Het is zondag 1 augustus 2021 en ik ben bij mijn ouders op visite. Oma is er ook. We hebben het over mijn aanstaande reis naar Parijs en de zomervakantie van pap en mam in Zuid-Frankrijk. Terwijl we onze vakanties vol enthousiasme bespreken, besef ik ineens dat ik de maand augustus grotendeels alleen zal zijn. Pap, mam, oma, Fa, Jer, mijn vriend en mijn huisgenoten zijn dan allemaal op vakantie. Op een eenzame zomer zit ik niet echt te wachten, dus opperde ik voorzichtig een plannetje bij mam.
‘Zeg mam, hoeveel bedden zijn er in jullie huisje in Carpentras?’. Mama’s ogen lichtten op. ‘Genoeg! Heb je zin om langs te komen?’. Ze ziet het al helemaal voor zich, om weer lekker te moederen over haar jongste dochter die vier maanden geleden het huis is uitgegaan. Ook pap is ervan overtuigd dat de bedden geen probleem zullen zijn. Ook hij ziet het voor zich, lekker fietsen met zijn jongste dochter.
Vooral ik, de jongste dochter, zie het voor me. Om een week verwend te worden door mijn vader en moeder en weer eventjes bij hun te wonen. Dus zo boekte ik nog geen uur later mijn ticket naar Montpellier. Pap en mam zouden de meeste kleding meenemen, en het belangrijkste: mijn fiets.
Pap vroeg me of we het gingen proberen, om de Mont Ventoux op te gaan. Ik hoefde er niet te lang over na te denken. ‘Natuurlijk!’, zei ik. ‘We gaan revanche nemen op twee jaar geleden’.
Twee jaar geleden beklommen Fa en pap samen de Ventoux. Door een extreem lullige valpartij (alleen ik krijg het voor mekaar om te vallen in een afdaling van een berg met gemiddelde stijgingspercentage van 2.3%) kon ik toen helaas niet mee. En dus is het dit jaar zover.
Op zondag 15 augustus, vijf dagen na mijn aankomst in Zuid-Frankrijk (en ik alweer wat meer sproetjes op mijn gezicht tel) is het tijd voor de eerste training. Ik ben een echt luxepaard als ik ga fietsen. Pap pompt mijn banden op (zoals altijd – ik heb nog nooit de banden van mijn stads- of racefiets opgepompt) en mam verzorgt ons drinken en eten. Bij het aandoen van mijn wielerschoentjes staan ze allebei op de juiste afstand om me op te vangen als ik mijn evenwicht verlies.
Pap en ik fietsen richting de Gorges de la Nesque. Een super mooie route en bij terugkomst in ons huisje hebben we bijna 80 kilometer gefietst. Dat is nogal wat voor mijn doen, ik heb in Nederland dit jaar nog geen drie keer op de racefiets gezeten. Conclusie: mijn onderrug staat in de hens en er moet nog flink wat zitvlees ontwikkeld worden.
Het is heerlijk om zij aan zij naast pap te fietsen. We praten wat en wijzen elkaar op de mooie omgeving. Het gaat er rustiger aan toe dan in sportschool Stoker, waar pap en ik elkaar wekelijks aanstaren op de spinfiets. Al luisterend naar de afspeellijst die pap hier speciaal voor maakt, gaan we dan helemaal los.
Drie dagen na onze eerste training, iets later dan gepland vanwege de bosbranden hier in de buurt, doen we een tweede training. We beginnen aan een wat zwaardere beklimming. Deze is enigszins te vergelijken met de eerste 18 kilometer van de Sault beklimming van de Ventoux.
Ik merk dat ik zenuwachtig ben. Deze training wordt een graadmeter voor wat er komen gaat. Ik wil de Ventoux heel graag beklimmen maar ik voel me ongetraind. Pap heeft ons altijd geleerd respect te hebben voor deze berg. En door te denken dat ik op deze manier de Ventoux op te gaan, voelt als disrespect.
Maar ook deze training gaat prima en pap zegt dat ik er klaar voor ben. ‘Makkelijk is het niet, vanaf Chalet Reynard. Maar ik zou niet zeggen dat je het kan terwijl ik daar stiekem anders over denk. Ik wil niet dat je een hekel krijgt aan de fiets, dus ik zou nooit tegen je liegen.’
Pap gaf me hiermee het duwtje in de rug dat ik nodig had. Ik blaak niet van het zelfvertrouwen als het op sport aankomt. Dat is meer voor mijn vader en zus, zeg ik dan vaak. Maar als de man die mij het allerbeste kent, zegt dat ik het kan én als het zo goed voelt als dat het doet, moet ik er zelf maar ook een keer in gaan geloven. En dus prikken wij vrijdag 20 augustus als D-Day.
De planning gaat als volgt: wekker om 8 uur, om 9 uur in de auto en om 10 uur in Sault. Mam gaat met ons mee naar boven, met de auto. Na een kleine vertraging stappen we om vijf voor half elf de fiets op. Het eerste gedeelte gaat heel goed en gecontroleerd. Pap zegt dat we altijd kunnen stoppen als ik dat zou willen. Mam stopt om de zoveel bochten om ons aan te moedigen.
We komen aan bij Chalet Reynard. Dit was inderdaad te doen. We eten snel een broodje en gaan samen op de foto. Ik kan nog lachen, moeiteloos. Niet snel daarna stappen we weer op de fiets. Ik probeer niet te kijken naar de eerste bocht die we gaan nemen. Die ziet er onoverkomelijk steil uit, net als alle bochten die daarna volgen.
De eerste drie kilometers na Chalet Reynard vind ik verre van leuk maar gaan me op zich nog wel goed af. Pap roept af en toe hoe steil het is, en dat het dus niet gek is als mijn benen op ploffen staan. En dat de vuurtoren zo dichtbij is. En dat iedere meter er eentje is.
Door de aanmoediging ‘iedere meter is er eentje’ begon ik me af te vragen hoeveel meter ik nog moest. En hoeveel meter ik vooruit kom met eenmaal trappen. En hoeveel omwentelingen ik met mijn benen moest maken om vooruit te komen. En hoe lang dat dan zou duren. Misschien is dat voor een gemiddelde mens een makkelijke rekensom om te maken. Maar voor iemand die op een montessori basisschool heeft gezeten en in het dagelijks leven al niet kan hoofdrekenen, zag ik in deze huidige toestand van kapot gaan alleen maar losse cijfers voor mijn ogen, zonder uitkomst.
‘KUT KUT KUUUUUT’, roep ik naar pap die voor me fietst. ‘Lekker vloeken schat, gooi het eruit. Vloeken moet ook! Hoort erbij!’. Het is fijn om een vader te hebben die zegt dat vloeken erbij hoort. Die het niet erg vindt als ik een kater heb na mijn avondje stappen. Die graag samen doorzakt. Het is fijn om een vader te hebben die naast vader ook beste vriend is.
Van die platte kutauto’s knallen voorbij, met een paar van die gasten erin die geen greintje empathie hebben en dus niet zien dat ik helemaal naar de tering ga. Ik kan niet meer. Ik ben verrot, mijn benen zijn ontploft en ik heb geen puf meer. ‘Stoppen, bocht’, kraam ik uit. Pap vraagt vriendelijk wat ik zei. Ik word nog chagrijniger dan ik al was. Ik moet afstappen om bij te komen en vervolgens moet ik het nog twee keer zeggen ook. ‘Bocht. Daar. Stoppen’.
Des te dichter we bij die bocht komen, des te minder ik wil stoppen. Ik kijk naar boven en zie dat de vuurtoren zo dichtbij is. En dus zeg ik dat we door moeten gaan. Als we de bocht om zijn, zie ik wat er nog komen gaat. Ik schrik van de steilheid die ik voor me zie en val bijna van mijn fiets af omdat mijn benen niet meer kunnen. ‘Nu wel pap. Stoppen. Daar. Bocht.’
Ik ben duizelig en sta te trillen op mijn benen. Met moeite eet ik een Madeleine. We moeten nog 1,5 kilometer zegt pap. Stoppen en teruggaan is echt geen optie. Ik sla een paar keer op mijn dijen en geef ze hiermee het vertrouwen dat alleen zij me nog boven kunnen krijgen.
Het is vreselijk, die laatste kilometer. Pap heeft meerdere malen aangeboden om me een duwtje te geven, maar dat wilde ik niet. Niet uit principe, daar heb ik op het moment niet zoveel last van, maar omdat het alleen maar zwaarder wordt als de vaart dan ineens weer ophoudt. Ik pleur bijna om omdat ik zo langzaam ga en zie dat de laatste bocht in zicht is. Ik vraag pap om me een stukje te duwen.
Hij pakt me beet en neemt me 100 meter mee aan zijn arm. Hij praat rustig en zegt me bemoedigende woorden. Hij zegt dat we Rotterdammers zijn. En ook Hendriksen. En dat we daarom absoluut niet gaan opgeven. En dat het nog zo’n klein tering stukje is.
Waar blijft die laatste kut bocht naar de top, bedenk ik me keer op keer. We zijn in de jaren hiervoor vaak genoeg op de Mont Ventoux geweest. Ik heb altijd in die bocht gestaan toen ik pap, Jer en Fa naar boven schreeuwde. Ik snap er helemaal niks meer van. Die had hier toch al moeten zijn? Moeten we hierna dan toch nog een stuk? Waar ben ik en waar is die kut top?
En dan ineens zit ik in de bocht waar ik de hele tijd in mijn gedachte naar uit keek. Pap schreeuwt dat ik hem ruim moet nemen en dat ik schijt moet hebben aan de auto’s. Ik zie hem uit het zadel gaan dus doe hem maar na. Mijn benen zijn pure spaghetti, ik kan niet meer bij schakelen om lekker te dansen boven mijn stuur. Het doet pijn, zo’n pijn. De druk op mijn bovenbenen is enorm. Ik ga weer zitten en denk dat ik in de laatste 20 meter moet gaan afstappen. Maar terwijl ik zit lukt het nog om het laatste beetje eruit te persen. En ik ben er.
Pap staat er om me op te vangen als ik niet uit mijn pedaal kom. Ik val uitgeput over mijn stuur heen. Na 30 seconde heb ik weer puf om op te kijken. Pap en ik kijken elkaar aan en ik zie dat zijn ogen zijn volgelopen van tranen. De mijne lopen ook vol.
Bij terugkomst in het huisje ben ik trots. Dat ik dit samen met mijn vader heb mogen doen. Triomfantelijk denk ik terug aan de middag en zeg ik tegen mezelf; ‘dus zo voelt het om helemaal naar de tering te gaan. Zo voelt het om de Ventoux te beklimmen’.
Side note: het aantal bedden in het huisje bleek geen probleem… er was immers een bed voor mij. Alleen wel middenin een ruime kamer met de keuken en… het bed van mijn ouders!! Aaah! Ik sta nu dus beter bekend als Estelle de Cockblocker…
Geweldig, Es!!
Diep onder de indruk van je prestatie en jouw verhaal.
Zo spannend geschreven: ik voelde je vermoeidheid, chapeau voor je doorzettingsvermogen!
KANJER
liefs, tante Joke
Mooi verhaal, leuk geschreven. Ik heb weer helemaal mee geklommen en ook de pijn gevoeld. Chapeau! Mooi dat je dit met je vader hebt kunnen en mogen doen.
Lieve Estelle, wat een gave prestatie, zeker met zo weinig voorbereiding, bij het lezen voel je de vermoeidheid en de pijn, je hebt doorgezet, zo goed van je. Deze rit is een herinnering met een gouden randje. Nogmaals gefeliciteerd, inmiddels kun je terugkijken en kan je net als oma heel trots zijn op de beklimming van de Mont Ventoux, dikke knuffel xxx