“Een goed verhaal moet je niet doodchecken”

– Martin van Amerongen

 

 

Woensdagavond 4 januari 2017, Groenendijk, Nieuwerkerk aan den IJssel

Daar rijdt hij. Over een smal hobbelig pad, aan de hand van zijn nieuwe eigenaar. Het voelt op een vreemde manier vertrouwd.

Een nieuw hoofdstuk van Loco’s leven is begonnen.

 

 

‘Niet persoonlijk nemen dit.’

Spip tilt de poes op.

Aangezien ik verwelkomd word op een schip kan ik Spip (wat een heerlijkheid zo’n naam, daarmee zou een mens de hele wereld aan moeten kunnen) moeilijk de vrouw des huizes noemen, noch kan ik haar ter begroeting de hand schudden aangezien zij een grote grijze poes tegen haar borst vastklemt. In tegenstelling tot haar eigenaresse kijkt de poes me argwanend aan.

‘Ze is heel angstig voor mensen die ze niet kent’.

Het luik gaat open en ik loop achterstevoren het steile trapje af. De vrouw des schepes Spip laat in de stuurhut de poes los en volgt mij. Haar echtgenoot Don komt als laatste de trap af en sluit het luik achter zich.

In deze ruimte, ‘roef’ geheten (zo corrigeert Don me als ik dit het ‘benedenruim’ noem), zeg maar de woonkamer, is het warm. De houtkachel maakt overuren, Don maalt koffie voor me en de goedlachse Spip heet me andermaal welkom door zich te verontschuldigen voor het wegsturen van de scheepspoes.

 

 

‘De charme van een woonschip? De natuur. De rust. De vrijheid. Het gevoel van de zomer. De geur van diesel.’

Al lijkt het eerste argument het laatste uit te sluiten, toch begrijp ik Don meteen. Persoonlijk heb ik van nature meer met de geur van diesel dan met het fenomeen natuur. Anders dan de geur van diesel, vind ik de natuur tamelijk overgewaardeerd.

‘Hierachter loop ik hard. In het bos. Heerlijk vind ik dat. En ik boks graag. In Ommoord.’

Don heeft wat men noemt een goede kop. Een karakterkop. Schippers leiden een wonderlijk bestaan, ze zijn niet doorsnee. Het heeft iets Sjors & Sjimmie achtigs. Op zijn profielfoto op Facebook kijkt Don Heijman zijn volgers glimlachend, ondeugend, zelfverzekerd en een tikkie rebels aan. De schipperspet op zijn eigenwijze kop maakt duidelijk dat Don ieder moment van de dag klaar is voor een nieuw avontuur.

 

‘Zo Marco. Welkom aan boord van het MS. JURA hahaha’, zegt hij nogal plotseling. Ik kijk door de patrijspoorten in de houten lambrisering naar het inktzwarte buiten en waan me in een jongensboek.

Ik ken Don niet.

Hij stuurde mij vrijdagavond 30 december 2016 (om 21:02u om precies te zijn) nogal out of the blue een berichtje per Facebook Messenger. Vijf dagen later, zo-even dus, parkeerde ik mijn auto aan de Groenendijk en zocht ik met behulp van de lantaren van mijn iPhone mijn weg in de duisternis.

“Aan het einde van deze parkeerplaats loop je links langs een groene schutting een dammetje op. Helemaal aan het einde van dit dammetje ligt een oude grijze kustvaarder (Jura). Daar is het”, zo had Don geschreven, maar ik had verzuimd de mail uit te printen.

Dat de naam van het schip me beviel, wist ik nog. Er kan niet vaak genoeg verwezen worden naar een Frans gebergte. Maar heette het schip nu de Auvergne, de Jura of de Elzas? Ik passeerde in de donkerte enkele schepen wier namen niet leesbaar waren.

Bovendien wist ik niet wat nu precies een dammetje was.

Een dammetje was tot aan vandaag voor mij een rij stenen die wij op de camping in een zijtak van de rivier de Dordogne plaatsten. ‘Kijk pap, een dam!’, gilde je naar je vader die je kwam halen voor het eten. Alsof je een waterbouwkundig wereldwonder had gebouwd. Wat bedoelde Don in godshemelsnaam met een dammetje? Met trillende handen van de kou tikte ik via Messenger een bericht in.

“Hallo Don ik kan je boot niet vinden! Kan je me helpen svp?”.

Het uitroepteken was bedoeld om de urgentie van mijn situatie duidelijk te maken. Onbestendigheid maakt de Gerard Joling in mij los. Het contrast met de zelfbewuste Don kon niet groter zijn toen hij me daarop direct belde.

‘Hey Marco, waar zit je? Op het dammetje?’

Ik kon Don onmogelijk zeggen dat ik niet wist wat een dammetje was, om maar te zwijgen over de associatie met de smaak van de pannenkoeken van mijn moeder, dus antwoordde ik op goed geluk:

‘Ja ik ben op het dammetje, kan alleen je boot niet vinden.’

‘Schip, het is een schip’, antwoordde hij droogjes waarna hij me telefonisch loodste naar het laatste schip aan het dammetje dat uiteindelijk een smal hobbelig pad bleek langs de oever van de zwarte IJssel.

 

 

 

Donderdag 26 juni 1958, Exposition Universelle, Brussel

Ploegleider Frans van Leeuwen tilt met behulp van twee mecaniciens de racefietsen van zijn Tourploeg uit het busje. Loco is één van hen. Het is hooguit een graad of 16, 17 en zwaarbewolkt. Van Leeuwen is nerveus. Hij is niet gerust op een goede afloop van deze tour. Hij dacht in eerste instantie een meesterzet te hebben gedaan door Charly Gaul aan te trekken voor zijn Nederlandse équipe. Als eigen nationale troeven had hij voormalig geletruidragers Wim van Est en Gerrit Voorting binnen de gelederen. Maar nog voor de officiële Grand Départ in Brussel bleek uit het gedrag van de eigengereide Gaul dat hij niet de polonaise zou gaan lopen met zijn Hollandse ploegmaats. Een tweespalt dus en er was nog geen kilometer gefietst. Bovendien was Gaul merkwaardig genoeg opvallend vaak aan de zijde van concurrent Bahamontes te zien.

Een dikke 4½ uur na het startschot komt het uit 120 renners bestaande peloton aan op de kletsnatte Watersportbaan in Gent. De etappe wordt gewonnen door ras sprinter André Darrigade. Charly Gaul wordt 56e op een dikke minuut van de winnaar.

Loco wordt door zijn chagrijnige eigenaar bruut tegen het busje gesmeten. De Luxemburger toprenner heeft een pesthekel aan dit weer. En aan vlakke wegen. Het moet omhoog. Hij wil zijn bijnaam ‘Engel van het Hooggebergte’ eer aan doen. Zondag 13 juli staat al maanden lang rood omcirkeld in zijn agenda: voor het eerst zal de Tour de Mont Ventoux aan doen.

Ook Loco weet het – hij heeft niet alleen een stalen frame. Ook stalen zenuwen.

 

Donderdag 26 juni 1958, Exposition Universelle, Brussel (Le Grand Départ)

 

 

‘Kijk, dit is mijn vader, Joop. Joop Heijman.’

Don houdt een LP vast van het Hotcha Trio en wijst met zijn pink zijn vader aan. Het Hotcha Trio stamt uit de tijd toen mannen nog heren waren. Die heren gooiden hun hoed omhoog als er een doelpunt werd gescoord. Het Rotterdamse mondorgeltrio was wereldberoemd in de jaren vijftig en begin jaren zestig, met als hoogtepunt de optredens op vrijdag met Dorus. Dat maandelijkse TV programma heette “Een Avond in Saint Germain des Prés”. Het “Borstelnummer” van het Hotcha Trio met Dorus werd legendarisch in Nederland.

 

 

[Klik op de foto voor een vergroting]

 

Muziek, een levensader van Don.

‘Mijn vader overleed in 1976 aan een hartaanval. Ik was dertien. We woonden in een zijstraat van de Oude Binnenweg. Een jaar later overleed mijn moeder aan een hersentumor. Ik was veertien en wees. Ik trok bij mijn 8 jaar oudere broer Joop in. Die woonde op Zuid.’

Hij neemt een slok van zijn koffie en kijkt mij even indringend als vriendelijk aan.

‘Wie is dit?’, vraag ik hem.

‘Wie is wie?’

‘Dit. De muziek. Te gek.’

‘David Ramirez. Een singer-songwriter.’

Ik zit aan boord van een uit 1935 stammende kustvaarder, zo had ik inmiddels begrepen, en de naam Jura had niets met een gebergte in mijn zo geliefde moederland van doen, maar bleek een verbastering van de eerste eigenaars van het schip: Groninger Jurjen en zijn vrouw Aaltje. Hollandser kon niet.

 

De jeugdjaren van Don kwamen mij tamelijk treurig en eenzaam over, maar niets van verdriet valt te bespeuren. Don lijkt de melancholie met speels gemak de baas te kunnen. Jaloersmakend zoiets.

“Well there’s a piece of me that loves all this sadness”, zingt David Ramirez ondertussen met gevoel voor timing.

‘Henk was 21 jaar ouder dan ik en oorspronkelijk een vriend van mijn broer Joop, maar ik had meteen een klik met hem. Van lieverlee werd hij meer en meer mijn vriend. Gezien het leeftijdsverschil had hij mijn vader kunnen zijn ja, maar toch was er beslist geen sprake van een vader-zoon relatie. Hij was ook gek op muziek.’

Don spreekt over zijn vriend Henk in de verledentijdsvorm.

‘In 1978 gingen we naar het allereerste Kuipconcert van B….’

‘…ob Dylan. Voorprogramma Eric Clapton!’, vul ik hem razendsnel aan. Don blijkt nauwelijks onder de indruk van deze parate kennis. Misschien ziet hij het als de gewoonste zaak van de wereld en waarschijnlijk heeft hij daar gelijk in. Mensen die niet weten dat Bob Dylan in 1978 in de Kuip speelde, neem ik al jaren niet serieus.

‘In 1979 Frankie Miller. En in 1981 Bruce Springsteen. In Ahoy’.

Mijn harte maakt een sprongetje. Niet zozeer dát maar vooral hóe Don de naam Springsteen uitspreekt. De rollende ‘r’ legt zijn Rotterdamse binnenstedelijke wortels onmiskenbaar bloot.

De muziek van Bruce Springsteen is als bladeren door een familiefotoalbum. Dat zei mijn broer ooit. Hij was ook bij dat concert in ’81 aanwezig, mijn broer. Ik mocht niet, ook al zong ik als elfjarige al alle teksten mee van de elpees Darkness on the Edge of Town en The River.

Don en Henk waren er dus ook. Ik zie ze zo staan. Biertje in de hand. The Boss begon met Follow that Dream en eindigde met Rocking all over the World. Dat zong hij met een emmer over zijn kop. Mijn broer heeft het me al 100 keer verteld en ik ben nog altijd alle 100 keren met terugwerkende kracht boos op mijn ouders dat ik niet mee mocht met mijn grote broer.

‘In 1975 was Henk al bij het allereerste concert van Bruce aanwezig.’

‘De RAI. Amsterdam’, vul ik hem retorisch aan.

‘Daarom moest ik ook aan jou denken’, zegt Don, ‘je bent een Springsteen fan. Net als Henk.’

Hij staat op en schenkt zwijgend een nieuwe kop koffie in.

‘Pas op voor de drab.’

 

Cassettes die Don van Henk heeft gehad

 

Lees hier Hoofdstuk 2

 

 

-