“Alles wat op mijn pad komt brengt me iets.”
– Jeannette
“Alle rontondes die nem ik linksum
Dat vin’k zo mooi, ik wet zelf niet woarum
Ik zie een dermpel, dat is mien kans
Ik sping um veurbi-j die langzame zwans
An de kant!”
– Karsu (Tekst/Muziek Jovink)
***
‘Die kracht en intensiteit van Karsu als ze dat nummer zingt……en zo grappig ook dat juist zij dat zingt, zo’n echt knappe vrouw….over een Tukker op een motor. Die kracht voel ik van binnen. Als de brul van een leeuwin. Wat er ook gebeurt met me, dat gaat nooit meer weg. Aan de kant allemaal!’
Jeannette kijkt naar buiten. Haar achtertuin grenst aan de Ringvaart, het kanaaltje dat synchroon loopt aan de Hollandsche IJssel. Ze glimlacht.
‘Op een mooie zonnige dag varen Henk en ik eropuit. Erg hard gaat ons bootje niet, maar dat hoeft ook niet.’
Jeannette ken ik uit onze tamelijk wilde staptijd eind jaren tachtig, begin jaren negentig. Ik wist nooit precies waar zij vandaan kwam, noch via wie of hoe zij in onze groep terecht was gekomen. Jeannette wás er gewoon ineens in rockcafé Le Vagabond aan de Nieuwe Binnenweg. Sindsdien zien we elkaar minimaal een keer per jaar tijdens de Nieuwjaarsborrel in café Melief Bender aan de Oude Binnenweg. In al die tijd is Jeannette niet veel veranderd. Ze kan ernstig kijken, maar nooit voor lang. In haar sprankelende ogen zag ik toen al, en nu nog, hoe Jeannette er als kind uit moet hebben gezien. Onschuldig. Olijk. Vrolijk.
‘Ik ben op 22 augustus 1964 geboren in Krimpen aan de Lek. Mijn ouders zijn beiden gedoopt, maar mijn twee jaar oudere broer Klaas en ik zijn niet gelovig opgevoed. Ik was best wel een lief en rustig kind. Een beetje verlegen ook. Eind jaren zestig verhuisden we naar Lekkerkerk. Mijn vader was scheepsdieselmonteur. Hij is een technische, super handige en ook sociale man – zeker weten dat hij nu ergens in de zorg zou hebben gewerkt. Voordat zij kinderen kreeg werkte mijn moeder in een groentewinkel in Rotterdam. Volgens mij hebben ze elkaar ontmoet in de bus onderweg van Krimpen naar Rotterdam. Mijn moeder is een rustige, hele zorgzame en bescheiden vrouw. Mijn vader was vroeger regelmatig best veel op pad voor zijn werk en mijn moeder zorgde dat alles thuis op rolletjes liep.’
Het gezin Van den Hoek, dat Jeannette beschrijft als een typisch rood nest, leidt een rustig stabiel bestaan. In de verzuilde jaren zestig en zeventig is het leven heerlijk overzichtelijk. Moeder past thuis op het huis, vader werkt, de kinderen gaan naar school en in de zomervakanties wordt gekampeerd. Haar ogen glimmen als ze zich herinnert hoe Klaas en zij ieder jaar gootjes om de tent moesten graven tegen wateroverlast. Als een van de eerste West-Europese families bezoekt het gezin Van den Hoek de beroemde Plitvicemeren in het dan nog zwaar communistische Kroatië. Een avontuur! Vreemd genoeg wordt pas daarná gangbare kampeerlanden als Frankrijk en Italië bezocht.
‘Op school deed ik het redelijk. Mijn broer had er niet erg veel zin in, daardoor deed ik extra m’n best denk ik…. en ik was vooral een braaf meisje. Ondanks het havo-, vwo-advies deed ik de Beatrixmavo in Lekkerkerk. Ik weet nog goed dat mijn leraar wiskunde mijnheer Schild mij altijd een beetje meesmuilend “zusje Klaas” noemde. Dat was de erfenis van mijn eigengereide en dwarse broer hahaha. Ik haalde hoge cijfers waarna ik naar het vwo aan de scholengemeenschap Krimpenerwaard in Krimpen aan den IJssel ging. Ik voelde me daar altijd heel gewoontjes, “de dochter uit een arbeidersgezin”. Het was een beetje een kakschool, mijn klasgenoten woonden in veel grotere huizen en ze zaten allemaal op hockey. Ik op volleybal, er was ook geen hockeyclub in Lekkerkerk. En ik was al een onzekere puber haha…. Toen ik na de derde overstapte naar de HAVO voelde ik me wat meer op m’n plek.’
Jeannette zet koffie. Het is stil in haar huis. Er staat geen muziek op. Jeannette trad nooit erg op de voorgrond, maar dat ging nooit ten koste van haar zelfverzekerdheid. Althans, zo luidde mijn inschatting een dikke drie decennia lang. En eigenlijk nog steeds. Als ze over haar eerste vriendje René praat, als ze over haar verdere school- en studiecarrière praat, als ze het heeft over haar behoefte om constant kennis in zich op te nemen, haar werk: uit alles blijkt Jeannette een intelligente weloverwogen vrouw die eigenhandig haar natuurlijke verlegenheid te lijf is gegaan. Ze lacht dan ook constant – haar appelrode wangen verbloemen de vermoeidheid die is veroorzaakt door alles wat haar de afgelopen periode is overkomen.
‘Ik wilde iets doen in het jeugdwelzijnswerk, maar stiekem tot mijn opluchting werd ik daarvoor uitgeloot. Ik was misschien toch een beetje te bleu om dat zware verantwoordelijke werk aan te kunnen. Mid jaren tachtig was er bovendien enorm veel werkeloosheid en zo kwam ik te werken voor het technische installatiebedrijf van de vader van mijn toenmalige vriend René. Ik was er administratief medewerkster op de verkoopafdeling waar honderden mensen werkten. Voor de kerst moesten kerstpakketten worden rondgebracht. Ik was achttien en had echt nét mijn rijbewijs gehaald dus dat wilde ik wel. Speciaal mijn rijbewijs snel afgehaald in Den Haag… met de leaseauto van één van de verkopers… een rode Toyota Celica. Voor de pakketten werd er zo’n grote Mercedesstationwagen gehuurd en ik dus in die enorme bak kerstpakketten ophalen bij de Sociale Werkplaats op de Slinge en afleveren op de Zuid-Hollandse eilanden en in Zeeland. Een automaat, nog nooit in gereden natuurlijk. Ik weet nog goed dat ik zeker drie keer het Kleinpolderplein heb rondgereden omdat ik niet wist waar ik er af moest hahaha. Ik scheet in mijn broek, vond het echt doodeng, maar ik dééd het wel. Voor het eerst in mijn leven…’
Het lot zelf in handen nemen – het “Aan de Kant” gevoel dat Karsu zo intens bezingt blijkt impliciet de rode lijn in Jeannettes leven. De rode lijn wordt bijeengehouden door ankerpunten die haar bestaan op deze aardkloot met terugwerkende kracht houvast bieden. Neem nu haar verblijf in Zwitserland:
‘Mijn verkering met René ging uit, dus werken voor zijn pa voelde wat ongemakkelijk. Via uitzendbureau Manpower kwam ik terecht bij Chelsea Financial Services waar ze iemand zochten voor de communicatieafdeling. Voorlichting, marketing, mailing. Dat soort werk. Ik begon op hun vestiging aan de Westblaak. Toen ze in 1984 iemand zochten voor hun net geopende filiaal in Basel rook ik mijn kans. Ik sprong in het diepe, al sprak ik geen woord Duits. Ik moest daar de mailingafdeling opzetten en de nieuwe Duitse collega inwerken. Met Silvia, haar vriend (en later echtegenoot) Frank en vrienden erom heen ontstond een hele intense vriendschap, voor mij voor het eerst. Ze bekommerden zich echt om mij, zo lief. En onvergetelijk ook, we hebben nog steeds contact. Haar man Frank kreeg eind 2016 maagkanker….hij is inmiddels helaas overleden. Gelukkig zijn ze met Pasen in 2017 nog hier op bezoek geweest. Ik ben heen en weer naar Basel gevlogen om bij de begrafenis te zijn, niet lang over hoeven twijfelen. Al met al heb ik er twee jaar gewoond en gewerkt. Een van de twee directeuren woonde in Luzern, hij had een poepsjieke auto, een Mercedes 500 SEC….voor toen top of the bill. Die mocht ik een keertje lenen. Ging ik met twee vriendinnen uit Nederland een weekendje naar Milaan in die auto. Zie je het voor je? Raampjes open, muziek keihard aan. Zonnebrilletje op. Hahaha, dat meisje uit de polder…’
We zijn inmiddels 38 jaar verder en Jeannette kijkt met gepaste trots terug op de levensbepalende stappen die zij op jonge leeftijd zette. Geluk en moed gaan vaak hand in hand, aldus de Italiaanse dichter Pietro Metastasio. Ik ga een stap verder: moed voedt levensgeluk.
‘Ik durfde zelfstandig vriendschappen aan te gaan en contact te leggen met wildvreemden. Dat vond ik eerst altijd doodeng. Terug in Nederland ging ik solliciteren bij de NS. Aanvankelijk zou ik in Amsterdam gaan wonen en werken, maar het werd Rotterdam omdat ik dichterbij mijn familie wilde wonen. Bij de NS volgde ik de bedrijfsopleiding voor informatrice en ik werkte er als baliemedewerkster NS Internationaal op Rotterdam Centraal. Een mooie tijd gehad, met collega’s – allemaal meiden van begin twintig – heel veel gereisd….met de trein natuurlijk. Ik woonde met een collega aan de Noorderhavenkade in Blijdorp. Voor de rest kende ik niemand in Rotterdam. Gek idee, maar de grote stad ligt zo dichtbij Krimpen en toch ook weer niet. Ik weet nog dat ik mijzelf ertoe dwóng om een stamkroeg uit te zoeken om uit het werk in m’n eentje naartoe te kunnen en mensen te leren kennen. Dat werd dus de Vagabond op de Nieuwe Binnenweg.’
Hier kruisen onze wegen elkaar voor het eerst. We schrijven eind jaren tachtig, ik ben een jaar of 18, 19. Jeannette zal 22, 23 geweest moeten zijn. Mijn verkering is net uitgegaan, de binnenstad ligt aan mijn voeten. Iedereen wil mijn muziek horen en mijn verhalen en gedichten lezen, daarvan heb ik mijzelf overtuigd. Bovendien heb ik mij voorgenomen veel vrouwen zwanger te maken. Iedere zaterdagavond giert de testosteron als gif door mijn lijf. In rockcafé Le Vagabond komen twee vriendengroepen bijeen. Wij van Zuid, zij van Noord. We delen alles samen: de steenharde humor, de liefde voor Feyenoord maar bovenal de gezamenlijke passie voor de muziek.
We stappen, zuipen, roken, spelen en luisteren muziek en zitten op zondag met een gruwelijke kater in de Kuip. Alle centen worden gespendeerd aan Feyenoord, concerten en platenbeurzen.
‘Het klikte gelijk met jullie’, lacht Jeannette die met haar royale lach op de een of andere manier doet denken aan zoete zomerdagen, ‘het begon met Michel, Peter, Raymond en Bart. De Vagabond werd gerund door Rob, weet je nog? Die noemden we altijd Nek-Nek door die giraffennek van hem en omdat hij stotterde hahaha. Hij had ook zo’n fout jaren tachtig matje. Maar goed. Ik vond het superleuk allemaal. “Maak er wat van”, zei ik tegen mijzelf. Rotterdam was toch andere koek dan het nette Zwitserland. Een turbulente tijd. Ieder jaar gingen we naar Torhout Werchter. Je kon helemaal jezelf zijn met jullie, met z’n allen in de stromende regen schuilen onder een plastic zeiltje en lekker banjeren in de modder… goede muziek, veel biertjes en humor, keihard vaak maar uit een hart van goud. En nooit vechtpartijen meegemaakt ofzo. Echte saamhorigheid, en dat voel ik nog steeds in onze groep.’
Geen woord is ervan gelogen. Onze staptijd eind jaren tachtig begin negentig heeft ons gevormd. Voor Jeannette in de meest letterlijke zin, want een paar collega’s van toen zijn nog altijd haar beste vriendinnen. Bovendien leert zij bij het NS-volleybalteam Gerard kennen en de liefde bloeit op. Al snel gaan ze samenwonen in Jeannettes woning aan de Borgesiusstraat, maar niet lang daarna verhuist het stel naar de St-Jacobsplaats in hartje Rotterdam. Zijn kinderen van 9 en 11 komen om het weekend logeren, “veel leuke dingen gedaan en fijn om ze samen te zien met Gerard”. In 1998 trouwen ze. In 2001 werd Leon geboren en Evi in 2003.
Persoonlijk heb ik Gerard nooit echt goed gekend, daarvoor waren de jaarlijkse nieuwjaarborrels in Melief te kort van duur, maar belangrijker nog: de overconsumptie aan bier stond ieder jaar een serieus gesprek in de weg. Bier-tieten-kont-Feyenoord en dat was (en is) het wel zo’n beetje. Heel veel meer heeft het leven in de kern dan ook niet te bieden. Op die sluitende theorie vormen de kinderen de enige uitzondering:
‘Dat gaf en geeft mijn leven zo’n extra dimensie…. kinderen en het gezin dat je samen bent. Ik heb ze altijd alles willen geven, en dan niet perse in materiële zin. Met alles geven bedoel ik vooral ruim denken, van vrijheid genieten, zelf ervaringen opdoen, zelf muzieklessen volgen, kennismaken met muziek….hun allereerste concert was met mams, met Leon naar Racoon en Evi naar Anouk ….zelf vriendschappen aangaan, zelfstandigheid…..en oneindige liefde natuurlijk. Ik hoop dat mijn kinderen zich open durven stellen naar de buitenwereld toe. Onbevangen, onbevreesd. Allemaal net wat beter, meer en makkelijker dan ik zelf deed.’
In evenredigheid leggen ziekte en kinderen de zwakheden en de kwetsbaarheid van het leven bloot. Ziekte en kinderen maken korte metten met het lang leve de lol leven. Ziekte en kinderen zijn de open zenuw van het bestaan. Door ziekte en kinderen wordt de weg terug afgesneden.
‘In 1998, dus nog vóór de geboorte van mijn kinderen, voelde ik een bultje achter mijn oor. Ik stopte meteen met roken, niet dat ik zo’n enorme roker was, maar toch. De huisarts zei dat het een gewoon vetbultje was. Maar toen ik die zomer een duik-clinic volgde voelde ik het bultje door de druk van het water nóg heftiger. Ik weer naar de huisarts die toen schrok. Binnen een mum van tijd zat ik bij de oncologisch chirurg in het Sint Franciscus. Het bultje bleek een goedaardig gezwel op mijn speekselklier dat wel kwaadaardig zou kunnen worden. Uit voorzorg is het met een deel van mij speekselklier verwijderd. De schrik zat er even goed in…’
Een jaar later wordt de vreugde van Jeannettes zwangerschap overschaduwd door een alarmerende uitslag van een preventief onderzoek naar baarmoederhalskanker. Jeannette slikt, glimlacht haast verontschuldigend, en vervolgt haar verhaal:
‘Naar aanleiding van baarmoederhalskankeronderzoek worden de uitslagen gecategoriseerd van 1 tot 6. Bij 1 is er helemaal niks aan de hand en 6 wijst op kanker. Ik had 4/5… het voorstadium zei de gynaecoloog, dus nét níet, maar er was wel een kleine operatie nodig. Ik was me echt rot geschrokken….voor de tweede keer. Uiteindelijk kreeg ik ook nog eens een miskraam dus 1999 was geen topjaar nee…’
Kanker is de uitvinding van Mefisto, de duivel himself. Op sommige luie dagen schiet Mefisto met losse flodders, gewoon om te kijken wat het effect van zijn clusterbommen is. Op andere dagen schiet Mefisto met scherp en weet hij precies wie hij wanneer en waar moet raken. Mefisto heeft geen verweer tegen het onderzoek naar kanker en aangezien onderzoek klauwen met geld kost, moeten krachten worden verzameld en is niets doen geen optie.
We moeten.
‘In 2003 werd vier maanden na Evi’s geboorte een eerste melanoom op mijn rug ontdekt nadat ik bij de huisarts wat moedervlekken liet checken. Weer zat ik in no time in het ziekenhuis en met spoed werd de melanoom operatief verwijderd. In die tijd was het nog niet behandelbaar, alleen als je er vroeg bij was, had je geluk. En dat had ik. Ik kon en wilde het met bijna niemand delen, alsof ik in een soort cocon leefde met m’n angst. Voor het eerst in mijn leven werd ik geconfronteerd met de dood, terwijl ik net het leven had geschonken aan Evi. Ik was zo bang dat ik m’n kinderen niet zou zien opgroeien dat ik het gevoel daarover niet aankon. Een onwerkelijke tijd.’
Bij het woord onwerkelijk schiet de kat Rakker wakker. Hij verschrikt, maar dat is slechts van korte duur. Jeannette lacht en geeft Rakker een aai over zijn kop. Pas dan valt mij op dat Rakker op drie poten loopt. ‘Waarschijnlijk is ie aangereden door een e-bike of zo, we hebben geen idee. Maar het rare is… nadat we zijn gehavende poot hebben laten amputeren, kon Rakker eigenlijk gewoon weer zijn leventje oppakken. Zo’n beest weet gewoon niet beter dan dat hij op drie benen loopt. Mooi van de natuur he?’
…Wordt vervolgd…
***
Lees hier deel 2 van het verhaal “Aan de Kant voor Jeannette!”
Wat aangrijpend..
mooie vrouw en je hebt haar verweven in weer een bijzonder verhaal à la Marco
Wat mooi geschreven over een geweldige oud-collega.