Verslag van de 36 Cycling Koppeltijdrit van de Ronde van Abbenbroek van zaterdag 13 juli 2019 waaraan ik mocht deelnemen aan de zijde van Joop Zoetemelk.

 

‘Jopie! Jopie! Jopie!’

De stemming aan de start voor de deur van Café Oudeland zit er goed in. Joop grijnst. En mijn leven is een stripboek.

Op achtjarige leeftijd kreeg ik mijn eerste racefiets. Het was de zomer van 1977. We stonden op camping ’t Hoekske in Kaatsheuvel. In een fietsenwinkel in Waalwijk had mijn vader een racestuur gekocht. Die had hij eigenhandig op mijn blauwe campingfiets gemonteerd. Ik zou een wielerheld worden. Net als Roel Dijkstra en Ronnie Hansen, mijn voetballende striphelden.

De zomer daarvóór, die van 1976, was doorslaggevend geweest.

Op vrijdag 16 juli 1976 zag ik Joop Zoetemelk voor het eerst in levenden lijve. Het was de bergetappe naar Puy-de-Dôme, een etappe die Joop zou winnen. Sinds die dag was ik vastbesloten de nieuwe Joop Zoetemelk te worden.

Ik erkende toen al het levensgrote verschil tussen zijn en worden.

Mijn vader was mijn held omdat hij oog had gehad voor mijn wielrenambities. Mijn droom begon immers met het racestuur op mijn campingfiets. De supporters bij Café Oudeland in Abbenbroek doen mij denken aan de familie op camping ’t Hoekske in de jaren zeventig. Mijn broer en mijn Ome Appie gaven commentaar à la Theo Koomen als wij, de neefjes, voorbij scheerden.

Ik kon niet wachten om ooit zelf een hoge berg te beklimmen met een opengesperde mond. Net als Joop. Als de pastoor in de kerk sprak over de lijdensweg van Jezus Christus op de berg Golgotha, dacht ik aan het uitgemergelde gezicht van Joop op de Puy-de-Dôme en diens blik die het eind der tijden voorspelde.

Het is en blijft een onvoorstelbare eer dat ik, Spookrijder, Boerenlul van Zuid, Zwetende Otter, vandaag, zaterdag 13 juli 2019, 44 jaar later (dat zijn 16.068 dagen), hier, op de Gemeenlandse Dijk te Abbenbroek, pal voor de deur van Café Oudeland aan de start van de 36 Cycling Koppeltijdrit van de 39e Ronde van Abbenbroek, náást Joop Zoetemelk sta. De Joop.

Alsof je voor een vol Ahoy’ een liedje mag zingen met Bruce Springsteen.

‘Wie gaat er eerst op kop Marco?’, vraagt hij me als we eenmaal op het verhoogde startportaal staan en de volle stem van speaker John Vingerling over het parcours rolt…

“JOOP ZOETEMELK DAMES EN HEREN, HIJ STAAT ER ÉCHT, HET IS HEM ÉCHT, GEEF HEM EEN DAVEREND APPLAUS DAMES EN HEREN UIT ABBENBROEK EN OMSTREKEN: DE ENIGE ECHTE JOOOOOOOP…. ZOE-TE-MELK!”

‘Jij voorop Joop. Moet je eens kijken wat een mensen er staan voor een foto van jou.’

En we zijn weg.

Op donderdag 20 september 2018 beklom ik aan de zijde van De Joop de Mont Ventoux. Vlak voor vertrek naar Frankrijk had ik mijn vader nog in het verpleeghuis bezocht.

‘Pa. Ik ga volgende week Joop Zoetemelk ontmoeten. Joop. De Joop. Weet je nog Pa. Puy-de-Dôme. 1976. De Tour. Je nam ons mee om Joop te zien Pa. Dat weet je toch nog wel? Het was het begin van mijn wielerdroom.’

We rijden Abbenbroek uit en begroeten de winderige stilte van de polder. Ik rijd rechts van de weg. Tegen de berm aan. Joop rijdt linksachter me. Ik kijk niet achterom. Voor ons rijdt een motard. Met knipperende lichten.

Mijn leven dreigt steeds echter te worden. Alsof je ieder moment een polonaise kunt gaan lopen met Obelix, Lambik en Tikkie-Terug-Jaap.

Op maandag 17 september 2018 kwamen we vroeg in de avond aan bij het hotel in Saint Didier, aan de voet van de Ventoux. Mijn moeder vierde precies die dag haar 77e verjaardag en ik was er niet bij.

‘Natuurlijk moet je gaan. Dit is dé kans om je jeugdheld te ontmoeten…’, had mijn moeder gezegd toen ik haar voorzichtig had gevraagd of ik dit jaar haar verjaardag mocht overslaan.

We draaien een bocht naar rechts. In de verte zie ik fotograaf Arjan van Essen zitten met een toeter van een lens. Hij wuift bij de herkenning van onze shirts. We hadden bij de opwarmronde afgesproken dat Joop voor zou rijden bij het passeren van Arjan, maar dat gebeurt niet en ik kan onmogelijk Joop de koppositie opdringen. Alsof je Willem Alexander vraagt je schoenen te willen poetsen.

‘’Tuurlijk doe ik dat voor je moeder’, had Joop geantwoord.

Een moment later feliciteerde hij mijn Franse moeder met haar verjaardag, in het Nederlands en in het Frans. Het filmpje ging viraal in de familie-app. Mijn moeder stond zo-even bij de start en hield lang Joops hand vast.

‘Het is voor mij een eer om met uw zoon te mogen fietsen’, had Joop met een grote knipoog gezegd. Mijn moeder glimlachte. Twee zeventigers spraken hun wederzijds respect uit zonder verder ook maar één woord te wisselen, omdat het vasthouden van een hand volstond.

Marco we gaan ervan genieten vandaag en Pa kijkt mee, had mijn moeder vanochtend bij het ontwaken geappt. Joop is mijn vader en mijn vader is Joop, omdat Joop appelleert aan de tijd van soberheid, mentaliteit en discipline.

‘Was-tie dat nou?’, hoor ik enkele mensen vragen als wij de bocht naar links, de Katerwaalsedijk, inschieten.

‘Ja jôh hij was het!’, klinkt het als ze Joops gebogen rug herkennen. Alsof de Messias is wedergekeerd, hetgeen ook zo is.

In een huis nabij de start hadden we elkaar begroet. Tot mijn stomme verbazing herkende hij me nog. Hij schudde mijn hand.

‘Hey mijn kameraad!’

Handen. Kameraden. Ik wist het. Joop kan niet anders dan Feyenoordfan zijn. Feyenoorder ben je niet voor de lol en wielrennen doe je niet voor je plezier. Wielrennende Feyenoorders kennen de peilloze afgrond. Donald Duck is onze held.

‘Hey hier is de Spookrijder! Oppassen met wat je zegt hahaha!’, grapte de naast Joop gezeten Koos Moerenhout die mij zijn hand schonk terwijl ik overwoog een grap te maken over mijn eventuele beschikbaarheid voor de aanstaande WK-selectie.

In mijn stripboek zou ik aan de start verschijnen en omdat stripboeken altijd goed aflopen zou ik Koos de wereldtitel schenken omdat hij in mijn kansen geloofde.

Mijn vrouw Anita, in deze wielerkringen beter bekend als Mevrouw de Spookrijdert, hielp Joop bij het opspelden van het rugnummer. We vormen koppel 91. Vanaf zaterdag 13 juli 2019 wordt 91 mijn gelukstal. Een tattoo is aanstaande. Joop kleedde zich om. Zoals Wilfried de Jong ooit het privilege had om de billen van Jan Janssen te mogen aanschouwen, zo valt mij en Mevrouw de Spookrijdert nu de eer te beurt om een blik te werpen op de monumentale blote bibs van de Tourwinnaar van 1980.

Door miljoenen mensen aanbeden, maar vandaag, in Abbenbroek, vroeg hij of ik een live stream kon aanzetten om de laatste heroïsche kilometers van Thomas de Gendt te kunnen zien.

‘Alaphalippe behoudt het geel.’

‘Mooi zo’, antwoordde Joop die godzijdank niet meedoet aan het anti-Frankrijk sentiment dat het vandaag de dag zo goed doet in Hilversum en omstreken, omdat in het vaderland één oor koning is.

“Frankrijk is een prachtig land, jammer dat de Fransen er wonen”, sprak Annemarie Jorritsma ooit. “De vrouw is een prachtige schepping van God, jammer dat Hij Annemarie oversloeg”, repliceerde ik in een verhaal dat niemand las.

Joop en ik rijden verder. Op de Oude Waaldijk komt de wind van links. Ik rijd midden op de weg. Joop rijdt rechts achter me. Mijn ogen zijn dan weer gericht op mijn malende pedalen, dan weer op de brede rug van een motard die ik een heldenstatus verleen.

‘Gaat ie?’, vraag ik over mijn schouder.

‘Prima!’, antwoordt de fietsende legende die in de jaren zeventig en tachtig zovele jongensharten zoals de mijne met hoop vulde. Naast Willem van Hanegem kon geen enkele sportheld mij zó inspireren als Joop Zoetemelk. De Joop. De man die kon afzien als geen ander, de man die nooit klaagde en die bescheidenheid tot kunst had verheven.

Precies zo wilde ik niet worden maar zíjn.

En nog altijd koester ik die wens.

Een jeugdheld moet je in ere houden, ongeacht zijn leeftijd. Ik kan dus niet rustig aan fietsen met de handjes losjes op het stuur. Het zou een regelrechte belediging zijn. Ik moet dóórfietsen, echter met inachtneming van de leeftijd van deze icoon die op 3 december 1946 in Den Haag het levenslicht zag.

‘Ik kreeg mijn eerste racefiets toen ik mijn moeder had beloofd dat ik niet zou gaan roken’, zei Joop vlak voor vertrek. Ik liet Joop direct de foto zien van mijn eerste racefiets. Ik droeg een Peugeotpetje omdat mijn vader zich in de zomer van 1976 vergist had.

‘Ik vind Hennie Kuiper wel goed papa, maar ik vind Joop Zoetemelk beter.’

Dat vond mijn vader stiekem ook. Hennie leed in stilte, Joop met zijn ogen.

‘Mijn vader was mijn held Joop’, had ik gezegd, ‘hij stierf anderhalve maand geleden op Hemelvaartsdag. Precies een week vóór Alpe d’HuZes.’

‘En?’

‘Ik heb De Zes gehaald. Voor hem.’

‘Dat is heel knap van je.’

Ik kon wel janken.

Vlak daarna stond in de provisoire omkleedruimte de volledig afgetrainde Maarten poedelnaakt met zijn rugkant naar ons toe. Mevrouw de Spookrijdert verschoot van kleur. Maarten en ik zijn van hetzelfde bouwjaar, 1969, waarmee de enige overeenkomst tussen ons vastgesteld is. Maartens billen zijn volmaakt, Mevrouw de Spookrijdert moet het doen met mijn billen die off season doen denken aan griesmeelpudding.

Heeft een zwetende otter überhaupt billen? Waarom blijft ze in godsnaam bij me?

‘Anita pas maar op. Marco denkt erover na te verhuizen naar Abbenbroek hahaha!’

Maarten had het als grap bedoeld, maar God weet wel beter. Ik vergelijk Abbenbroek of Zuidland wel vaker met het onoverwinnelijke dorp van Asterix en Obelix.

Ik zou er de nieuwe Kakofonix worden, de zingende bard van Asterix en Obelix die ieder stripalbum zijn einde kent door aan een boom te worden opgeknoopt. Alle reden om grote verwantschap met hem te voelen. Als het mijn wielercarrière ten goede komt, koop ik morgen nog een huis in Abbenbroek. Ik zou in de polders trainen totdat ik me kan meten met de broertjes Farenhout, de heer Den Bakker of De Koning. Hun fietsende achterwerken ken ik zo onderhand wel. Het wordt eens tijd dat ze mijn griesmeelpuddingreet eens leren kennen.

Als Rotterdammer zal ik het nooit echt zijn, maar ik kan op zijn minst Abbenbroeker worden.

‘Hier. Een M-etje Marco. Dat pas jij wel’, zei Maarten die mij het wielershirt toewierp. Als je je buik inhoudt, is het leven in een wielerstripboek net echt.

In Calimero herken ik mijn gelijke.

We draaien links het dorp in. Joop neemt de kop over. Híj moet prominent op iedere foto prijken als we over de finish aan de Gemeenlandse Dijk rijden. Honderden glunderende ogen verschijnen aan ons. De Abbenbroekers beleven, meer dan terecht, de dag van hun wielerleven. Ik geniet extra door hún beleving. Het is alsof ik een van hen ben en zelf aan de hekken sta om Joop, dé Joop, aan te moedigen.

‘Jopie! Jopie! Jopie!’

We schieten het dorp weer uit. Ronde twee en drie voltrekken zich in hetzelfde patroon, omdat het leven uiteindelijk een cirkel zonder begin of eind is. Joop en ik wisselen nauwelijks een woord. Slechts af en toe vraag ik of alles OK is.

‘Je moet ’r niet over praten, maar over fietsen’, had Joop me nog geleerd op de Mont Ventoux. Een levensles. Als bijna vijftigjarige kan ik vaststellen dat ik uiteindelijk meer levenswijsheid haalde uit wielerboeken dan uit studieboeken.

Ik wou dat ik een Abbenroeker of Zuidlander was. Het is genetisch bepaald, en feitelijk oneerlijk, dat iedere bewoner van de Nissewaard een bovenmatig getalenteerde fietser is. Wie ik ook spreek, iedereen heeft óf zelf gekoerst óf heeft een buurjongen, nichtje, schoonzus of klasgenoot die ooit Nederlands Kampioen is geweest.

Het is nota bene onze eigen Chantal Blaak die ons met regelmaat fietsles geeft.

(Dik boven de veertig in het uur, kop in de wind, bloedsmaak in je bek en dan het wonderschone gezicht van Chantal naast je te zien, Chantal die je een tip geeft (ik versta iets van dieper zitten!, of meer op de kant! hetgeen ik versta als ga eens aan de kant!) terwijl je ergens op een winderige Hoeksche Waardse polder tussen Numansdorp en Nieuwland duizend doden sterft, gewoon omdat je uit de grote stad komt en niet uit Abbenbroek of Zuidland).

Het is om gek van te worden. Ik ben een kruising tussen Calimero en Donald Duck: een krakend vat vol goede bedoelingen maar met een beperkt houdbaar talent. In de jaren waarin ik had moeten pieken koos ik, op zeventienjarige leeftijd, voor de vulpen, de akoestische gitaar en de filtersigaret. Ik was vastbesloten een zingende dichter te worden.

Per vandaag, zaterdag 13 juli 2019, geef ik Bob Dylan nog altijd de schuld voor die faux pas.

Nadat we ons hadden aangekleed verlieten Joop en ik de dorpse boerderij om ons naar de start te begeven. Overal werd Joop aangeklampt. Een foto. Een handtekening. En nog een. En nog een. Joop lachte zoals alleen Joop kan lachen. Ontvankelijk. Onvergetelijk.

Het derde rondje zit er bijna op. We schieten langs de enige korenmolen die Abbenbroek rijk is en die luistert naar de naam De Hoop. Vannacht verander ik de H nog in een J. Met de hartelijke groeten van de Spookrijder, de Zwetende Otter, de Boerenlul van Zuid.

De motard zet kort zijn sirene aan en wuift naar de speaker.

‘We gaan samen over de finish Marco’, had Joop gezegd.

‘Nee de mensen willen jou zien. Ik rijd achter je Joop. Geen probleem.‘

‘Nee we gaan samen’, had Joop gezegd.

En zo geschiedt. Ik houd Joop vast aan zijn linkerschouder. Handen gaan in de lucht. Tientallen mobieltjes schieten in de lucht om foto’s en filmpjes te maken van dit moment, het moment dat de allergrootste wielerheld die Nederland ooit heeft gekend over de finish van hún zo geliefde Ronde van Abbenbroek rijdt. Hij houdt ook mijn hand vast. Ik hoor mijn dochters gillen. Als zij vroeger hun eten niet opaten, sprak ik over de ontberingen van Joop Zoetemelk voor, tijdens en na de koers.

Joop was er altijd. Met eenzelfde vanzelfsprekendheid als het behang aan de muren.

Voor een moment probeer ik mij de ogen van mijn moeder voor de geest te halen. Mijn andere wielerheld Peter Winnen zei ooit dat ieder mens het recht heeft om de held van zijn moeder te zijn. In die geest rijd ik nu over de finish. Naast Joop, de man die in bescheidenheid de gelijke van mijn vader is.

‘Hoe was het Marco?’, vroeg Arthur Farenhout me na afloop. Donkere kringen van vermoeidheid omgaven zijn oogkassen. Ze deden me in alles denken aan de ogen van mijn moeder. En aan de ogen van zijn moeder, omdat de liefde van moeders nu eenmaal alles overwint.

‘Mijn leven is een stripboek Art’, antwoordde ik. Ik hield hem vast om hem nooit meer los te hoeven laten.

 

***


Grote dank ben ik verschuldigd aan Maarten den Bakker en Arthur Farenhout voor de uitnodiging om aan de zijde van Joop Zoetemelk deel te mogen nemen aan de 36 Cycling Koppeltijdrit van de Ronde van Abbenbroek.

Dank aan de wielerliefhebbende gemeenschap van Abbenbroek en Zuidland voor het hartverwarmende ontvangst dat niet alleen Joop, maar ook mij ten deel viel. 

Dank aan wielerheld Joop Zoetemelk.


***


FOTO- EN FILMGALERIJ


(Dank aan Arjan van Essen, Margit Janssen, Martin Quak, Raymonde, Anita, Estelle en Fabienne Hendriks en Jeremy Vuijk)

 

Zomer 1977, Camping ’t Hoekske, op mijn eerste racefiets

Vrijdag 16 juli 1976, Joop op de Puy-de-Dôme

 

Foto Arjan van Essen (c)

 

 

 

Met motard Arnold Krauwinkel

 

Instagramstory:

 

En uiteraard word je in 36 Cycling Koppeltijdrit….. 36e!

 

 

 

 

-