“Het is ’t landschap, niet de natuur.”

Dat had mijn antwoord moeten zijn toen hij me, rechts inhalend, vroeg:

“Dit vind jij niets hè? Zo dat fietsen langs de rivier…”

Hij had erom moeten lachen. Hij is Alex Roeka. Toen. Om mijn blog in het boek Spookrijder waarin ik zoiets gezegd had. Dat ik niets met de natuur had. Hij dacht dat het een grap was, een provocatie. Maar het was bittere ernst. En dat is het nog steeds. Ook hier, vandaag, ergens tussen Dendermonde en Aalst.

’t Landschap, niet de natuur. Het openingslied voor de CD was daarmee geboren.

Het is mij menens. Ik heb er niets mee. Echt niets. Ik vertel hem over de ontroering van Anita die ik niet kan plaatsen als zij in de lente jonge knopjes aan een tak ziet. Of die saaie kutfilms van de BBC. Ik weet het nu wel. Dat eeuwige gezeik over dat oneerlijke ritueel hoe het jachtluipaard de antilope verschalkt. Ja ja. Ik heb de metafoor door hoor. Ik ken Darwin’s theorie. Van de snelsten, de grootsten, de kleinsten, de zwaksten. Bla bla bla. Als ik Bob heb gehoord heb ik alle natuurfilms gezien. And the first one now, will later be last. Daar houd ik me maar aan vast, wachtend op de dag dat de antilope eindelijk het jachtluipaard zal verslaan.

De rivier de Dender is mooi in haar eenvoud. Beter nog: haar eentonigheid. Maar het is me te plat. Het moet omhoog.

Wees gerust, gespreksstof genoeg hoor, onderweg. Mijn metalen kant. Hoe alledaagse zaken, zoals slecht betalende debiteuren en de door de fabriek afgekeurde partijen aluminium, je slaap, je bestaan, en dus je schrijversschap, beïnvloeden. Of de winnende hand van het calvinisme in de hedendaagde kunst. De ijdele hoop van het publiek. De giftige tong van de media. De messteek van de recensent. De ontbindingsgeur van de cynicus. De onzin van winnen. De schaduwkant van het artiestenvak. De overschatting van hem. De onderschatting van haar. En dat ik dat niet zie. En hij mij niet snapt.

Maar ook de magie van Twitter. De verbouwing. De Tackx Fietstrainer (vanuit je kelder in Antwerpen zo, hopla, de Galibier op). Joop. Nico. Bob, Bauke, Broes (in die volgorde). De laatste CD van Ry Cooder… Nick Cave. En wie oh wie verlost hem van zijn JJ Cale manie? Hij lijkt vast te zitten. Er mag wel wat Tammy Wynette bij, volgens mij.

“Dit is meer jouw ding hè?”

Hij wijst naar links. We fietsen in de buurt van Ninove. Het wordt inderdaad glooiend. Hij begrijpt me beter dan ik had vermoed. Maar goed, hij studeerde psychologie in Nijmegen, dus je mag wat verwachten. Achter iedere vraag schuilt een vervolgvraag om zo direct mogelijk tot de kern te komen. Maar wel zorgvuldig opgebouwd. Wetenschappelijk, analyserend, verantwoord. Zou hij dit kunnen combineren met humor en gevoel voor marketing dan zou hij de allergrootste in Nederland zijn. Dat is-ie al trouwens. Voor mij, nog niet voor hemzelf.

Ik eet van zijn bordje, hij van het mijne. Ze moeten leeg want zo werd het ons wielrenners geleerd. We vreten elkaar op. Zonder mes en vork, fietsers eigen.

Dieper en dieper. De gedichten. De teksten. De citaten. De kerk. De families. De kinderen. De herinneringen. De wortels. En de advocaten. Die van de duival ja. Ze rijden weer mee. Niet achteloos, nee nee. Ze eisen hun plek op. Steeds weer. Als tweelingbroers. Dus de facto fietsen we hier met zijn vieren. Eén advocaat voor hem, één voor mij. Zoals het beetje advocaat-van-de0duivel betaamt keren ze stellingen om. Zoeken ze het tegenlicht. Zaaien ze twijfel. Nuanceren ze. Provoceren ze. Trekken, duwen, schuren ze. Geen enkele dogma is zijn leven zeker. Alles moet op de weegschaal, liefst omgekeerd. Op de rug met de spartelende pootjes omhoog: zulke stellingen heb ik het liefst.

En toen had-ie moeten komen.

“Het is ’t landschap, niet de natuur.”

Natuurlijk. Dat was hem geweest. Maar ik loop achter de feiten aan. Iedere vorm van creatieve spontaniteit is mij vreemd. Ik verlaat de kerk niet voor het zingen, maar juist erna. Geadoreerd door de lege zaal en het geluid van eenhandig applaus.

En dus geen antwoord op zijn vraag “Dit is meer jouw ding hè?”.

Slechts een instemmend knikje.

Ik tuur zwijgzaam naar de heuvels. De Franse kant van mijn hart opent zich. Het moet inderdaad omhoog. Het moet glooien. En het moet vooral pijn: het recht van iedere fietser.

Het is ’t landschap, niet de natuur. Feyenoord, niet het voetbal. Bob, niet de muziek. De Muur, niet de heuvel.

We naderen Geraardsbergen. Bocht naar links. Hij neemt nog een haastige slok. Hij weet wat er gaat komen, maar zegt niets…. In wielerkringen noemen we zoiets linkeballen. Hij praatte net nog honderduit over platencontracten, CD-prijzen (inkoop, verkoop, marges, licenties, rechten), maar hij waarschuwt niet als ik ineens, als bij bliksemslag bij heldere hemel, die twintig procent stijgingspercentage door mijn anus voel dreunen.

Ik denk aan de Alpe, aan de Alpe-010 Wielerceedee, omdat er geen ontkomen aan is. De Muur. De zure pijn. De tranen van teamcaptain Edward die het nummer van Alex pas ècht voelde toen hij de top van de Alpe d’Huez had bereikt.

“Ja Ja, dan komt de muur en hij bijt meteen,
Het zuur snijdt door je heen, gemeen, een, twee, nee.
Hij trekt je adem en je snot vanonder uit je rauwe strot.
Waarom, o God, waarom?”

Met de blik van de havik. Altijd.

Ik voel de klappen van de zweep. In mijn polsen. Mijn schouders. Gisteravond mailde hij me nog dat hij het een eer zou vinden om door mij gelost te worden. Laat me je reet zien, je bent godverdomme vijftien jaar jonger dan ik. In die trant.

Hij ziet m’n hol. Ik ga uit het zadel. Mijn achterwiel glipt weg. Draait door. Net als de wereld van Matthijs. Ik heb geen grip meer en moet weer zitten. Het is hier zo steil dat ik het gevoel heb rechtstreeks naar de hemel te fietsen. Althans dat hoop ik, omdat Sartre beweerde dat de hel de anderen zijn. En Spookrijders horen nu eenmaal niet bij de anderen. Zo staat het geschreven.

“Hup manier!”, klinkt het beleefd uit de monden van Vlaamse schoolkinderen. Ik neem aan dat ze mijnheer bedoelen.

En het klopt. Zijn lied. Ieder woord. De schijn. Het zuur. Het vuil. Het gras. Het zweet. Het snot. De goot. De dunne schijt.

Boven. Het lied komt ten einde. En daar komt Alex. Als een kat, gebogen om zijn fiets. Hij is één met zijn fiets. Een havik. Krassend. Piepend. Wat is-ie godverdomme taai. En wat ben ik hier trots op hem. En ‘hier’ is de Kapel van de Oudenberg. Om precies te zijn: de Onze-Lieve-Vrouw-van den Oudenberg.

Dit is de top van de Muur en Alex en ik betreden het kapelletje. Enkele echtparen en twee vriendinnen op leeftijd bidden in stilte. Ze knikken minzaam als twee zwetende wielrenners passeren. Ik bid heimelijk om landelijke erkenning van Alex’ talent.

De CD is al klaar al weet Alex nog van niets. Het hoesje ook trouwens. Hij poseerde er zojuist voor, zonder dat-ie het zelf wist. Hij zat in het gras. In zijn witgele wielershirt van De Muur. Bezweet. Hij wees naar het kruisbeeld met de geduldig wachtende Christus. Bovenop de Muur. Hij at een boterham omdat ook dichters nu eenmaal eten moeten. Als Alex eet lijkt voedsel op noodzakelijk kwaad.

De CD is eigenlijk al zo goed als af.

Begeleidingsband is Canon Rouge. Gewoon back to basic. Bas. Accordeon. Piano. Banjo. Spaanse gitaar. Eerste stem. Tweede stem. Derde stem. Koor. Percussie. Mondharmonica. En rode wijn. Veel rode wijn. De gekraste setting waarbij Alex uiteindelijk het beste gedijt. En wij ook. Succes onverzekerd.

De titels van de liedjes heb ik ook al. We moeten alleen nog aan de teksten zitten. En aan de muziek. Marketing van de CD doen we ook zelf. Wij hebben die pisnichten uit Amsterdam niet nodig. Als teaser, cruciaal onderdeel van onze marketingstrategie, wil ik de titels van de liedjes graag prijsgeven:

  1. Het Landschap (Niet De Natuur)
  2. Café De Eendracht
  3. Wortels
  4. Het Zuur van de Muur
  5. Marketing is Afpersing
  6. De Havik
  7. Groetjes van de Van Brienenoordbrug
  8. Diarree aan mijn Derailleur
  9. Anne en Anita (Onze-Lieve-Vrouwen)
  10. De Kloten van de Marmot
  11. Wel of Niet
  12. Nooit meer naar Mokum
  13. Het Halve Franse Hart
  14. Lied voor Lex
  15. Advocaten van de Duivel

Ter promotie lanceren we een Alex Duvelpakket. Net zoals Nico deed met Klaas. We gaan alleen verder. Mensen (nou ja mensen mensen… gewoon fans, klanten, afnemers, het gulzige plebs in hun constante zoektocht naar méér) moeten meegezogen worden in de vaart der volkeren.

Ja! Het Alex Duvelpakket. Een flesje Canon Rouge (met een bidon als drinkbeker).  Een glasscherf om zelf groeven in je gezicht te trekken. Een maquette (zand, palmboompje, legomannetjes) om je eigen Mannenwoestijn te maken. De sleutel tot Kamer 142 als sleutelhanger. Een Alex leeslampje om je eigen schaduw te beschijnen.

IMG_1799We fietsen terug. In de stromende regen. En ik zie niets meer. Mijn brilglazen zijn beslagen. Ik hoop op een valpartij. Een mooie, zo eentje met een gapende hoofdwond. Of een afgebroken tand. Een scheur in mijn wielerbroek. En bloed op mijn witte regenjack. Vanzelfsprekend.

Nu zie ik zijn achterwerk. Modder van zijn achterwiel landt op mijn gezicht. De lucht is gitzwart.

Alex ramt maar door. Hij fietst met duivelsoren. Hij heeft zich in een roes gefietst. High van de endorfine.

En achter ons bungelen ze. De twee advocaten van de duivel. Alle honderdvijfentwintig kilometers bleven ze in ons spoor. We gaven ze zelfs te vreten op de Muur en later op de Bosberg. We hielden ze uit de wind. Want aan kopwerk hebben ze een broertje dood. Zelfs een tweelingbroer.

Oh ja, da’s trouwens ook de titel van de CD:

Tweelingbroer.

 

 

-