Lees hier deel 2 The Early Years (1963-1985)

 

In de zomer van 1985 kwam Bruce Springsteen weer naar Rotterdam en de wereld zou voorgoed veranderen. Voor mij, voor Ed, maar ook voor de drie gezworen vrienden die door ons toedoen niet langer met zijn drieën waren.

Bruce kwam op de spreekwoordelijke right time, right place. Als prisoner of Rock & Roll luidde zijn pleidooi: geloof in wilde liefde, in de romantiek van de vriendschap, in de hoop van de snelweg, in de vlucht naar voren, in de schoonheid van de kale vlakte en in de belofte die íedere zaterdagavond per definitie móest hebben. Ook al leefde je in een stad vol losers, dan nóg was er een kans om te ontsnappen om voor je geluk te gaan, hoe kortstondig dat geluk dan ook was. Het was de tijd dat mijn broer rebelleerde en regelmatig botste met onze conservatieve vader. Double Trouble van Clapton was nog nooit zó van toepassing geweest als toen in Huize Hendriks.

 

 

Zoals gezegd kwam Ed in de winter van ’84 thuis met drie kaartjes voor het Springsteenconcert in De Kuip.

‘Toch ongelofelijk eigenlijk. Volgens mij lag ik in de rij met Kuipers. Maar als je een uurtje later komt, lig je achteraan en kom je die gasten gewoon nooit tegen. Raymond en Mies waren het overigens, dikke Peet was er niet bij. Ik had meteen een klik met Mies, die wist ook zoveel van muziek. Raymond was wat stiller, weet ik nog. We deelden meteen bandjes uit en voetbalden op het Stadhuisplein. En natuurlijk hadden ook zij genoeg drank meegenomen hahaha.’

Het concert van Springsteen in de Kuip maakt diepe indruk op mij. The Boss treft me als een bliksemschicht bij heldere hemel. Muziek werd opeens serious business voor me, beduidend meer dan zomaar plaatjes draaien om je tijd te verdoen. De Top 40 vond ik sowieso al kut en mijn klasgenoten dweepten met “Boy George Michael Jackson”, zoals ik die drie gelikte barbiepoppen in één adem noemde omdat ik het één pot vond. Bandjes als Spandau Ballet en A-Ha (met dat teringnummer Take on Me) voerden de hitlijsten aan.
Op veertienjarige leeftijd was Just One Night van Clapton mijn favoriete album en had ik Coup de Grace van Mink DeVille, Live Bullet van Bob Seger en Men Without Women van Little Steven volledig grijsgedraaid.

Maar Springsteen was anders. Het was alsof Bruce vóelde wat ik voelde of op zijn minst behóórde te voelen en dat gold ook voor mijn vrienden die toen nog niet mijn vrienden waren. Bruce was ons doekje voor het bloeden dat leven heet. Hij was de personificatie van puurheid, liefde, lol en trouw aan de broederschap.

Aan de muziek van Springsteen kleefde toen al de melancholie zoals pek onder je schoenzolen plakt. Zijn zogenaamd vrolijke feestnummers waren zwart omrand en in zijn meest duistere ballads stond de deur altijd op een kiertje waardoorheen het licht van de hoop scheen. Bruce zong toen al met voorbedachten rade, wetende wat er allemaal nog komen zou. Zijn boodschap was die van ondanks alles. Tot het gaatje en verder.

Op 12 juni 1985 werd ik in de Rock & Roll in de Kuip, waar anders, gedoopt. Het gebeurde tijdens Atlantic City en Bruce zong Everything dies baby that’s a fact. Maybe everything that dies someday comes back. Naast me stond Richard van Galen te huilen met twee gebalde vuisten naar de hemel geheven. Zijn tranen rolden over zijn baard en de baard was sowieso al reden genoeg voor grote eerbied mijnerzijds. Ik was immers pas vijftien en telde iedere avond onder de lakens mijn eigen schaamharen. Boven de 100 zou ik ook meetellen, zo vond ik.

Ik stond met mijn mond vol tanden.

Ed wilde een Britse fan voor zijn muil slaan (“if you wanna fight, come with me outside the stadium”) omdat de persoon in kwestie te lang naar onze zus had gekeken. Ik vond dat retestoer. Limonadeflessen met rum-cola en wodka-jus d’orange gingen van hand naar hand. Bruce speelde 29 liedjes en sloot af met Do You Love Me van The Contours. Ergens halverwege de set had hij Clarence Clemons een natte zoen op de mond gegeven en ik was om. Compleet om. Vanaf de zomer van 1985 zou ook ík ertoe gaan doen. Ik schreef verhaaltjes en gedichtjes die niemand mocht lezen. Met mijn klasgenoot en boezemvriend Peter (niet de Peter in dit verhaal) schreef ik grafsteenteksten voor Bekende Nederlanders waar we een hekel aan hadden en die we een spoedige dood toewensten.

 

 

In hetzelfde jaar wordt Raymonds neef Dennis voor het eerst dronken op het verlovingsfeest van zijn broer. Het werd gevierd in het restaurant dat zijn ouders destijds runden in Barendrecht. Raymond was uiteraard ook van de partij. Dennis hierover:

‘Hij had al gezopen toen hij op dat feest aankwam. Dat vond Tante Stien niet leuk, weet ik nog. Hij zat me constant bier te voeren. Op een gegeven moment was ik zo blauw als een tientje. En iedere keer als ik mijn glas wilde terugzetten, trok hij de tafel een beetje terug. Uiteraard móest mijn glas een keer vallen. Raymond de grootste lol. Ik ben die avond gigantisch over mijn nek gegaan, weet ik nog. Ik was gedoopt.’

In december 1985 speelt Simple Minds in Ahoy’. The Waterboys tekenen voor het voorprogramma. Michel:

‘Simple Minds werd gewoon weggespeeld door The Waterboys. Ik herinner me nog die opening. Don’t Bang The Drums. Gewoon beste openingssong ooit. Legendarisch concert. Iedereen zegt dat ze erbij waren maar Raymond en ik waren er dus écht bij. Ik weet nog wat Raymond zei na het eerste nummer van Simple Minds… “waar is de bar?” hahaha…’

 

 

In de dan volgende zomer, die van 1986, verschijnt Bart Nieuwenburg (16 juni 1953) voor het eerst in ons verhaal. Bart zal de drie musketiers in Blanes ontmoeten. Barts leven zou voorgoed veranderen.

Eerst laten we Peet aan het woord over die allereerste kennismaking:

‘Er was eigenlijk niemand die Bart meteen mocht hahaha. Zat Bart daar in De Klomp met z’n grote muil. En ook wij zaten in De Klomp. Met ónze grote muil zeg maar. Dat botste. Alleen Raymond had een klik met hem. Helaas hahaha. Op de laatste dag hadden ze slecht weer en hebben we aangeboden dat Bart, Lenie en Dennis bij ons in het appartement mochten slapen.’

Bart spreekt 33 jaar later over een eyeopener die beslissend is geweest voor zijn verdere leven:

‘Ik was 33 jaar toen ik die jongens voor het eerst leerde kennen en zij waren begin 20. Dat was in café De Klomp dat werd beheerd door ene Ruud. Ik weet het nog als de dag van gisteren. Ik vond Peet, Mies en Raymond in eerste instantie een beetje irritante mannetjes. Met een grote muil. Maar ja. Het waren Rotterdammers én een keiharde humor én verstand van muziek. Dus alles bij elkaar kwamen ze er positief uit hahaha. Ik was er met mijn toenmalige vrouw Lenie en onze zoon Dennis.’

Bart laat hier een stilte vallen en richt zijn blik op Ellen, zijn partner met wie hij al een krappe dertig jaar lief en leed deelt. In zijn welbekende platter-dan-plat-Rotterdams Bart bekent dat hij te jong is getrouwd en te jong vader is geworden:

‘Ik had het gevoel alsof ik een stuk van mijn jeugd had gemist. Peet, Mies en Raymond gaven me in de vakantie van 1986 een schop onder mijn hol. En die had ik nodig. Door die drie gasten had ik het gevoel alsof ik mezelf kon losmaken. Letterlijk ja. Van mijn verleden. Van de tijdsgeest. De muziek was de verbindende factor. Ik vond Broes Springstien toen eigenlijk een beetje een zeikerd. Met zijn rivier en dat gelul zijn geboorteplaats en zo. Maar die gasten bléven maar ouwehoeren over die Broes hahaha…’

 

 

Bart, qua uiterlijk, toen, een tweelingbroer van acteur Ray Liotta en gezegend met een kekke kuif en dito schoenen, komt uit de New Wave hoek en vindt alleen bij Michel gehoor als hij bands als Simple Minds en The Smiths onder de aandacht wil brengen. Peet en Raymond noemt hij stug en conservatief in hun muzieksmaak. De gesprekken over muziek worden in Blanes en in Rotterdam gelardeerd met bier, klaverjaspotjes en snoeiharde grappen waarbij niets of niemand geschuwd wordt.

‘Mies was een beetje een betwetertje’, aldus Bart anno 2019, ‘Peet was dominant in zijn grappen en Raymond….tsja… die humor he… Kijk, de aller hardste humor komt sowieso uit Rotterdam. Toch kwamen we zelden of nooit in de problemen’, zegt Bart,‘maar volgens Peet zijn Michel en Raymond een keer voor hun muil geslagen’.

Augustus 1978: Bart als getrouwd man (met Lenie en zoon Dennis)

 

Met Bart (augustus 2019)

 

Ik kan me persoonlijk geen vechtpartij herinneren. Nou ja, een paar keer na de dood van Raymond, maar die werden vrijwel allemaal door Maarten (”Muis”) Heijnraats veroorzaakt en hij vroeg er een beetje om. Peet zegt dat Raymond menig brandje heeft geblust en dat hij vooral Maarten regelmatig bij de oren moest pakken: ‘en dat heb ik te vaak gedaan. Daarom had die Muis ook van die enorme flaporen hahaha…’

Ronald herinnert zich de tennispartijen met Raymond: ‘Vanaf 1986, 1987 gingen we twee keer per week tennissen bij een tennisvereniging in Zwijndrecht. Raymond was als linkshandige idolaat van John McEnroe. Hij deed hem ook precies na met die service. Weet je nog? Zo dwars op de baseline staan, bal omhoog en vuur. Megafanatiek wij twee, en schelden en vloeken dat we deden hahaha. We werden er geroyeerd. Of Raymond of ik sloeg regelmatig een racket doormidden als we een partij hadden verloren. Vonden ze niet leuk.’

 

Raymond was sowieso gek op spelletjes, zo vertellen Ronald, Michel en Peet. Cuedo. Mastermind. Risk. Memory. Pokeren. En altijd om geld. Uiteraard.

‘We konden beiden niet tegen ons verlies’, zo zegt Ronald nu met een grote glimlach, ‘ik ben, denk ik, zijn gedrag gaan kopiëren. Geen idee ik ben geen psycholoog maar hij was mijn voorbeeld. In alles ja.’

Dennis over die tijd: ‘Raymond vórmde me. Ik was een beetje van Dire Straits, Simple Minds, U2. Leuk allemaal, maar toch een beetje gerommel in de marge laat ik maar zeggen. Raymond liet me Van Morrison horen. Niet die zoete Van van de radio, maar de échte Van. Door hem werd ik idoláát van Bob Dylan. Hij hield van verhalenvertellers als Neil Young en Boudewijn de Groot. Ik bedoel Testament…. man man… En ook Springsteen ging ik met andere oren luisteren dóór Raymond. En over de Stones was hij ook heel duidelijk: “daar ga je naar luisteren, anders praat ik niet meer met je!” hahaha, zo was ie…’

 

Uit de privé-fotocollectie van Raymond

 

 

Michel: ‘wat trouwens ook typisch Raymond was… cd’s kopen maar geen cd-speler hebben hahaha…’

In die jaren groeit de onderlinge vriendschap en wordt de vriendengroep groter en groter en groter. Michel, Peter, Raymond, Bart, Dennis, Ronald, Reinier, Gekke Hans, Jeannette, Geke, Ed, Edje Kuipers (bijnaam Kuipie of Edje K.), Edith, Van Galen, Amsterdam (voornaam Martin, maar eind jaren ’80 deden we helaas niet aan voornamen), Muis, Roos, drummer Willem, Chris, Erna. De vriendengroep wordt groter en groter. Ik studeer met beperkt succes op de Hogere Economische School waar ik in contact kom met Ries (Richard, die door iedereen bij zijn achternaam Van den Bos of De la Forêt werd genoemd) die vijf jaar later mijn zus zal trouwen. Ries en ik worden onafscheidelijke stapmaten en voegen ons bij de vriendengroep. Oud-buurjongen Peter Moonen (Moonen dus, er bestonden immers geen voornamen) krijgt verkering met ene Diana de Hoog, de zus van Anita van wier bestaan ik op dat moment nog niet afwist. Zij zijn er vaker niet dan wel bij, omdat Moonen op de militaire luchtmachtbasis van Leeuwarden is gestationeerd (één keer per jaar trekken we naar Friesland om er kilo’s braaksel achter te laten).

Het stapweekend begon op vrijdagavond en eindigde zondagavond. Raymond haalde ons op. Die lach. Die snor. Die zonnebril. Die ondeugende blik. Dat colbertje. T-shirt. Spijkerbroek. Vrijdagavond. De blauwe Opel. De Caballero zonder. Thunder Road van Springsteen op. Hij reed met 180 kilometer per uur over de Van Brienenoordbrug terwijl hij lachend als Burt Reynolds een blikje bier opentrok.

Hey what else can we do now,
except roll down the window
and let the wind blow back your hair
Well the night’s busting open,
these two lanes will take us anywhere!

 

 

 

Peet:

‘Op een gemiddelde zaterdag trokken we zo maar veertig, vijftig tappies weg. Raymond kende geen grenzen. Hij wilde perse het licht uitdoen. Ik weet nog een keer dat wij al naar huis waren omdat we geen meer geld hadden. Opgezopen. Komt Raymond in de stad mijn zus Jannie tegen. Vroeg tie of ie een paar tientjes kon lenen. Hij wílde en kón gewoon geen afscheid nemen van het weekend.’

Zowel Bart als Ed als Peet als ik zelf herinneren ons nog de zaterdagen bij Uncle Sam op het Stadhuisplein:

’Ze dachten dat we criminelen waren, zoveel geld verzopen we. Haast iedereen woonde nog thuis, dus heel veel andere onkosten had je niet. We stopten een paar honderd gulden onder de asbak en de kelner pakte zelf het geld. Hoefden we niet steeds af te rekenen. Kost alleen maar tijd en is veel gedoe met tellen en zo. Er waren zaterdagen bij dat er twaalfhonderd gulden of meer onder een asbak lag. Urenlange ouwehoeren over Feyenoord, muziek en iedereen die langskwam of op een bepaalde manier naar ons keek, mocht rekenen op een persoonlijke opmerking of verwensing.’

Ronald: ‘Als we zo met zijn allen bezig waren dan merkte je gewoon dat andere tafeltjes stil vielen. Die zaten met óns mee te luisteren om na verloop van tijd mee te gieren van het lachen. Uiteindelijk herinner ik me dat nog het meest: dat lachen. Dat oeverloze lachen totdat je er pijn in je pens van kreeg.’

Peet: ‘Weet je nog dat we die ene keer bij Uncle Sam waren en de auto van Ed werd weggesleept? Ik zeg nog “Ed, is dat niet jóuw Datsun?” Die stond verkeerd geparkeerd bij het Hilton. Zegt je broer doodleuk tegen de ober “ja lekker belangrijk, zet jij hier nog eens effe veertien bier neer voordat je door een slangetje eet vanavond?’

 

Bart en Raymond

Raymond, Ed en Richard van Galen (Amsterdam, concert Southside Johnny eind jaren ’80)

 

Ed: ‘We openden het terrasseizoen bij Uncle Sam. Geld onder de asbak en gáán. Peet had een geel overhemd aan. De Gele Trui. Begon ie heel serieus te praten over zijn voorbereiding. Dat ie op hoogtestage was geweest en zo. En dan ging ie iedereen quasi serieus af: hoe jij de winter was doorgekomen. En of je nog last van blessures had gehad of gekke pijntjes hahaha. En dan begon hij als een kind met twee handen te beuken op de tafel, zo hard dat het de asbakken deed trillen. “Bier bier bier!” En iedereen deed mee. We sloegen op tafel en stampten met onze voeten op de grond. En dan dat eerste biertje. Stonden we à la Henk Gemser met onze vingers omlaag om het bierschema aan te geven hahaha. HILBERT JE MÓET NOG EEN RONDE!’

Michel woonde als een van de weinigen op zichzelf. Zijn woning aan de Spangense Kade werd opgevrolijkt met een house warming. Aan de muur hing een grote vlag van The Doors en Ed herinnert zich nog een enorme foto van Eric Clapton aan de muur (‘echt helemaal uitjebol die foto’). Er klonk muziek van The Grateful Dead, de Allman Brothers, Bob Dylan, Neil Young en Derek & the Dominos. Overal waar ik keek stonden kratten bier. Op de salontafel en in de vensterbanken stonden overvolle asbakken die niet geleegd werden.

 

 

 

 

Omdat Ed al regelmatig, wat heet zowat ieder weekend, over de scheef ging, hielden mijn ouders mij kort. Korter dan kort. Eén weekend gingen mijn ouders naar Parijs en kon ik blijven slapen bij Michel. Zijn woning aan de Spangense Kade had iets magisch voor me. Ik was er al vaker geweest, maar ik was er nog nooit blijven slapen. Stappen, muziek draaien en écht doorhalen. Dat weekend had Mies speciaal voor mij vrijgehouden en dat gevoel maakte mij extra trots: ik wou immers eredivisie spelen en Michel vertoefde in het linker rijtje. We dronken gemeen veel bier bij De Vagabond en gingen toen naar zijn huis. Hij draaide Time in a Bottle van Jim Croce, Be One Now van Little Feat en daarna het volledige album Welcome to the Club van Ian Hunter. Het zou een van mijn favoriete live-albums aller tijden worden. All the young dudes (hey dudes!), carry the news (where are you?), Boogaloo dudes!

 

 

Bart: ‘Het was een periode van alleen maar feestvieren. We begonnen of eindigden in Melief Bender op de Oude Binnenweg. Dan de Vagabond op de Nieuwe Binnenweg, met Rob-1 en Rob-2. Rob-1 noemden we altijd Rob-Rob of Nek-Nek noemden omdat ie het laatste woord van zijn zin altijd herhaalde-herhaalde hahaha. Al het geld ging op aan drank en elpees kopen. We hadden schijt aan alles, de sky was the limit. Michel en Peet waren om en om deejay in de Vagabond.’

Peet: ‘Als het lekker weer was wilden we zelf ook buiten zitten op het terras dus draaiden we platen die ellenlang duurden. Dat had Nek-Nek toch niet door. Do You Feel Like We Do van Peter Frampton. Get Ready van Rare Earth. Of Taurus 2 van Mike Oldfield. Duurde godverdomme 24 minuten die kutplaat hahaha. Als wij maar buiten konden zuipen. Op het terras. Met jullie.’

Marja en Louis waren vaste klanten bij De Vagabond. Marja had verkering met een FNV man die alleen verse jus d’orange dronk en op slippers-met-bruine-sokken liep. Anti-Rock & Roll. Die arme linkse geitenbreier had geen leven. Bladen vol schuimend bier werden aangerukt met altijd één zielig glas jus d’orange ertussen. En dan begon het beroemde fenomeen focussen. ‘Dan kan je wel lekker principieel doen geitensok, met je sinaasappelsapje. Wil je er geen rietje bij homo?’ Hij glimlachte, stond erboven, liet zich niet provoceren, liet zich niet gaan, liet zich niet meer zien. Wegwezen.

 

 

Marja en Louis begonnen Bar-Bodega Cheers, op de hoek van de Westblaak en de Coolsingel Bar-Bodega Cheers. Wij speelden er regelmatig met onze band Night Moves op zaterdagavonden. De kroeg zat afgeladen, wij speelden harder dan hard. Technisch verre van perfect, maar in en in puur en zo dicht mogelijk bij het vuur. Jumping Jack Flash, Like a Hurricane, Never be Clever. Louis was zijn eigen grootste klant. Wij, Michel, dikke Peet en ik, waren in toerbeurten deejay. Alleen ónze muziek werd gedraaid. Michel klom met een sigaret in zijn mond op de bar en hing aan de lampen tijdens Glory Days van Springsteen. Glory Day….aaay…..aaaays! Hij kroop als een loopse hond over de toog. Bierglazen vielen omver.

Glory Days is bepaald geen muzikaal meesterwerk van de Baas, maar mijn hemel wat viel dát nummer op zijn plaats in de categorie Right Time Right Place. Je kunt alleen Glory Days zingen als je beseft dat ze al achter je liggen. Glory Days heeft een bedrieglijke luchtigheid waar Springsteen patent op heeft.

Dat gegeven geeft het lied een rouwrand mee: je kunt erop dansen, op proosten en op leunen.

Ik keek naar Michel die op zijn knieën over de bar liep en wist door Glory Days dat dit leven, ons leven dat een feest was waaraan wij ons gulzig laafden, ooit ergens eindigen moest.

Toen ik op een avond als deejay Gimme Shelter van de Stones draaide speelde Ed minutenlang luchtgitaar met een peuk in z’n bek en zijn ogen dicht: hij ging zó op in de solo van zijn ultieme held Keith Richards dat hij echt van de aardbodem vertrokken leek te zijn. Nog nooit had ik iemand zó intens muziek zien beleven. Ooh the floods is threat’ning, my very life today. Gimme, gimme shelter, or I’m gonna fade away.

 

 

Michel: ‘Het waren de Wonder Years…onze Glory Days ja. Alles kon. We hadden allemaal wel werk of we gingen naar school, dus we functioneerden op de een of andere manier wel. Volgens mij dan hahaha. Maar in het weekend gingen we los. Jezus wat hebben we gelééfd die tijd van de Glory Days…’

Ik herinner me persoonlijk nog de gespeeld-felle discussies die op zaterdagavond in Le Vagabond werden gevoerd over de winnaar van het door ons in het leven geroepen gitaarduel tussen Robbie Robbertson en Eric Clapton in Further On Up The Road van het fameuze The Last Waltz album. Michel en ik waren voor Robbie, Ed en Peet voor EC. Tot op de dag van vandaag kunnen we nog om die discussies lachen: tot op de millimeter werd de gitaarsolo’s uitgeplozen om elkaar te overtuigen welke gitarist wáár precies op punten had gewonnen.

 

 

In Café Het Tramhuisje op het Eendrachtsplein zagen we het weer licht worden. We deelden de bar met hoeren, schooiers, hoerenlopers, straatpredikanten, zakkenrollers, zwervers, landlopers, onderwereldfiguren, halve garen, oplichters, ontheemden, daklozen en criminelen.

Ed: ‘Ik werd een keer achterna gezeten door die portier. Die liep op één poot. Ik had hem geen tip gegeven bij de deur. Hij werd gek hahaha.’

Ondertussen was Gekke Hans in slaap gevallen in het raamkozijn. Hij viel altijd en overal in slaap. Ook als loeihard Roadhouse Blues van de The Doors opstond bij Mies thuis. Well I woke up this morning and I got myself a beer! Je maakte Gekke Hans wakker en hij dronk bier zonder iets te zeggen. Hij was nooit chagrijnig, nooit boos en had voor iedereen een glimlach over. Ik gun iedereen een Gekke Hans in zijn of haar omgeving en vrede zij met u.

Het was bier drinken totdat je weer nuchter was. Zodra we weer bij kennis waren haastten we ons naar het Stadhuisplein waar het feest dat weekend heet weer werd voortgezet. ‘Dat je ook VRREEESELIJKE dorst hebt hahaha!’, riep Raymond die over zijn ademsappel wreef zoals Aladdin over zijn wonderlamp deed. En dan… MAGIE!

 

 

Ed: ‘Ik weet nog goed een keer bij Plan C, bij de Oude Haven. Ben ik Raymond een tijdje kwijt. Hij was gaan pissen. We zaten buiten op het terras. Ik naar binnen, maar ik was zelf ook in een aardige kennelijke staat. Goed, ik op zoek naar Raymond. Was ie gewoon bínnen, dus ín Plan C, de weg kwijt geraakt. Zie ik hem ineens ergens binnen lopen. “DAT JE OOK GEEN IDÉÉ HEBT WAAR JE OOK BENT INEENS!”. Zo spraken we dagenlang met elkaar. “DAT JE HET OOK VRRRRÉSELIJK NAAR JE ZIN HEBT INEENS. WIJ DACHTEN HET ZEKER NIET!”’

Daarna volgde steevast Raymonds hoge lachje waarmee hij harten brak. Hij deed me altijd aan Burt Reynolds denken….Wij dachten het zeker niet ineens…

Maar het kan altijd nóg vuiler. Nog dieper. En nog méér ook. Zolang je maar genoeg dorst hebt.

Die dorst… die eeuwige dorst…

 

 

Lees hier deel 4 Sympathy for the Devil (1988-1989)

 

 

-