“Gelukkig. Er zijn nog meer mannen.”
Vrijdagavond 26 februari 2016. We staan in de foyer van de Rotterdamse Schouwburg.
Deze vijf woorden komen uit de mond van Jeremy, normaliter niet zo’n bekrompen persoon als zijn schoonvader die vol vooroordelen door het leven gaat. Amsterdam deugt niet. Alle muziek uit Engeland is kut. En dansen is voor mietjes.
Op uitnodiging van Fabienne woon ik vanavond voor het eerst in mijn zesenveertigjarige bestaan een dansvoorstelling bij. Van de dansgroep van choreografe Connie Janssen. Ik verstond in eerste instantie, naar waarheid, ‘Kannie Dansen’ en vond dit in tweede instantie een spitsvondige naam.
In derde instantie bleek ik ja te hebben gezegd op Fabienne’s uitnodiging.
“En hetero’s”, zo antwoordde ik Jeremy zo hard mogelijk, omdat ik me ten doel had gesteld om de overige aanwezigen in deze foyer zo snel mogelijk te laten weten dat ik pertinent níet bij hen hoorde. Op dergelijke momenten van anti-gedrag kan ik Fabienne niet harder op haar ziel trappen, maar het is sterker dan mezelf maak ik mezelf graag wijs.
“Je stuurt homo’s toch ook niet naar een bokswedstrijd”, fluisterde ik samenzweerderig terwijl we de trap opliepen.
“Nee precies”, loog Jeremy.
“Het theater ziet er niet gezellig uit Fabienne.”
“Het is modern pap.”
“Maar niet mooi modern. Ongezellig modern. Beton.”
Uiteraard heb ik het gelijk aan mijn zijde met deze constatering die niet alleen bedoeld was om mijn mening te geven over de bouwkundige esthetiek van de Rotterdamse Schouwburg (en van de noodzaak van romantiek in ieder theater) maar ook om de toon van de avond te zetten: papa gaat ab-so-luut geen medewerking verlenen aan dit spektakel vol dans en modern ballet.
Vorige week zat ik ook in het theater. Een avondje vol wielerpoëzie en dito muziek. Georganiseerd door de BikeWriters. Peter Winnen vertelde er over de charme van kermiskoersen in België. Dat is voor mij kunst. De rest telt niet.
De lichten gaan uit.
Uiteraard heb ik uit stil protest mijn jas aangehouden.
Deel één is getiteld ‘I’m Here’ waarin volgens het programmaboekje de dynamiek van de grote stad centraal staat. Op een filmdoek worden beelden van Rotterdam getoond van fotograaf en filmmaker Carel van Hees. Stadsgenoot.
Een twaalftal dansers vult af en aan het podium. Wandelend. Quasi struikelend. Plotseling springend. Verend. Bukkend. De muziek is onheilspellend. Onsamenhangend. Onritmisch. Vol echo’s. Het is geen muziek. Het is geluid.
Ik weet me met mezelf geen raad. Op dergelijke momenten mag ik mezelf graag ergeren aan publiek. Iemand zit door de muziek heen te lullen. Een mobieltje belemmert mijn uitzicht. Of iemand zijn kop staat me gewoon niet aan. Zoals die lul net beneden in de foyer. Die stond een beetje te nadrukkelijk de balletkenner uit te hangen. Een fonkelrode shawl had hij quasi nonchalant om zijn schouder gedrapeerd. Ik dacht altijd dat soort zeldzame lullen alleen in de hoofdstad te bezichtigen waren. Maar waar is hij nu, nu ik heb nodig heb? Ik wil hem graag vernederen. Nu.
Ik heb nooit een gelukkig huwelijk gehad met dansen. Ik heb het daarom uitgemaakt. Pleur maar op. Toen Anita mij dwong de foxtrot te leren brak er iets. Voor- of achteruit ging nog. Maar de hoeken van de dansvloer van Dansschool Wuijster benaderde ik met evenveel ‘als-dat-maar-goed-gaat’ angst als de tolpoortjes van de Franse autoroute. Toen we bij de Cha Cha Cha waren aanbeland kreeg ik in een aparte ruimte bijles omdat ik de voortgang van de rest dwarsboomde. Ik leerde de stappen uit mijn hoofd, keerde terug de zaal in, vergat door de verlammende gêne bij de eerste klanken al de eerste passen, waarna de muziek werd stilgezet en de heer Wuijster himself achter me kwam staan, mijn ellenbogen stevig beetpakte en de passen hard in de microfoon schreeuwde die hij losjes tussen zijn schouder en zijn linker koon had vastgeklemd.
Die avond sprak ik Anita dreigend toe:
”Als je me nog één keer naar dansles laat gaan, dan is het uit.”
Het podium is een spiegel. Ik word niet graag met mijn eigen tekortkomingen geconfronteerd.
Ik mis Dirk Kuijt. Vorige week scoorde hij zijn honderdste doelpunt in het shirt van Feyenoord. Op Facebook ging een filmpje rond met een compilatie van zijn goals. Ik was diep ontroerd. Die bezwete kop. De kus op zijn trouwring na een goal. De totale overgave voor de club.
Moet een mens voor alles openstaan?
Moet hij perse alles mooi vinden?
Het zijn niet de verfijnde stylisten, niet de edele damherten, niet de sierlijke balletdansers waar ik voor val, maar de grove jongens met eerlijke kinnen, knokige klauwen en knoestige koppen die mij in vervoering brengen.
En dan word ik dus verliefd. Als een schoolmeisje.
Twee mannen dansen intiem. De een heeft zwart krulhaar, model Albert Einstein. De ander is een volledig afgetrainde neger wiens huid glimt van het zweet. Hun lichaamsbeheersing is perfect. Ik besef plotseling dat ik mijn benen nog moet scheren. Haren op mijn blote poten onder een koersbroek is geen porum. Ik wil als Bauke Mollema zijn.
Er heerst een choreografisch opgebouwde spanning tussen de twee. Er wordt een gevecht gesimuleerd. De schemerige beelden van Carel van Hees zijn adembenemend. Rotterdam op zijn fraaist. Vanuit een kamer van het Hilton Hotel. Hier wordt vreemd gegaan.
Er zit een Gijpje in me vast. Het Gijpje dat het onbekende belachelijk maakt. Ik zit gevangen in de dode hoek van mijn eigen clichés die ik in de loop der jaren zorgvuldig om mij heen heb gebouwd.
Ik heb niet alleen een hekel aan dansen, maar ook aan onvoorspelbaarheid. Bovendien vloek ik graag.
Ik wil geloven wat ik zie. Dirkie gelóóf ik. Hij is echt. Net als Bruce. Deze week kwam ik een filmpje tegen waarin Bruce tijdens een liveconcert in Buffalo een dame met overgewicht het podium optilt. De Courtney Cox van de avond. Bruce werd op zo’n dankbare manier omarmd door de zwaarlijvige vrouw dat ik voor mijn beeldscherm verstijfde.
Het stel danste. Langzaam en eerbiedig. Los van de muziek, zoals het hoort in de waanvoorstelling van mijn waarheid.
Het podium is nu even donker als de duisternis die Bruce in zijn monsterhit bezingt.
“Pssst pap…hoor nou ….van Tom Waits!”, fluistert Estelle in mijn rechteroor.
Verdomd. Heeft ze goed gehoord. Jesus’ Blood Never Failed Me Yet van Gavin Bryars klinkt door de speakers. Bryars nam de stem van een kermende Londense zwerver op en componeerde vervolgens een 71 minuten durend muziekstuk. Tom Waits verfraaide dit in een klassieker die wij al jarenlang met kerst draaien. Het is er bovendien een voor de houten doos. Maar goed, wie dan zorgt, wie dan sterft.
Op het filmdoek is ingezoomd op een graafmachine. Met grof geweld wordt Rotterdamse aarde omgewoeld. Donkerbruin modder. Spuuglelijk. Doodeerlijk. Dirkie Kuijt. Bruce. Bauke.
De dansers bewegen zich horizontaal als krabben van links naar rechts. Het komt mij ridicuul, absurdistisch en ontwrichtend over. Ik mis de veiligheid van de koers. Morgen begint het wielercircus met de Omloop het Nieuwsblad. Volledig afgetrainde mannen ploeterend op Vlaamse hellingen en binnenwegen. Ik mis de kromme rug van Bauke die op het punt staat te breken maar dit nooit doet.
Een half afgemaakt pirouette. Net niet volmaakt en dus perfect.
Homo’s lopen Hand in Hand. Het wordt vaak gezongen door supporters van de tegenstander van Feyenoord zodra wij het Hand in Hand inzetten. Maar het is echt waar. Soms wil ik hand in hand lopen. Met Bauke Mollema. Met Dirkie. Of Bruce. Figuurlijk dan. Met Bauke wil ik een stuk fietsen en halverwege appeltaart eten. Met Dirkie wil ik voetballen in de sneeuw en dan een sliding maken door een verse drol waardoor zich zo’n remspoor aftekent in de sneeuw. En met Bruce wil ik vanuit een bar vrouwen kijken en bier drinken. Ik zal hem alles vertellen. Alles. En hij mij. Zo houden mannen van elkaar. Zo verhouden vriendschappen zich in mijn stad.
Eén danseres staat pal voor het filmdoek. We zien haar op haar rug. Zij kijkt de Maastunnel in. Er wordt gefilmd vanuit een rijdende auto. De tunnel is een koker. We worden de stad ingezogen. Zonder rem. Zij knielt. Veert op. Beweegt zich schokkerig. Het is de verbeelding van de onthechting. Van de vernieuwing. Van het onbekende.
De dansers duwen elkaar weg. Zoeken elkaar op. Liggen, kroelen, vallen, springen, stuiten, omarmen.
Vanavond heb ik mijn geboortestad als een hergeboorte beleefd.
Met dank aan Fabienne. En aan Kannie Dansen.
Kannie bestaannie. Mooi herkenbaar en een geweldige foto. Gelukkig is het wielerseizoen weer begonnen!
Definitie van kunst blijft voor iedereen anders, voor Fabienne is dat duidelijk kunst en voor jou o.a.wielrennen. Mooi dat je meegegaan bent naar de Schouwburg voor “kannie dansen” Voor Fabienne belangrijk, haar vader en haar geliefde, dat vergeet ze niet gauw. Genoten van je blog