“Goodness hides behind its gates”
– Bob Dylan (It’s Alright Ma, I’m Only Bleeding – 1965)

 

Mumbai, vrijdag 7 september 2018

 

Mijn linkerbeen sliep toen we de auto voor de deur van het Millat Ziekenhuis uitstapten. Een vriendelijke man stelde zich niet voor maar bond met zijn twee handen de mijne samen en keek me indringend aan. ‘Come please Sir’, zei hij op ernstige toon.

De receptieruimte was gevuld met tientallen voornamelijk Islamitische gezinnen. De gangen roken naar een goedkoop ontsmettingsmiddel. Vermoeide gezinshoofden staarden naar blinde muren. Hun in boerka geklede echtgenotes zaten zwijgend naast hen. Kinderen speelden met gehavend speelgoed.

Even later zaten Ehsan, Vinod en ik, gediplomeerd boerenlul van Rotterdam-Zuid, in een piepklein kamertje van een donkere man die in een prachtige witte Kandora was gekleed. Hij drukte me de handen en stelde zich niet voor.

‘This is Marcus! He is business man! And cyclist! And Ambassador of Rotterdam Fund Racers! He and his friends battle against cancer! He helps the needful!’

Ehsan zorgde, niet voor het eerst dit bezoek aan Mumbai, voor mijn introductie. Het aantal gereden fietskilometers in de Tour of Aravallis verdubbelt hij per introductie. Het is een typische metaalhandelaar – zo eentje die geen hoogtevrees kent op de vergrotende trap van hun bestaan.

De man in de witte Kandora bleek het hoofd van dit hospitaal, Doctor Talka Dhukka. De man die ons verwelkomde aan de poort van het ziekenhuis had ook zwijgend plaatsgenomen in het kamertje. Een oudere man zat naast het hoofd van het ziekenhuis. Zijn knieën raakten die van bulldozer Ehsan. Tijdens het korte gesprekje liepen om de minuut mensen naar binnen en naar buiten. Niemand werd voorgesteld. Er werden handen geschud. Een tandeloze bode zette glazen water neer, onmiddellijk gevolgd door Massala-tea met melk waar een velletje op zit. Bij iedere eerste slok legt een golf van misselijkheid steevast een bliksemsnel parcours af van keel naar buikstreek.

‘Five to seven percent of our patients need financial help. Nobody takes care of them’, zei doctor Talka met een gezicht alsof het goed nieuws betrof. Het hospitaal verwerkt circa 2.000 patiënten per dag. Tegen de 100 mensen krijgen dagelijks een dialysebehandeling waarmee een groot aantal patiënten teleurgesteld moet worden omdat er geen geld is voor méér dialyse-apparaten. Zo’n 20 baby’s per dag worden geboren in dit hospitaal dat ook nog eens een opleidingsinstituut is voor 4.500 studenten, mede mogelijk gemaakt door de World Memon Organization, waar Ehsan de voorzitter is van de afdeling Noord-India.

‘Nobody listens to the poor people!’, zo heet het in het Ehsans. ‘Who takes care of them? Who will hear them when they cannot read or write, Marcus!’

Zelfs vragen stelt hij in de gebiedende wijs. Maar de ernst van deze allerarmsten van de Indiase samenleving verlangt dan ook eerder een uitroepteken dan een vraagteken.

‘My name is Aftab Badshah, I’m so honoured to meet you. I help cancer patients. My role is to…’

Op het moment dat de man die ons bij het ziekenhuis verwelkomde wat nader in wilde gaan op zijn werk, viel de deur open en kwam een goed gesoigneerde man binnen.

‘This is our oncologic surgeon Dr. Uday Pawaz.’

De oncoloog ging zitten, bedankte voor het kopje thee -hij wel- en liet in het typische staccato-Hindi-Engels weten dat hij 150 kankerpatiënten per week behandelde met chemo en/of middels operaties. Geld voor bestralingen is er niet. Dr. Pawaz voert zo’n 25 tot 30 operaties per maand uit. We gingen pijlsnel op de foto want een operatieteam wachtte op Dr. Pawaz.

‘Look here please Sir!’, zei Dr. Talka. Hij tikte wat op zijn toetsenboord en achter me verschenen op twee TV-schermen livebeelden uit operatiekamers. Hij zoomde in op de operatiekamer van het team dat wacht op Dr. Pawaz.

 

 

V.l.n.r. Ehsan, Vinod, de gediplomeerde boerenlul van Zuid, Aftab, oncoloog Dr. Uday Pawaz

 

We krijgen een rondleiding langs de afdelingen van het ziekenhuis en ik loop op teenslippers die de tandeloze bode uit een kastje had getoverd. Hij had op zijn tenen moeten staan om erbij te kunnen. De langere mensen om hem heen boden geen helpende hand maar maakten foto’s van elkaar. Het zijn vrolijke zomerslippers, roze van kleur.

Het verplegend personeel van iedere afdeling staat onmiddellijk op als de delegatie langskomt die bestaat uit Dr. Talka, Aftab, Ehsan, Vinod en de gediplomeerde boerenlul van Zuid die ogen tekort komt.

Op de kankerafdeling lopen patiënten rond met lapjes voor de tumoren in het gezicht. De patiënten zijn zo arm, zo onwetend en wonen vaak zo ver van Mumbai af dat de tumoren alle kans hebben gezien om tot volle wasdom te komen. Op last van Dr. Talka en Aftab worden de lapjes afgedaan zodat ik vrij zicht krijg op de paarsige gezwellen die de gezichten hebben mismaakt. Keelkanker. Neuskanker. Oogkanker. Zelfs tandvleeskanker.

Eén arme sloeber laat me zijn door tumoren verwoeste neus zien. Hij kijkt me beteuterd aan, alsof hij bij voorbaat al weet dat de blanke man waarschijnlijk niets voor hem man betekenen hetgeen in directe zin ook zo is.

Er volgen nog meer patiënten. De machteloosheid heeft bezit genomen van mijn tong. Ik heb geen woorden meer, terwijl ik het daarvan juist moet hebben. Een foto maken kan iedereen. Een verhaal schrijven niet.

Misschien is dit mijn laatste verhaal ooit.

‘God bless you’, stamel ik bij iedere patiënt en als ik onbegrip in hun ogen lees, wend ik me tot een van de vier Indische vrienden: ‘Tell them please that God blesses them. Tell them please. Tell them!’

Ook ik begin te geloven in de kracht van de herhaling en de kracht van het uitroepteken.

We staan weer buiten.

 

‘Come Marcus! Next!’, zegt Ehsan die zijn chauffeur belt om ons op te halen. Ik heb geen idee wat of wie Ehsan met “next” bedoelt, maar ik ben te overdonderd om navraag te doen.

We zijn op weg. Ehsan belt en schreeuwt door de telefoon. De politicus van ons bezoek van gisteren aan het Ummeed schooltje in Mumbra, MP Mudassar, rijdt achter ons aan in een aparte auto. Aftab zit in onze auto. Vinod is in slaap gevallen.

Pas dan kan Aftab zijn verhaal afmaken. Hij runt een succesvol speelgoedbedrijf. Iedere dag ruimt hij van elf uur tot half drie ‘s middags tijd in om de helpende hand te bieden in dit ziekenhuis. Aftab verzamelt in zijn netwerk fondsen om de kosten te betalen voor behandelingen tegen kanker voor de allerarmsten.

‘Who will take care of these poors, Mister Marcus?’, vraagt Aftab met het radeloze gezicht van iemand die zojuist te horen heeft gekregen dat zijn familie zoek is geraakt.

Na een uurtje rijden en stilstaan door de jungle die Mumbai heet, draaien we een hobbelige weg in waar ik weer mensen zie rondlopen met dezelfde kapjes en lapjes voor hun gezicht. Zwerfhonden schieten weg. De auto parkeert vlak voor de binnenplaats van een moskee die grenst aan een gebouw dat mij doet denken aan een grote sportkantine.

‘Welcome to Parel, Mister Marcus…’, zegt de minzaam lachende Aftab die mijn hand nog maar eens vastpakt, ‘this is the home for the cancer patients. No pictures outside please. Only inside.’

We lopen de trappen op. Mijn hart bonkt. Ik heb geen idee wat mij staat te wachten. De trappen komen uiteindelijk uit op een enorme zaal waarin een onnoemlijk aantal stapel- en bunkerbedden staat.

Aftab legt uit:

‘Cancer patients from all over India come here to Mumbai for treatment if they can afford this. After chemo therapy or an operation people lived and slept on the streets nearby the various hospitals, waiting for next treatment. In this home, we take care them. One cancer patient can bring two family members. They can stay as long as they like. Recovery from operation. Waiting for next chemo. We give them food and at least they don’t have to live on the streets. Come!’

Het Ronald McDonalds Huis van Mumbai. Daar bevind ik me dus.

Aftab neemt me mee door de nauwe gangen tussen de stapelbedden. Ook hier vraagt hij weer patiënten de lapjes en kapjes te verwijderen. Sommige patiënten zijn volledig kaal, anderen zien geelgrijzig van de chemo. Het is het universele beeld dat we van kankerpatiënten kennen. Het zijn bejaarden, jong volwassenen, kinderen. Ventilatoren hangen aan het plafond. Rechts zijn er toiletruimtes en eenvoudige badkamers ingericht.

Tijdens de rondleiding wordt Aftab meermaals aangeschoten door patiënten die vragen hebben over hun dossier. Het geeft hem meteen de gelegenheid om mij uit te leggen hoe het medisch dossier wordt opgebouwd en hoe een en ander gefinancierd wordt. Alle mogelijke tekorten vult Aftab uit eigen zak aan. Ook de mensen die niet meer te genezen zijn, zo blijkt:

Een vrouw schiet mij aan. Komt de blanke mijnheer redding brengen voor haar moeder die naast haar staat? De dochter zegt iets in het Hindi waarop haar moeder haar eenvoudige sari oplicht om haar stoma te tonen. Op het rapport staat de diagnose “palliative”. Aftab houdt zijn wijsvinder erbij.

‘She will die. The cancer is not curable. But I cannot tell her this. I can’t. She cannot read. She keeps begging for treatments and new clean stoma bags. I pay for it. I thank God I can do this for these poors.’

Mijn keel is droog. Aftab streelt de dochter over haar haar en wuift haar vriendelijk maar kordaat weg. Meer patiënten komen om ons heen staan.

Zij willen iets wat ik niet kan bieden. Ik voel me hulpeloos, machteloos en zo leeg als een oud luchtbed.

We staan weer op de binnenplaats van de moskee. Andermaal willen geen woorden te binnen schieten. Woorden die mijn gevoel weergeven. Woorden die duidelijk maken dat mijn tollende hoofd even vol als leeg is. Ik kijk naar de moedige Aftab die met wat vrijwilligers spreekt. “Goodness hides behind it gates”, zong Bob Dylan al in 1965 met vooruitziende blik. Er is zoveel goedheid onder de mensen, het wordt alleen zo zorgvuldig slecht en spaarzaam in beeld gebracht.

‘Marcus ! I go pray! Will take only 10 minutes!’

Vinod en ik nemen plaats op twee oude en niet bijster propere plastic stoeltjes. We zwijgen. “Laat het goede overwinnen, laat alsjeblieft het goede overwinnen”, herhaal ik voor mezelf als een mantra, vooral bedoeld om niet in huilen uit te barsten.

Geen van de mensen klaagden. Van de doktoren tot de verplegers, van de vrijwilligers tot de fondsenwervers, van de familieleden tot de patiënten zelf. Wie ben ik om verdriet te mogen voelen. Wat weet ik van pijn? Ik ben niets meer dan een verwend nest uit het westen die klaagt als de WiFi hapert in het hotel. Zoals gebruikelijk ten tijde van zwakte, begin ik mezelf tot op het bot uit te schelden en te vervloeken.

Nu janken en je verdient een nekschot.

De realiteit roept me al weer snel tot de orde, omdat Mumbai geen tijd heeft voor een blanke man die koortsachtig middelen zoekt om van zijn schuldgevoel af te komen.

‘Marcus! Come!’

De bewoners van de Indiase variant van het Ronald McDonalds Huis staan in de rij voor eten. Een vrijwilligster roert met een pollepel in een enorme pan rijstepap die veel weg heeft van behanglijm waar nog brokken in zitten.

Aan mij de eer om de kopjes en borden te vullen van de bewoners.

Ik hoop nu eindelijk een klap in mijn bek te krijgen, maar ook hier niets dan dankbaarheid en respect voor de blanke mijnheer. Sommige mensen knikken vriendelijk, sommigen gunnen hem zelfs een eerbiedig buiginkje met het hoofd.

‘God bless you Sir’ en ‘God bless you Madam’, zeg ik bij iedere lepel waarbij plaatsvervangende schaamte en oprechte dankbaarheid strijden om voorrang. Er is geen grap meer. Geen relativering. Geen lucht. Geen bodem. Geen plafond. Geen startpunt. Geen eindpunt. Deze keiharde realiteit heeft schijt aan oubollige politieke links en rechts stellingen, het kan niets met quasi-geëngageerde redevoeringen van gezaghebbers die het spoor van hun eigen leven bijster zijn vanwege de tol die betaald moest worden voor het houden van een dubbele morele agenda.

De wereld is ontdaan van alle poëzie, schoonheid, bitterheid, hoop, opportunisme en liefde.

Er is niets dan de werkelijkheid van het nu, het hier, van de pan kleffe rijstepap met brokken en de rij wachtenden.

Het voeden van rijstepap aan deze arme zieke mensen vormde het hoogte- en dieptepunt van mijn reis in India.

Het voeden van rijstepap aan deze arme zieke mensen vormde het hoogte- en dieptepunt van mijn leven.

 

***

Dank aan Ehsan, Aftab, Dr. Uday Pawaz, MP Mudassar, Dr. Doctor Talka Dhukka en de mensen van World Memon Organization (WMO).

Het lied Tears of God van Los Lobos draag ik op aan alle hulpbehoevenden die ik tijdens mijn reis in India heb mogen ontmoeten. 

Bij terugkomst in Nederland ontving ik tientallen schokkende foto’s van Aftab van zwaar gehavende en ernstig verminkte kankerpatiënten die hij onder zijn hoede heeft. Deze foto’s hebben mij diep geraakt; zij leggen de ernst van de noodlijdende situatie op confronterende wijze bloot. O.a. omwille van de privacy van deze weerloze hulpbehoevenden, heb ik de foto’s niet opgenomen in dit verhaal.

 

https://youtu.be/ETckOJWAbWk

 

 

FOTOGALERIJ:

 

 

 

 

 

 

 

Het sanitair van het opvanghuis

 

 

 

 

 

 

-