Ze draagt lage, suède laarsjes met aan de zijkanten zilverkleurige kettinkjes, die bij elke stap licht rinkelen. De zwarte spijkerbroek zit strak rond haar magere o-benen. Haar donkere blouse rafelt aan de randen en om haar hals hangt een verzameling kromgebogen spijkers. Haar harde, beetje ouwelijke gezicht is stevig opgemaakt, de lippen bruin, de oogleden zwart. Haar donkerblonde haar heeft ze met veel gel strak naar achter gekamd en loopt uit in een lange, zorgvuldig geknoopte vlecht. Ze heeft er goed de pas in, haar schoudertas slaat ritmisch op haar smalle billen.
Die weet waar ze heen gaat.
Ik weet het ook. Ze heeft het me verteld, toen we elkaar bij de apotheek tegenkwamen. Ze gaat naar de stad, rondlopen en vanavond met haar vriendin Lucie de komst van de lente vieren. ‘Net als vorig jaar?’ vroeg ik, te laat beseffend dat het een pijnlijke vraag was. Ze keek me geschokt aan. ‘Sorry,’ zei ik.
Het is een van de eerste lentedagen. De hemel is onbewolkt. De warmte van de zon is met niets te vergelijken. Je voelt dat het de eerste warmte is die de mens heeft gevoeld, een soort milde oerkracht, die een diepe behagelijkheid in je teweeg brengt. En dan nog het licht. Hoe het de ruimte opengooit en alles laat glinsteren. Na de grauwheid van de winter zie je de dingen weer. Ze dringen in je en tillen je op naar het verlangen mooi te zijn en iets moois te creëren.
Ja, ze moet zich nu snel op gaan geven voor de cursus juwelen maken, want dat is wat ze graag wil en waar ze talent voor heeft. Ze kan van stukjes schroot de prachtigste dingen in elkaar zetten. Ruwe, roestige schoonheid, daar houdt ze van. Toch is ze zelf eigenlijk heel zacht, een soort zachtheid die niet altijd begrepen wordt. Althans niet door de jongens en mannen die zij tegenkomt. Daarom is ze door de jaren heen harder geworden en betrapt ze zich er de laatste tijd op dat ze een hekel aan zachtheid begint te krijgen, alsof zachtheid niet in overeenstemming is met de wereld en eigenlijk hypocriet.
Lucie werkt als receptioniste bij een garagebedrijf en is om half zes klaar. Eerst gaan ze naar haar woning om wat te eten en een paar breezers te drinken en daarna naar een jongen die achter het station op de zolder van een oude school woont. Bij hem kunnen ze gratis een jointje roken. Dan zijn ze gereed om naar het feest te gaan.
Ze lopen er naar toe, ze doen het rustig aan. Het is ergens in het havengebied, in een gebouwtje dat vroeger dienst deed als kantoor. Ze voelen zich goed en moeten om alles lachen. Eigenlijk hebben ze geen behoefte aan jongens, met jongens erbij is de lol meestal snel over. Als het tot iets komt, merk je meteen dat ze te veel naar pornofilms hebben gekeken. Van echte interesse hebben ze geen kaas gegeten. Lucie maakt er, als het later wordt en ze flink gedronken heeft, niet zo’n punt van. Die kickt op de spanning, maar zelf wil ze liever niet met een kater uit bed stappen.
Ze voelt zich snel alleen. Haar ouders zijn toen ze 9 was uit elkaar gegaan. Vader zit ergens in Duitsland bij een motorclub en haar moeder heeft in een café een man ontmoet die gokautomaten exploiteert en een ruim huis heeft met het gevolg dat ze zelden thuis is en haar dochter de flat voor zichzelf heeft.
Ze droomt er weleens van dat Lucie bij haar komt wonen en dat ze samen een webshop beginnen voor de verkoop van haar juwelen. Wat zou het heerlijk zijn als ze in één bed konden slapen en dat ze dan elke nacht met haar sprietige lijf tegen het volle lichaam van Lucie aan zou kunnen liggen. Laatst hadden ze een heel eind over de dijk gelopen en drong ze zich voor de grap even tegen haar aan. Ze schrok van die warme, bewegende, ademende overvloed en had zo met haar in het gras willen vallen. Alsof je werd opgenomen door een of ander deinend moederdier.
Straks, lopend door het havengebied, zal ze wel even moeite hebben de gedachte aan vorig jaar van zich af te houden. Ze was op zondagochtend totaal overstuur langs de weg gevonden. Vlakbij de raffinaderij. Haar kleren waren gescheurd en ze zat onder de bulten en blauwe plekken. Er was zelfs een stuk van haar vlecht geknipt. Het ergste was nog dat ze zich niets kon herinneren van wat er gebeurd was. De politie had haar thuis gebracht en gesuggereerd dat iemand misschien iets in haar drankje had gedaan. Lucie was toen al met een of andere jongen vertrokken. Een agente had haar een telefoonnummer gegeven, waar ze hulp kon krijgen, maar daar had ze geen gebruik van gemaakt. Na een week durfde ze weer de straat op. Soms heeft ze er nog wel last van, maar ze wil niet dat het invloed heeft op haar leven. En zeker nu niet. Daarvoor houdt ze gewoon te veel van de zon, de warmte en de beloftes van de nieuwe lente.
Weer een prachtig verhaal, je bekijkt de wereld als een kunstenaar met zjjn mooie en rauwe randjes. Laat de lente maar komen.