24 februari 2020
In normale, zeg maar Nederlandse, verhoudingen zingt de zanger een lied, declameert de dichter een gedicht en maakt de grappenmaker een grap.
De zanger, dichter en grappenmaker hadden zich vanmiddag in Theater Walhalla verenigd in één man, gekleed in onberispelijk zwart. Het was deze zwetende spuwende man van meet af aan menens.
Hij zong met dichte ogen, ruilde zijn poëzie in voor stilte en vulde zijn volwassen grappen met zelfspot, overstatement en ironie.
Er staat geen maat op deze kleine eigengereide man die als zanger zijn schouders ophaalt voor roem, als dichter de bodemloze diepgang niet schuwt en als grappenmaker de absurditeit van het leven omarmt.
Eenmaal op het podium kent Alex Roeka, want zo heet hij, slechts één variant van genade: de rauwe. Want u zoekt het verder maar uit, eenmaal buiten op straat, de teringwind van de Kaap trotserend, met uw tere ziel onder uw frêle armen.
Het was, kortom, on-Nederlands goed vanmiddag: het was werelds.