De profielfoto is afkomstig van Roland Vonk.
Op het eerste (en waarschijnlijk ook tweede) gezicht lijkt het woord herpremière een contradictio in terminis, maar dat is het niet. Juist niet. Lees maar.
Het was te danken aan mijn vrouw dat ik mij zaterdag 29 november j.l. überhaupt in bioscoop Kino bevond om de herpremière van de documentaire Saxman van fotograaf Carel van Hees en cameraman Martijn ’t Hart bij te wonen. Ze had mij eigenhandig uit mijn winterslaap weten te halen, een prestatie van formaat. De mokerslagen van de dagelijkse sleur hadden hun uitwerking niet gemist. Als het aan mij had gelegen had ik die zaterdagmiddag weer eens plat op de bank gelegen, met een half slapend oog kijkend naar Manchester City – Leeds United op Viaplay. Geestdodend voer waar ik geen genoeg van krijg. Een godsvermogen voor een bestaan waarin ik niet zo vaak zo veel van mijzelf verlang. De laatste tijd heeft mijn belevingswereld zich gereduceerd tot voetbalwedstrijden en Netflixseries, beide te veel te vaak van een bedenkelijk niveau.
Het is dat mevrouw de Spookrijdert mij, zoals gezegd, regelmatig een trap onder mijn reet geeft, anders mis ik veel van het mooie dat onze stad te bieden heeft. Zoals dus de herpremière van de documentaire Saxman van Carel van Hees.
Ik had Carel al meermaals mogen ontmoeten.
Eerder dit jaar had ik nog de eer hem te interviewen. We zaten op het buitenterras van Grand Café Wester Paviljoen aan de Mathenesserlaan in hartje Rotterdam. De lentezon had zich van zijn beste kant laten zien, terwijl de stad zich niets aantrok van onze aanwezigheid. Mensen verplaatsten zich ademloos, hijgend, zwijgend, haastend of schuifelend van A naar B. Sommigen kenden hun bestemming, enkelen waren de weg kwijt. Tijdens het bewuste interview beschouwde ik de wereld door de ogen van Carel en had ik me per direct voorgenomen dit voorgoed te zullen doen.
Ik hield het nog geen etmaal vol.
‘VOGLIO UNA DONNA! VOGLIO UNA DONNA!’, had Carel met een lachend gezicht geroepen. Hij was gaan staan en had zijn armen heen en weer bewogen als een vogel die door de Lieve Heer nog geschapen moest worden. Kunstenaars creëren nu eenmaal hun eigen schepsels, daar hebben ze geen bijbel of biologieboek voor nodig. Integendeel.
‘Amarcord…!’, beantwoordde onze gemeenschappelijke vriend Kees de vraag die niet gesteld werd, ‘… een meesterwerk van Fellini.’
Ik kende de film niet moest ik tot mijn schaamte erkennen, maar ik had wijselijk mijn mond gehouden. Het gebrek aan basiskennis kan je duur komen te staan, zo wist ik uit ervaring.
Meer dan opgelucht was ik dan ook toen het gespreksonderwerp werd verlegd naar mijn ultieme held Bob Dylan. De biopic A Complete Unknown had ik dat weekend nog bezocht in hetzelfde filmtheater Kino aan de Gouvernestraat. Een mooie film, dat zonder meer, maar toch had ik die avond meer aandacht voor het aanwezige filmpubliek. Bob Dylanfans zijn op te delen in twee groepen: of ze werken in de bibliotheek (u herkent die dames aan hun kortgeknipte coiffures van zilvergrijs haar en hun modieuze Elton Johnmonturen die hun rijpe leeftijd moeten verbloemen) of ze zijn biologieleraar (deze mannen laten hun haar alle kanten op groeien, ontkennen het belang van tandpasta, dragen een John Lennonbrilletje, kijken verveeld en gapen veel).
Na Dylan sprak Carel over zijn ontmoeting(en) bij het filmfestival in Rotterdam met acteur annex fotograaf annex kunstschilder annex beeldhouwer Dennis Hopper. Het precieze jaartal moest Carel ons schuldig blijven, maar zijn schaterlach vergoedde dat euvel ruimschoots. Stappen met Dennis Hopper, waarschijnlijk voer voor een bestseller, maar even waarschijnlijk slecht voor je gezondheid. Carel proestte het uit. Zoals onze stad zich geen hokje laat opdringen en aan geen enkele voorspelbare verwachting voldoet, zo was Dennis Hopper de acteur die zijn hele leven lang een middelvinger had opgetrokken naar het Hollywoodse botoxwereldje. Ik wilde ieder woord uit Carels mand bewaren met de vastberadenheid waarmee ik als kind schelpen verzamelde. Hopper en Rotterdam waren honderd procent rock ‘n’ roll, zo besloot ik na het interview met Carel. Die eindconclusie hield ik ook maar voor me, in de stellige overtuiging dat Carel geen tijd had voor clichés.
Die lentedag hing ik aan Carels lippen op dezelfde manier waarop ik nu ademloos naar hem luister als hij het publiek van de goedgevulde zaal 1 van Kino toespreekt. Met evenveel humor als feitenkennis sprak Carel. Zoals ik mij had dit voorjaar had trachten te verplaatsen in de belevingswereld van Carel, zo had hij zich dertig jaar geleden verdiept in de wandelgangen van de legendarische Rotterdamse saxofonist Piet le Blanch, met de documentaire Saxman die dus vandaag, zaterdag 29 november, zijn herpremière zou beleven.
Ik dacht aan het woord herpremière dat ik die ochtend zelf had bedacht toen ik de kinderen uitlegde wat zoal op het middagprogramma stond. “Wat pap? Ga jij vandaag echt uit met mam?“ Onze inmiddels volwassen meiden hebben zich al lang verzoend met het beeld van hun in winterslaap verkerende vader die niet gestoord wenst te worden tijdens de wedstrijd Celta de Vigo – Rayo Vallecano.
Bij het woord herpremière stelden ze geen verdere vragen.
Eigenlijk zouden alle belangwekkende momenten in een mensenleven een herpremière verdienen, zo bedacht ik me in de metro onderweg naar station Eendrachtsplein. Iedere eerste keer is per definitie uniek, en om die reden verdient die eerste keer het dus om herbeleefd te worden. Simpel. Je eerste zwemdiploma in het zwembad aan de Dwarsdijk op Zuid. Je eerste doelpunt bij Overmaas E4. Je eerste tongzoen op metrostation Zuidplein. Je eerste keer sex…
‘… op de sax dus!’, riep Carel voor de microfoon alsof hij mijn gedachten had gelezen, alsof ik hem net gevraagd had wat volgens hem het verschil was tussen sex en sax. Had Carel wel eens sex gehad tijdens de saxsolo van Clarence Clemons in Springsteens Jungleland? Da’s sex op de sax en sax tijdens sex in optima forma. Ik spreek uit ervaring, laat ik het daarbij houden.
Het licht ging uit en Saxman begon.
De achterkant van Piet le Blanc, in tegenlicht bevangen waardoor zijn regenjas nog groter lijkt. Piet le Blanc in de studio. Piet le Blanc in de kroeg. Piet le Blanc op zijn praatstoel. Een kussende Piet le Blanc, een musicerende Piet le Blanc, een etende Piet le Blanc.
Een ongrijpbare Piet le Blanc, een onbegrijpelijke Piet le Blanc, een onbegrijpende Piet le Blanc.
Daar staat hij. In de Captain’s Cabin, het eetcafé niet ver gelegen van de tegen de Westerkade klotsende Nieuwe Maas. Een setting die schreeuwt om een pakweg Sonny Rollins, maar niet in het Rotterdam van de jaren negentig waar een oorverdovend dancenummer met een afschuwelijke beat door de speakers van de kroeg klinkt. Piet le Blanc speelt voor drie gebogen mensenruggen die hem af en toe, als zij zich vanaf de bar omdraaien, een geforceerde glimlach gunnen. Het zijn twee werelden die botsen. De drie zien een oude goedlachse man met een slecht gebit en een oude sax; hij ziet drie goedgeklede dertigers met een gezond gebit die aan sex denken.
In de daaropvolgende scene wordt De Meeste Dromen Zijn Bedrog van Marco Froger of René Borsato in dezelfde kroeg gedraaid. De nietszeggendheid krijgt een stem. De nietszeggendheid echoot door het café. Een vrouw brult nu met de nietszeggendheid mee. De nietszeggendheid is een keukenblender die gehakt maakt van onze ambities en intenties. Beneveld staat ze op de tafel. De vrouw is een vleesgeworden staafmixer. Ze laat het felle licht uit de plafondlamp minutenlang recht in het gezicht van een naar zuurstof happende Piet le Blanc schijnen. Het is die typisch Nederlandse feeststemming die haast agressief overkomt. Je móet meedoen. En dus ook Piet le Blanc, de levende legende die nog in de begeleiding had gespeeld van Count Basie en Oscar Peterson. Af en toe knijpt hij zijn ogen dicht tegen het schelle licht, af en toe blaast hij een nootje mee. Als hij niet blaast kauwt Piet le Blanc op wolkjes lucht die er in onvoldoende mate zijn. Hij hapt in het luchtledige. Verdord, versleten, vergaan.
Via de voice-over laat Piet le Blanc ondertussen weten het te betreuren dat mensen niet meer luisteren naar muziek. “Ze hebben geen aandacht meer voor me.”
Het is mensonterend, het is gênant, het is ontroerend, het is prachtig.
Ik denk aan Dennis Hopper. Als enfant terrible van Hollywood had hij wel raad geweten met dergelijke luchtbellenmuziek. Zou hij Piet le Blanc ooit hebben ontmoet? In je fantasie kan je alles laten gebeuren. Dennis Hopper zit in een hoekje van de Captain’s Cabin. Hij stormt op de dame in kwestie af, duwt haar zonder één woord te zeggen van de tafel (ze breekt daarbij haar heup en enkel) en hij slaat een glas bier kapot in het gezicht van de man die was komen aansnellen om zijn vrouw te beschermen. Daarna trekt hij Piet le Blanc de kroeg uit. Hopper start zijn Harley-Davidson Panhead uit 1950 en gebiedt Piet le Blanc achter hem plaats te nemen. In de hoedanigheid van Billy, zijn personage uit de klassier Easy Rider schreeuwt hij het uit: “Hey, man! Hey! If we’re goin’, we’re goin’! Let’s go!”
Hopper beweerde dat zijn carrière slechts momenten van genialiteit had gekend en dat dat ruim voldoende was geweest. Natuurlijk geldt dat voor ieders loopbaan of levensloop. Om die reden zijn herpremières noodzakelijk. Altijd en overal. Zodat we er steeds aan herinnerd worden waartoe de scheppende mens in staat is geweest.
Piet le Blanc weet er alles van.
Hij speelt viool in een vol Luxor, hij vloekt bij het oversteken van het overvolle Weena, hij eet zwijgend zijn prakkie als zijn partner per telefoon een schnabbel voor hem regelt (“of je morrege Summertime ken spele!”), hij wordt gekust door de aimabele Joke Bruijs (”je zoent nat Piet!”) en hij kust zelf twee Heilsoldaten vol op de mond. Hij sluit, volledig uitgeput, zijn gehavende en vermolmde huisdeur om twee dagen later voor de zoveelste keer vol overgave de longen uit zijn broze lijf te blazen in een te volle kroeg waar niemand hem ziet en niemand hem hoort.
Ik kan wel janken.
In de rij van de boekverkoop van de Saxman overweeg ik nog om, in navolging van Piet le Blanc, Carel van Hees plat op de bek te zoenen voor het vangen van zoveel puurheid en schoonheid in een film die welgeteld vierenveertig minuten mocht duren (ongetwijfeld the moments of brilliance waar Dennis Hopper op doelde), maar ik weet me in te houden.
Eenmaal buiten bioscoop Kino lijkt de buitenwereld te bestaan uit acteurs die spelen in mijn levensfilm, zoals ik een figurantenrol speel in de levensfilms van al die duizenden winkelende passanten. De wederkerigheid ontroert me. We gaan allen ten onder in de stad zoals de stad op haar beurt opgaat in haar bewoners.
Dat doet kunst (met een kleine bescheiden letter k geschreven) met de mens.
Ik besluit de dag met een zoen op de mond van mijn vrouw, als dank voor de herpremière van mijn levensfilm.
***
Bij de herpremière van Saxman werd ook een boek en een prachtig fotoboek verkocht, zeer de moeite waard.
Interesse? Stuur dan een mailtje naar Carel van Hees:
info@carelvanhees.com







Foto afkomstig van Roland Vonk