme Kees en ik stonden op het punt om de pijp aan Maarten te geven, maar helaas was de tweevoudig Nederlands kampioen nergens te bekennen.

Zal je altijd zien.

‘Waarom vonden we fietsen ook al weer leuk?, vroeg ik niemand in het bijzonder. Ik hoestte stukjes huig op.

‘Ik ben misselijk’, stamelde ik terwijl ik een mierzoet gelletje in mijn mierzoete mond leegkneep. Mijn handen, handschoenen, stuurlint, Garmin, gezicht… alles kleefde. De wereld was van suiker geworden. Ik verlangde naar een fles Jim Beam en een gitaarsolo van Eric Clapton. Het liefst Double Trouble, gewoon omdat ik geen zoet meer kon verdragen en omdat mijn problemen als dubbele problemen aanvoelden.

‘Zullen we weer Spookrijder?’, vroeg Verdomme Kees die ik wel kon vervloeken. Ik dacht een medestander te hebben gevonden in mijn mieterige muiterij maar Verdomme Kees was van een man van staal, ik van doorweekt karton.

Ambulancemedewerkers Walter en Petro gaven ons een zetje. Verdomme Kees en ik vervolgden onze weg naar de top. Merkwaardig genoeg was ik door de korte stop iets hersteld. Hoe vuiler de klim werd, hoe beter mijn benen begonnen aan te voelen. De stekende pijn in mijn dijen gaf me een euforisch gevoel.

Verdomme Kees vloekte en hijgde in mijn rug. Het landschap werd witter. Kaler. Rauwer. Grauwer. Bovendien begon de wind aan te trekken. Ik probeerde op relativerende gedachtes te komen maar geen enkel lied, gedicht, gebed of gedachte beklijfde.

Mijn kop zat vol suikerspin.

We fietsten in het definitieve niets op zoek naar het zwarte bodemloze gat waarnaar iedere zichzelf respecterende wielrenner op zoek is. Millimeters werden centimeters, centimeters decimeters, decimeters meters, meters kilometers… Er waren geen poffertjes meer. De wereld bestond slechts uit gelletjes, plakkende stuurlinten, stukjes huig, de gitaar van Eric Clapton en Verdomme Kees en ik.

Bovenop de top van de Mont Ventoux viel ik haast van mijn fiets.

‘Ik val ik val ik val!’, gilde ik als een zwangere vrouw op een gammele keukentrap. De Gerard Joling in mij kwam los. De krachtige mannenarmen van Lars en Chris van DHL hielden mij in bedwang. Ik was te leeg om te huilen, mijn specialiteit bij totale uitputting.

‘We hebben je Mar, laat je maar gaan’, zei Lars. Hij moest eens weten. Als ik zijn woorden letterlijk zou nemen zou ik hem plat op zijn bek zoenen. De Gerard Joling in mij zou het beeld bij RTL Late Night ook hebben stilgezet.

‘Kom hier kanjer’, glimlachte Ruud die zijn zevende wederopstanding van deze dag had meegemaakt vandaag. We omhelsden elkaar voor de zoveelste keer op de top van een Europese berg. Ik zei de Gerard Joling in mij vaarwel en gaf Ruud een vriendenzoen op het kale hoofd.

‘Dit was hem Spookrijder, bedankt voor je gezelschap…’

Bij het wederzien met de mengelmoes van vastgekoekt spuug en snot op de grauwe wang van Verdomme Kees brak ik.

 

(v.l.n.r.) Ruud, de Spookrijdert,, De Joop, Verdomme Kees

 

 

-