Het was de eerste dinsdag van juni 2018. Ed en ik gingen een stukje fietsen. Ter voorbereiding op Alpe d’HuZes kozen we voor de Col de Sarenne. Zeg maar de achterdeur van Alpe d’Huez.

Ed en ik zeggen nooit zoveel tijdens het fietsen. Hoeft ook niet. Bij het fietsen nemen de benen het gesprek over en spreekt de omgeving voor zich.

En de omgeving kwam tot ons.

Op een onverbloemde manier, zoals jonggeliefden zich aan elkaar kunnen toegeven. Ed en ik werden overvallen door een gevoel van haast plaatsvervangende schaamte. Dergelijke uitbundigheid waren wij ontwend geraakt. Dat doet de tijdsgeest met de mens. Het jachtige bestaan kent geen genade. Het deed ons extra genieten van de stille eeuwige sneeuw, omdat het zo’n dag was die geen tijd kende. Geen begin, geen einde.

Toen we bijna de top hadden bereikt, plaatsten we onze fiets tegen het decor van een splijtende bergpas wiens naaktheid, onherbergzaamheid, puurheid en rauwe helderheid ons bij de keel nam.

Nog nooit was de wereld zo waar als die eerste dinsdag van juni 2018, de dag dat Ed en ik in het paradijs fietsten en God zag dat het goed was.

 

 

 

 

-