Het leek me een aangename kroeg. Zo’n kroeg waar niemand naar de tijd vraagt. Ik was al tijden niet meer in een donkerbruine kroeg geweest, en al helemaal niet hier, in het mij onbekende Oude Noorden, waar we onze fietsen zojuist aan een lantarenpaal vastbonden en ik de verkeerde kant uitliep.

Alle straten lijken op elkaar in het Oude Noorden. Ik kom van Zuid.

Het Tom Waits coverbandje waarin mijn fietsvriend bas speelt ving aan met een ondefinieerbaar nummer dat na de eerste noten al vastliep in het ongemakkelijke muzikale moeras waar Tom Waits patent op heeft.

Genieten dus.

Ik nam een slok bier en concentreerde me op de vingers van mijn fietsvriend. Ze gleden soepel over de hals van zijn basgitaar. Hij speelde met uitgestoken ellenbogen, bassisten eigen. Rob, want zo heet mijn bas spelende fietsvriend, hield zijn ogen gesloten, bassisten eigen. Bassisten vormen een one man’s band van de band. Van íedere band.

De eerste nummers van de setlist kende ik niet en dat was een even prettige constatering  als het gegeven dat de fors gebouwde en hevig transpirerende zanger-gitarist geen enkele moeite deed om een Tom Waits imitator te zijn. Het kopiëren van Toms gegorgel wordt al gauw een zielige parodie. Ik kan het weten, ik probeerde het immers zelf jarenlang.

Tijd vervaagde in de walm van bier, lachende mensen, zompige bierviltjes en de ongestructureerde blues van Tom Waits. De drummer voorzag de hoekige muziek hier en daar van een staccato-achtige mep op de snaredrum om het lepe publiek bij de les te houden. Een dronken man drumde met de handen op zijn schoot aritmisch mee.

Zijn enthousiasme deed hem wankelen op zijn barkruk.

Toen de zanger “If you want money in your pocket / and a top hat on your head” zong, ging de deur open. Een prettige tocht trok langs mijn nek. Ik knipoogde naar een licht wiegende Rob die met geknepen ogen naar het plafond staarde. Hij droeg een zwart hoedje dat hem niet misstond.

‘Bart!’, riep ik verbaasd.

‘Hey Mar-re-co!’

De vriendschap tussen Bart en mij telt dik drie decennia. Aanvankelijk zagen we elkaar ieder weekend. Rockcafé Le Vagabond aan de Nieuwe Binnenweg was onze stamkroeg. Die dagen zopen we bier alsof onze lever ervan af hing. We bezochten platenbeurzen en togen naar Nighttown, Rotown of Ahoy’ om onze helden te zien spelen. Van Carlos Santana tot Townes van Zandt, van Neil Young tot Steve Earle, van Eric Clapton tot Lee Clayton. We zagen ze komen en gaan, en wij bleven achter in de spelonken van onze duistere stad.

Het bestaan bleek, dertig jaar later, uiteindelijk even ongrijpbaar als de muziek van Tom Waits. De band pompte de potpourri van rock, blues en punkige jazz door onze strotten. Het was een avond die de schoonheid van scherven beloofde. De toekomst lag in gruzelementen.

We omhelsden elkaar, maar niet voordat we een wederzijds “wat doe jíj nou hier?” hadden uitgewisseld.

Op de tafel stond een doos oude verhalen die we haastig uitpakten, zoals kinderen doen op Sinterklaasavond. We dronken bier in het tempo van vroeger (“Henk Gemser staat met twee vingers naar benee”) en verzopen in de melancholische drek van gisteren.

We brachten een plechtige toost uit op onze overleden vriend Raymond en stelden genoegzaam vast dat de klok de niemand ontziende beul is.

“What I want you to remember / as I disappear tonight / Well today is grey skies / tomorrow is tears / you’ll have to wait til yesterday is here”, zong de zanger.

Een bierglas viel.

 

 

 

 

Voor Rob en Bart.

 

 

-