29 april 2019
Vanwege het slechte weer op Koningsdag was ik gedwongen binnen te trainen. Op de Tacx. Ik had vier bloktrainingen voorzien.
Tijdens de derde training kon ik de schurende pijn aan mijn brandende reet niet langer verduren.
‘ANIET?!’, riep ik naar de woonkamer.
‘JA?’
‘HOU M’N ZADEL ALSJEBLIEFT EFFE VAST! HET GAAT NIET MEER!’
Voor een minuut kon ik uit het zadel. Tijdens die minuut zong mijn reet het volkslied. Engeltjes streelden met hun toverstafjes mijn bilspleet. Het voelde als een zeebries op een lentemorgen. Ik dacht aan paardenbloemen. Aan een vrijgelaten gedetineerde. Aan autorijden met een open dak.
Na die ene minuut begon de kwelling opnieuw. De duivel had mijn zadel voorzien van prikkeldraad, smeerde mijn anus in met zand en sambal en ontstak met een gasbrander zijn vagevuur onder mijn reet.
Een dag later wandelde ik met mijn vader door een parkje. Toen ik een met brandnetels ingesloten bankje passeerde dacht ik aan de trainingen van Koningsdag en krabde ik aan mijn brandnetelreet.
Wielrennen is de godsdienst van de pijn, zong mijn favoriete zanger.