Ter ere van mijn vader Wim Hendriks die vandaag zijn 79e verjaardag viert.

 

***

 

New York City, zaterdag 16 november 2018

 

Zomer 1982. We reden door Zuid-Frankrijk. Mijn vader aan het stuur. Mijn broer zat naast hem. Ik zat op de achterbank met mijn hoofd tussen beiden in. Ik wilde bij de mannen horen. Achter mij sliepen mijn zus (links) en moeder (rechts) tegen elkaar aan. De zon ging onder toen wij de afslag Bollène passeerden. Mijn broer droeg een lederen cowboy hoed die hij op een marktje voor een te hoge prijs van een lachende Afrikaan met gele tanden had gekocht. De hoed stonk. De enorme voeten van mijn broer staken uit het raam. Nebraska van Springsteen stond op.

But I ran ‘till I fell, shaking in his arms.

Dat zinnetje zei voor mij alles. De omgekeerde buitenkant werd de omgekeerde binnenkant. Zo’n vader was mijn vader en zo’n vader wilde ik ook ooit voor mijn kinderen zijn. Baken van rust. Een reddingsboei. Een vader die hielp met huiswerk en daarna vloekend (dat wel) lekke banden zou plakken.

In het Walter Kerr Theater op Broadway staat Bruce zó dichtbij dat we hem haast kunnen ruiken. Zo dichtbij voelde hij ons hele leven lang al. Hij heeft zo-even My Father’s House ingezet. Het lied zit vol gelaagde spanning en appelleert aan de moeizame relatie die Bruce altijd had met zijn dominante en depressieve vader.

Depressief was mijn vader niet. Dominant wel.

Bruce’s akoestische gitaar doorboort mijn borstbeen. Ik kan de gedachte aan mijn mummelende vader nu, in het verpleeghuis op Zuid (in de volle nacht uit bed gestapt / verplaatst meubelen / heeft zijn kussen op de grond gelegd / kijkt verdwaasd naar zijn schilderijen die hij niet herkent / zoekt naar het ongrijpbare) niet uit mijn hoofd zetten.

Bruce kijkt de zaal in. Kijkt mij aan. Persoonlijk. Zegt “my father was my hero… and my biggest foe.” Iedere lettergreep krijgt de klemtoon die hij verdient. Ik kan wel janken. Sterker nog. Ik jank. Ik zeg het iedere keer als ik mijn vader bezoek. ‘Jij bent mijn held pa. Jij bent mijn kampioen. Jij bent mijn held.’

Als het van al die honderden keren dat ik het hardop zeg tenminste één keer één seconde blijft hangen, is het voor mij al voldoende. Hij móet weten dat ik nog altijd trots op hem ben. En dat hij niets van zijn trots en waardigheid heeft verloren. Ook al is onze wereld de zijne niet meer en vice versa.

Ook Bruce keert de rollen om.

Hij beschrijft een droom waarin hij, met zijn vader in een stoel naast hem, naar zichzelf op het podium kijkt. Mijn adem stokt. Mijn keel is droog. Tranen rollen over mijn wangen. Want op precies dezelfde manier beeld ik mij in hoe mijn vader en ik samen naar mij kijken als ik de Alpe d’Huez beklim. That man on stage dad, that’s how I see you.

Reageren doet hij nauwelijks als ik hem mijn held noem. Soms glimlacht hij. Dan maak ik snel een foto van de man die mij leerde zoon en vader te zijn.

Bruce sluit My Father’s House af. Iedere keer als ik mijn vader probeer te benaderen, hem een held noem en hem een kus op zijn wang geef, zingt hij met de stem van Bruce in mijn oren:

 “I’m sorry son, but no one by that name
Lives here anymore”

 

 

 

-