Voor Richard en Liliane
***
“Zo, FC Koeiepoep is ook binnen.”
We zitten in de nachttrein, door de NS ‘Sprinter’ genoemd, lang leve de ironie, die ons van Amsterdam naar Rotterdam moet brengen. De trein stopt bij de halte Amsterdam Arena (eigenlijk Amsterdam Snelkookpan) en FC Koeiepoep is binnen.
“GEKKEHUIS OP DE TRI-BÚNE…AJAKS AMSTER-DAM!”
Ze zingen en slaan op de kunststof ramen die de Tweede Klas scheidt van de Eerste. FC Koeiepoep gaat baldadig in de Eerste zitten. Acht mid-veertigers. Figuranten uit All Stars, de serie die zo geforceerd het Hollandse voetbalsfeertje tracht op te roepen zoals ook Koning Voetbal van RTL7 dat probeert. Dat gekoketteer met dat verplichte biertje. Je zou er zomaar trek in melk van krijgen. Het ligt er allemaal zo dik bovenop dat het geen toeval is dat de leden van FC Koeiepoep fan van Ajax zijn.
Kijk. Nu gooien ze met verpakte broodjes hamburger. Geen paniek, ze gooien ingetogen want ze gaan de broodjes nog opeten. Beetje stoer doen met de handrem erop.
Deze uit de klei getrokken boys uit de polder vinden vast Youp van ’t Hek geestig.
Vroeger kwamen zij in bovenrivierse hooischuren bijeen waar ze maandenlang bezig waren om met hout, spijkers, verf en lijm een zeewaardige schuit te fabriceren voor Hang Hem Er In of Fiets Er Eens Uit, dat kutprogramma van de TROS, zeer populair onder het agrarische deel van onze bevolking.
“ROTTERDAM KANKERSTAD!!”
Het wordt steeds leuker in de trein. Ajakkes heeft net Willem II met 5-0 verslagen dus het mag. Sterker nog: het moet. Eén krullenbol, ik vermoed de aanvoerder van FC Koeiepoep, doet heel dronken. Hij staat in het middenpad en hij is nuchter genoeg om steeds over de lachende hoofden van zijn ballorige vrienden te spieken of de overige treinreizigers zijn grappen en grollen ook kunnen waarderen.
Ik probeer zo ontzettend mogelijk niet te kijken. Ik voel dat ze me uitdagen. Voor hen ben ik een kakkerlak die naar de grond staart.
“ROTTERDAM KANKERSTAD!!”
Kakkerlakken hebben, en dat weten maar weinig, een meerwaardigheidscomplex. Daarom zijn we met zovelen en kom je ons echt overal tegen.
“WIL-LEM TWEE GING ER-AAN!!”
Helden zijn het. Kijk maar. Als de conducteur eraan komt verlaten ze pardoes de Eerste Klas.
Ze stappen uit in wereldstad Woerden.
Een goed uur geleden liepen we nog door het centrum van Amsterdam. Over de Leidse Zijdse Achterste Voorburgwal, u weet wel, die hoofdweg met links en rechts al die pittoreske steegjes. Zo passeerden we net nog het roemruchte café Het Tappertje (in de volksmond beter bekend als Het, het is zo’n begrip dat alleen het lidwoord volstaat) aan de Nieuwe Oude Lage Zijdse Voorzwaanburgwal. Een prachtig stukje Amsterdam, zo met die brullende Bulgaarse toeristen waarvan er eentje, al blowend, zijn avondeten toevertrouwde aan die oh zo authentieke kinderkopjes van de Oude Nieuwe Hoge Achterleidse Voorachterzijburgvoorwal.
“Volg de Drie Kruizen”, luidde het loopadvies. De drie rode kruizen, het stadslogo van onze bruisende hoofdstad, verlichtten de Reguliere Overdwarszijsezeesteeg.
Onze koters plaatsten hun wijsvinger op hun uitgestoken tong. Stukje opvoeding.
Goed we liepen dus op de Nieuwe Zuidse Leidse Oud-Achtervoorburgwal (en namen dus niet tramlijn twee zoals we op de heenweg wel hadden gedaan, waarbij overigens drie Italiaanse toeristen aan die mijnheer-met-die-platte-pet nog de weg vroegen waarop die mijnheer-met-die-platte-pet net iets te hard zei dat hij niet uit Emsterdem came maar uit Rotterdem) omdat Paradiso ons aardig oververhit had. De buitenlucht deed ons goed.
En die drukte buiten had ook wel wat. Het is het aantal toeristen waarvan, eerlijk is eerlijk, een gemiddeld Rotterdams stadsbestuurder niet één maar drie natte kruizen krijgt. Ondanks die overweldigende mensenmassa, gaf het algehele straatbeeld toch een verrassende uniformiteit aan buitenlandse gasten.
Waar Amsterdam in het verleden dé trekpleister was voor de jonge bohémien in zijn of haar zoektocht naar de diepere lagen van hun artistiek bestaan, zich bij voorkeur per bakfiets verplaatsend, met de cello in de bak en je de voetgangers gewoon hóórt denken: ja, dit kan echt alleen in Amsterdam, daar is het nu het Mekka geworden voor overwegend kapitaalarme Europese jonge mannen die met een blowtje in de ene en hun stijve lul in de andere hand, een plaatsje hopen te vinden in deze miniatuur stad die alles weg heeft van een ranzig pretpark voor de naar plat vertier zoekende kwakzinnige stervelingen onder ons. Dan kan je wel een paar van die bloembakken bij zo’n schilderachtig kutbruggetje zetten, deze stad schaamt zich voor geen enkel cliché, maar ons nemen ze dus mooi niet in de maling.
De stemming was dus opperbest.
The Waterboys hadden zojuist een verpletterende indruk achtergelaten. Nou ja, Waterboys. Eigenlijk moesten we zeggen The Waterboy, want Mike Scott is eigenlijk The Waterboy, en dus de facto Boys. Met alle respect voor zijn vervangbare bandleden overigens want aan enthousiasme, vooral bij toetsenist Paul Brown, bepaald geen gebrek.
Met Mike Scott, de temperamentvolle krullen vanonder de hoge toverhoed, zijn “Je Ne Sais Quoi” brilletje (ik vermoed varifocus) op die eigenwijze Schotse neus, doken we zomaar, hopla, regelrecht onze puberteit in.
Too high, too far, too soon, you saw the Whole of the Moon. Geen idee wat Mike er ooit mee bedoeld heeft, maar als puber klonken die woorden vers, raak en op de een of andere manier waar. En dus overkomt je hetzelfde als bij The Boss. Je wilt wel meezingen, maar het lukt niet. Je wordt zwijgend terecht gewezen door je herinneringen.
En dat allemaal in het hemelse Paradiso, ook dat moet gezegd. ’t Is dé poptempel van Nederland die zijn naam en bijnaam verdient. Voor sommigen in onze groep is dit de eerste keer, en de eerste keer Paradiso, tsja da’s als de eerste keer seks. Ja, zo was het. Mike Scott ontmaagde sommigen onder ons. In deze voormalige kerk. Please to meet you, hope you guess my name.
De beste muziek is gedeelde muziek. Met je vrienden en familie. Het vasthouden. Het klopje. Het gekke dansje. De teringschop onder water aan een ongemanierde agrariër die het wijntje uit de handen van je schoonzus ramde tijdens een ondoordachte doorduwende passeermanoeuvre. Heerlijk, die tragiek van de Rock & Roll der Lage Landen.
Hoogte- en tevens zwaartepunt vormde het laatste nummer van de reguliere set. Mike verwaardigde zich uiteindelijk tot één toegift: een nummer dat te lang en te onbekend was waardoor het concert een beetje doodbloedde en waarmee ons lied, uiteraard hebben we het over Fisherman’s Blues, dé climax van de avond betekende.
Eigenlijk was het hele concert dat eraan vooraf ging louter voorspel. Zelfs een meedogenloze uitvoering van Mad as the Mist and Snow waarin de als raaf gemaskerde violist Steve Wickham en de eveneens gemaskerde Paul Brown in een geheimzinnige strijd verwikkeld waren die alleen beslecht kon worden door Mike Scott zelve, die met een driekoppig masker, dwarsdoor de opzwepende muziek heen, een spookachtig gedicht citeerde.
Fisherman’s Blues dus. Wij spelen het al jarenlang als afsluiter van onze eigen optredens. Het zit in ons DNA. Het heeft enerzijds een dansbare, opzwepende en uiterst krachtige melodie met tekstlijnen die tot meezingen uitnodigen, het is anderzijds een lied dat ons tot in de nieren ontroert.
Het is rauwe blijheid met een rouwrandje.
We spelen het niet alleen, we schreeuwen het. Spugen het uit en slikken het weer in. Van onze verdikte huid hakken we planken, met een bijl. En we laten de splinters zitten, want Fisherman’s Blues moet uiteindelijk gewoon pijn doen.
Vlak na de korte aankondiging van Fisherman’s Blues (in chronologie: die akoestische gitaar die vol op dat G-akkoord ramt, vervolgens de herkenning, dan de bevrijding en tot slot de ontlading) schreeuwden we naar hartenlust door Mike heen. Springsteen taferelen volgden….over rauwe blijheid met een rouwrandje gesproken.
Twee boomlange kerels keken vrolijk naar achter.
“Dit is ONS nummer goddomme!”, schreeuwde iemand met mijn stem.
“Ja zoiets dachten we al….proost!”
Jeremy filmde met die gelukzalige lach overdwars. Fabienne joelde, zweette, schreeuwde en huilde. Vette dikke tranen. Van die echte. Estelle joelde de vermoeidheid uit haar lijf, viel wat naar voren en hield daarna de schouders van haar houterige vader vast die, quoi de neuf?, aritmisch op de muziek meebewoog. En Estelle’s moeder schreeuwend naar haar vader: VIN…WAAR IS VIN? Estelle’s vader die meteen contact zocht met zijn neef op een paar plekken rechts van hem.
Een high-five, een knuffel, een zoen op zijn linkerwang toen Mike zong….IN A NIGHT THAT’S FULL OF SOUL! Wij brulden de tekst mee. Woord voor woord. Met de vuisten gebald in de lucht. Uit woede. Omdat we stilzwijgend hebben gezworen dat Mike Scott het laatste woord zal hebben. En niet Magere Hein.
Maar wat Mike Scott niet wist, wisten wij allemaal wel. Fisherman’s Blues was voor de volle honderd procent voor zwager Richard en zus Liliane bedoeld. Zij waren er niet bij deze avond.
Fisherman’s Blues. Met Richard, rukkend aan die accordeon, alsof-ie iedere keer weer kapot moet. En Lile, aan het eind van ieder optreden verlost van de demonen in haar hoofd die haar vertellen dat ze moet stoppen met zingen, dat ze van het podium af moet. Fisherman’s Blues verlost haar van die pijn. Als een wolf zingt ze het. Met de ogen dichtgeknepen en het hoofd omhoog perst ze de woorden er uit, precies zoals ze ooit drie kinderen op de wereld zette. With light in my head, you in my arms…..whoo-oo-oo!!
Enkele uren daarvoor hadden we nog afgesproken. Op kantoor. In Rotterdam. Rich en Lile hadden besloten niet mee te gaan. Ze bleven thuis. Bij Richards moeder. We dronken bier en wijn. De muziek klonk zachter dan normaal. De aanstekelijke inhaker van Renaud, M’lampiste, wist ik net op tijd te skippen. iTunes stond in de shuffle modus. Ik hoopte dat-ie Leah van Roy Orbison zou overslaan. Nog vuriger hoopte ik dat het meeslepende Lea van The Cats niet aan bod zou komen. Ik had uit machteloosheid waarschijnlijk de kerstboom van de trap af gekegeld, omdat die kutziekte me tegenwoordig niet langer verdrietig maakt, maar kwaad…zo grenzeloos kwaad dat ik mijn eigen spiegelbeeld zou willen splijten met een kopstoot op de glaswand.
De toon van de gesprekken wordt met een octaaf lager aangepast. De ingehouden tranen bij Diana, Lien, Edith, Anita als zij de laatste medische stand van zaken over Richard’s moeder te horen krijgen van Lile. De onmacht vertaalt zich in een fletse tint op haar vermoeide gezicht. Hennie, Marcel en ik kijken zuur, ernstig, verslagen. De haast volwassen kinderen zijn vol ongeloof en zijn, tegen wil en dank, en meer en meer, getuige van het leven dat zich als een slagveld kan openbaren waarin de opdracht luidt de stellingen zonder wapens te verdedigen. Zoiets bleek zelfs Jezus Christus te veel.
Richard ziet groen, geel, grijzig. Zijn ogen staan mat.
We praten over voetbal. De opstelling van Feyenoord van vanavond tegen Excelsior wordt doorgenomen. De doorschijnende tuinslang waarin de fel gekleurde roodwit lampjes het Feyenoordlogo vormen, is zo onooglijk lelijk dat-ie van lelijkheid gewoon weer mooi wordt. Net als Feyenoord zelf, net als het leven zelf, bedenk ik me als ik It Stoned Me van Van Morrison wat extra volume toedien.
We willen eigenlijk niet meer naar Amsterdam. We willen hier dronken worden. Gewoon. Hier. Zoals we al zo vaak deden. Om de vuige waarheid voor één moment te vergeten. Maar alles verandert als je dierbaren in nood zijn. Alles.
We staan buiten op straat. Het voelt onwennig. Alsof we met z’n allen op een perron van een station staan waar het te lang duurt eer er een trein passeert.
We omhelzen elkaar. Fisherman’s Blues wordt voor jullie¸ zo hoorde je jezelf zeggen. Je woorden en strot zwanger van pathos. Je balanceerde. Op het randje.
Tuut tuut! Rich en Lile passeren met de auto. Ze zwaaien. Op de achterbank de tweeling. Op weg naar oma.
Vanaf dat moment echoden in onze hoofden de enige zinnen die nog zouden tellen die avond:
“And on that grand and fateful day
I will take thee in my hand
I will ride on a train
And I will be the Fisherman”
Soms is het leven inderdaad even groots als noodlottig.
Prachtige weerslag van een vreemde dag: eerst die droevige mededeling waar je inderdaad alleen nog maar kwaad om kunt worden, dan als een roedel schoolkinderen in de trein – je vergeet nog die conductrice die 10 meter voor Amsterdam CS op haar strepen ging staan en de twee skeletten op R’dam Alexander – dan ongemakkelijk 020 in en werkelijk niet onder de indruk, die overdaad aan toeristen en dan uiteindelijk de onvermijdelijke ontlading bij Fisherman’s Blues. Mijn oren suizen nog na van het gegil van Herlina en de andere ladies (maar Herlina precies in mijn oor). Het was groos grandioos.
Hoi Marco,
Al kom ik uit de polder en ben ik een fan van Ajax en Amsterdam.
Ik zie de humor er wel van in en kan het dan ook wel waarderen zoals je alles beschrijft.
Voor de duidelijkheid, ik zit zondagavond in de Kuip met klanten en hoop, zonder te slijmen dat
Feijenoord wint, als jullie maar niet boven ons eindigen, haha.
Groeten uit het polderlandse Vinkeveen
Jos
Dank voor je reactie Jos. En eh Vinkeveen en Woerden….da’s nou precies het verschil!…:-)
Hoi Marco, met enige vertraging je blog gelezen, de sfeer feilloos weergegeven, met elkaar toch genieten en wat zo mooi is, de combi van jong en oud en het genieten van het ons zo bekende fishermans-blues.