“Hi Marco. Ik heb net de blog eh…in ieder geval de brief aan Lex gelezen. Dat heb je weer fantastisch mooi geschreven. Ik wil eh… jou ont-zet-tend veel succes wensen…eh…feliciteren ook met de donaties die je nu hebt opgehaald want meer dan vijftien duizend euro is niet mis en eh… ik begreep dat jullie het als groep ook gewoon hartstikke goed hebben gedaan….en eh… dat gaat natuurlijk allemaal naar onderzoek voor kanker en eh ja zoals je weet daar sta ik natuurlijk honderd procent achter. Ik ben nu in Israël eh met mijn moeder en eh daar ben ik eh eh eh wat ook een hele bijzondere reis is. En eh… net zoals dat ook deze reis naar de…de de top laat ik maar zeggen voor jullie ook weer heel bijzonder zal zijn. En eh… heel veel succes, een dikke kus eh ook aan Anita en de meisjes en eh…ik ben super trots en eh…ja gas d’r op…groetjes, doeg-doeg”

 

Rotterdam, 13 juni 2016

 

Lieve Renate,

 

Je refereerde in deze spraakmemo aan de brief die ik postuum aan Lex stuurde. Ik besloot jou ook een brief te sturen.

Het was de laatste spraakmemo die ik van je mocht ontvangen. Je stuurde hem zondag 29 mei vanuit Israël, om 19:35u Nederlandse tijd. In Israël was het een uur later. Alsof jij ons vooruit ging. Met voorkennis.

Enkele uren later zouden wij naar Frankrijk vertrekken.

Vier dagen later fietsten we de Alpe d’Huez op. Vijf dagen daarna, dinsdag 7 juni dus, ging mijn mobiel af. Om 21:11u om precies te zijn. Ik stond (eigenlijk zat) langs de lijn bij Nieuwerkerk waar Estelle haar laatste wedstrijd met de B1 speelde tegen HKV Ons Eibernest uit Den Haag. Ja, die korfbalverenigingen hebben de gekste namen. Wel eens van Rust Roest gehoord? Vriendenschaar? ’t Capproen (let op de apostrof t en Capproen met twee p’s)? Dubbel Zes?

Sorry ik dwaal af.

Ik nam op. De wind trok aan. Ons Eibernest scoorde. Er werd gejuicht. Ik liep weg van het veld, naar het zithoekje dat bestaat uit een houten tafel en enkele houten fauteuils waar je pijn in je reet van krijgt. Een abri is er gemaakt voor rokende korfballers die niet tegen de regen kunnen. Ik betrap mezelf erop dat ik een probleem met rokers begin te krijgen, iedere keer als ik van Alpe d’HuZes terugkeer.

De scheidsrechter floot.

Ruud, jouw baas, die zich jouw collega noemt, veelzeggend zoiets, mijn vriend Ruud dus, vertelde mij dat jij was overleden.

Bloed trok uit mijn wangen weg. De vloer trilde onder mijn voeten. Ik vloekte. Natuurlijk gelul, dat van die trillende vloer. Het waren mijn knieën. Of mijn kaken. Alle twee. Heen en weer ging het, Renate.

Vandaag ben ik op je uitvaart geweest. In de Parochie De Goede Herder van de Heilige Lucaskerk in Vlaardingen.

Ik probeerde de parkeergarage van de Hoogstraat binnen te rijden via, wat bleek, de uitgang. Je bent Spookrijder of niet. Dat van die uitgang wist een Amsterdamse medewerker (…dat accént Renate…) van een bouwbedrijf mij te melden toen ik hem vroeg zijn busje weg te rijden. Dat de Amsterdamse medewerker van het bouwbedrijf vriendelijk was, hoorde ik pas toen ik, een tikkie gedesoriënteerd en een weinig gespannen, eerst het rechteráchterraam had geopend in plaats van het rechtervóórraam, hetgeen de nodige verbazing bij de Amsterdamse medewerker van het bouwbedrijf veroorzaakte. Door het gespeel met voor- en achterraam liet ik hem heen en weer lopen en Amsterdammers op het verkeerde been zetten mag ik graag doen.

Eenmaal buiten begon het te regenen. Uit de ingang van supermarkt Dirk van den Broek aan de  Gedempte Biersloot (over achterlijke namen gesproken, deze straatnaam had zo maar de naam van een korfbalvereniging kunnen zijn) kwam een onwelriekende putlucht die ik mij niet slecht uitkwam omdat ze mij op een prettige manier afleidde.

Ik ken Vlaardingen voor de rest niet.

Toen ik jouw geboorteplaats even daarvoor binnenreed stond, geloof het of niet, My Hometown van Bruce Springsteen op. Loeihard . Hij treedt morgen op, moet je weten. In Den Haag. Ik snak naar hem. Ik moet het leven weer proeven. Ik had Bruce zo ontiegelijk hard opstaan om het volume mijn gedachten uit te laten schakelen. Om die reden gingen de eerste vriendelijke woorden van de Amsterdamse medewerker van het bouwbedrijf dan ook verloren in een monotone hoge piep die vroeger het testbeeld op TV vergezelde.

Bruce moest mij verdoven.

Met de klanken van My Hometown in mijn hoofd trotseerde ik de regen, passeerde ik kleuterschool Het Palet waar ik kleine kinderen zag spelen. Ik hield halt. Niet te lang, want voor minder word je tegenwoordig al opgepakt, Renate. Het decor van de speelplaats van Het Palet vormde de Heilige Lucaskerk. De kinderen krijsten. Joelden. Gingen elkaar lachend achterna.

Misschien speelde jij hier dertig jaar geleden ook. Ik zag het zo voor me.

Ik staarde naar het gesloten hek van klaarblijkelijk de achterzijde van de Heilige Lucaskerk. Dit keer was er geen Amsterdamse medewerker van een bouwbedrijf in de buurt om mij de weg te wijzen. Ik was op mezelf aangewezen.

In de kerk maakte ik deel uit van de aanzienlijke groep medewerkers van Jordex. Jouw collega’s dus. Onwennig voelde ik me niet, want ik werk al jaren met ze. Of dit genoegen wederzijds is weet ik niet, Renate. Ik kan een lastig baasje zijn. Wel honkvast.

Ik zat rechtsachter, naast Peter en Robert, toen je kist voorbij kwam. Ik rook nog net een zweem wierook, gezegende lucht. Een verademing na de putlucht van de Dirk. Er werd gezongen en gebeden. De dames van Jordex deelden zakdoekjes uit. De mannen keken somber. De wangen van je broer waren spiegelend nat toen hij passeerde.

De priester smeekte ons zijn woorden te geloven. Hij predikte over zingeving. De zin van hier. De zin van boven. Hij leerde ons dat de mens geen marionet is en God zeker geen marionettenspeler. Hij zei ons dat wij erop moesten vertrouwen dat God je nooit alleen laat. Nooit. Ik wil vertrouwen op het goede, Renate. Hij sprak over jouw laatste vakantie naar Israël. Met je moeder. Jouw emotionele bezoek aan de Klaagmuur waar je, vanuit een pragmatisch perspectief, voor het eerste oog weinig te zoeken leek te hebben omdat jij nooit klaagde. Nooit.

Je moeder liep naar voren.

Ik had haar afgelopen zaterdag bij het condoleren voor het eerst ontmoet. De gelijkenis was adembenemend.

“Ach dus dát is Marco van die verhalen”.

Zo verwelkomde ze mij in jouw huiskamer die rook naar verse bloemen. Buiten stond een lessenaar met condoleanceregisters. Twee jongetjes voetbalden in jouw straat. Eentje droeg een trainingspak van Chelsea. Hun bal stuiterde tegen een auto die met een halve band op de stoep stond geparkeerd.

De stem van je moeder nam me meteen terug naar de spraakmemo van haar dochter van zondag 29 mei 20:35u Israëlische tijd. De tafel waaraan wij tijdens onze gesprekken zaten, was naar het midden geschoven om ruimte te verschaffen voor je kist. De ogen van je moeder hadden berusting gevonden, de mijne zochten zingeving.

Haar ogen, haar lange konen, haar stem.

De breekbare stem die door de kerk klonk. Zij las een gedicht van Sint Augustinus voor. De tekst had zij in een oud kerkje in Engeland gevonden, zo liet zij de toehoorders weten. Ze fluisterde de tekst. Het was stil in de kerk. Doodstil.

“Ween niet.
De dood is niets.
Ik ben slechts naar de andere kant.
Ik ben mezelf, jij bent jezelf.
Wat we voor elkaar waren, zijn we nog altijd.
Noem me zoals je me steeds genoemd hebt.
Spreek tegen me zoals weleer,
op dezelfde toon, niet plechtig, niet triest.
Lach om me wat ons samen heeft doen lachen.
Denk aan mij, bid met mij.
Spreek mijn naam uit thuis,
zoals je altijd gedaan hebt
zonder hem te benadrukken, zonder een zweem van droefheid.
Het leven is wat het altijd is geweest.
De draad is niet gebroken.
Waarom zou ik uit je gedachten zijn?
Omdat je me niet meer ziet?
Nee, ik ben niet ver, juist aan de andere kant van de weg.
Zie je, alles is goed.
Je zult mijn hart opnieuw ontdekken en er de tederheid terugvinden.
Dus, droog je tranen en ween niet, als je van me houdt.” 

 

De dames in de kerk weenden op een waardige manier. Dat deden ze ook tijdens de toespraak van Ruud. Vochtige zakdoekjes met vegen uitgelopen mascara verdwenen in minuscuul kleine handtasjes die alleen ruimte bieden voor vochtige zakdoekjes met vegen uitgelopen mascara.
Ruud roemde jouw hart voor de zaak, jouw ontembare werklust, jouw bewonderenswaardige inlevingsvermogen. Daar deden jouw hartsvriendinnen Lianne en Anouska nog enkele scheppen bovenop. Lianne weigerde de verledentijdsvorm te gebruiken. Anouska beschreef je als engel.

Een enkeling kuchte. De kuch echode. Een dameshoofd zocht steun op de rechterschouder van een man. Ik verbaasde mij over de toupet van een medewerker van de parochie en hoopte dat deze goede herder niet te dicht in de buurt van de kaarsen zou komen die je beide broers bij aanvang van de dienst hadden ontstoken, want je weet Renate dat synthetische stoffen extreem brandbaar zijn, en dat geldt dus uiteraard ook voor lage kwaliteitstoupetten.

Ondertussen keek jij ons aan vanaf de foto die op de muur achter het altaar was geprojecteerd. Je vader keek naar de foto. Beschreef de foto, zeven weken geleden genomen. Beschreef jou. Jij, wonderbaarlijk dappere vrouw met het leeuwenhart, die ik, “de Marco van die verhalen”, in heel mijn leven slechts twee keer had mogen ontmoeten.

Slechts twee keer. Drie keer niet scheepsrecht, maar schipbreuk.

Na de dienst liepen wij in een lange stoet van de kerk naar de begraafplaats. Op het punt waar de Hoogstraat in de Kortedijk overgaat, passeerden wij een Spookrijdersbord. Niet de eerste proeve van Katholiek symbolisme deze dag. De goede herder met de goedkope toupet filmde het voorbijtrekkende gezelschap.

De zetten herhaalden zich. We liepen achterwaarts met het verkeer mee. Ik liep tussen Sylvia en Romy in, herbeleefde de smaak van poffertjes en zag de ogen van God. Ik hoorde niet langer de kerkklokken van de Heilige Lucaskerk maar de koeienbellen van Alpe d’Huez.

Ik voelde de warmte van zonnestralen. De wereld bestond uit witte rozen waarvan ik er een vasthield. Ik trachtte vergeefs mijn wijsvinger te laten bloeden aan de enige doorn die de roos rijk was. Een vrouw liep krom. Haar vormloze jas hing weinig flatteus aan de metalen sluiting van haar handtas.

Ik zag de priester jouw kist voor de laatste keer zegenen. Ik rook wierook. Ik zag jouw ouders afscheid nemen. Zag hoe je vader door zijn knieën ging om het hout te kussen.

Daarna vielen fijne regendruppels als een sluier op ons neer.

In de alles vernietigende stilte hoorde ik hoog boven ons een vogel zingen. Helder. Zo helder als jouw stem van je allerlaatste spraakmemo van zondag 29 mei, 19:35u Nederlandse tijd.

Op de terugweg passeerde ik weer de spelende kinderen van kleuterschool Het Palet, rook ik weer de putlucht bij de ingang van de Dirk, hielp ik een man die drie muntjes van tien cent uit zijn handen had laten vallen bij de betaalautomaat van de parkeergarage en stond ik Bruce Springsteen toe mijn hart open te rijten toen hij hemeltergend hard zong over de herrijzenis.

En ik bedacht dat het allerergste van het leven ook het allermooiste is: alles gaat gewoon door.

 

Rust zacht lieve Renate,

Marco

 

 

 

 

-