‘Ik heb me altijd al afgevraagd wat jij bij ons op school deed.’

‘Ik heb me afgevraagd waarom ik überhaupt voor deze reünie ben uitgenodigd.’

‘Blijf staan, effe pissen.’

Ik kijk naar de lange ranke rug van Ton Willemse, mede-initiatiefnemer van deze reünie, die verdwijnt achter de WC-deuren. Frank van der Kraats was de ander. Hij verwelkomde mij toen ik een stief uurtje geleden de deuren van mijn favoriete kroeg Melief Bender opende.

‘Hey Marco!’

Ik herkende hem niet en herkauwde het verleden met gepaste schaamte.

‘Sorry gozert, ik weet het echt niet meer.’

‘Frank! Frankie! Van der Kraats!’, stelde hij zichzelf breedlachend voor. Hij toonde beide  handpalmen om zijn bestaan extra kracht bij te zetten.

Hij lachte vriendelijk. Frank, door iedereen Van der Kraats genoemd, liet mijn hand niet los. Een gênante situatie, ik had mijn jas nog aan. Hij toonde de klassenfoto uit 1988 op zijn smartphone. Met wijs- en middelvinger vergrootte hij de foto waarop hij met open mond lacht, waardoor zijn gezicht niet meer te matchen valt met vandaag, een krappe dertig jaar later. Ik probeer zijn grijze baard weg te denken.

‘Jij hoorde er niet bij. Dat voelde ik aan alles. Niet verkeerd bedoeld natuurlijk.’

Ah, Ton is weer terug. We proosten.

‘Jij schreef gedichten en speelde gitaar. Ik had gezworen dat jij in de muziek je brood zou gaan verdienen. Of als schrijver. Nu heb jij ook een eigen zaak.’

Er klinkt teleurstelling in zijn stem. Ik denk aan Lex voor wie ik, direct na één jaar Hogere Economische School, ging werken. Dit weekend zou hij 62 jaar geworden zijn, die held.

‘Maar één jaar ja. Daarom snap ik het ook echt niet dat ik voor deze reünie uitgenodigd ben. Want dat ene jaar zat ik ook nog eens meer achter de wijven aan d….’

‘HEY HENDRIKS!’

Een mannenbeuk op mijn rug, een hand om mijn rechter bicep en het gezicht van Peter Vos. Back to the future.

‘HENDRIKS HOE IS HET GODVERDOMME MAN!?’

We omhelzen elkaar. Met Ton en Peter ging ik dat ene jaar op de HES het intiemst om, naast alle wijven natuurlijk en naast Richard die vanaf 1988 mijn boezemvriend werd en als boezemvriend mijn zwager zou worden door zes jaar later mijn zus te huwen.

‘Jouw zus was een lekker wijf man.’

De enige die mijn zus een lekker wijf mag noemen is Vos. Na tal van mediatrainingen klinkt hij niet meer zo kakkineus als vroeger. Er kon geen groter verschil bestaan tussen Richard en mij enerzijds en Peter anderzijds. Hij was de Van Binsbergen avant la lettre. Hoe bekakter hij lulde, hoe platter Rotterdams Richard en ik wilden overkomen.

Vos, hij had toen al geen voornaam, ging altijd gepast gekleed naar school. Lange overjas, jasje-dasje, aktekoffertje. Hij was een koning in het stellen van overbodige vragen door de docent hoogst arrogant te interrumperen.

‘Dus even resumerend….’ of ‘ik begrijp dus goed dat…’.

‘Ja die tactiek pas ik nog altijd toe’, stelt Vos tevreden vast. Het is bepaald niet als biecht bedoeld. Sterker nog, hij is er trots op. Heerlijk zoiets.

‘Loop niet zo de rocker uit te hangen joh. Even volwassen worden. En ook die cowboylaarzen. Kan echt niet. En dat matje moet eraf’, zo kreeg ik dagelijks te horen van Vos als ik weer eens over wilde komen als de zwaarmoedige bohemien met mijn gitaar, hoogdravende gedichten en zwaar-op-de-hand liedteksten.

‘God wat hebben we gelachen. En geneukt.’

Na mijn eerste volledig mislukte tentamens spijbelde ik meer en meer en verlegde ik mijn aandacht op het vrouwelijk schoon op school. Ik was die tijd een lopende erectie.

‘Jij speelde in een bandje, weet ik nog. Je sprak ooit op een feest urenlang met mijn vader. Weet je dat nog?’, vraagt Ton.

Uiteraard weet ik dat nog. Sindsdien kan ik Katmandu van Bob Seger niet langer horen zonder aan Tons vader te denken.

‘Mijn vader heeft het nadien nog vaak over je gehad. Hij vroeg je toen of jij me in één woord kon beschrijven. Weet je nog wat je antwoordde over mij?’

Oh God. Ik ben bang voor flater nummer twee deze avond. De blinde vlek Frank van der Kraats zit me nog altijd niet lekker. En nu dit.

‘Geen idee sorry Ton.’

‘Kameleon. Je noemde mij een kameleon.’

Ik ben klaar voor een klap op m’n muil. Laat hem maar komme Willemse. De pseudo psycholoog verdient hem.

‘En je hád gelijk. Hébt gelijk. Dat wás ik. Dat bén ik. Sterker nog, ik verdien nu min of meer mijn geld ermee. Ik geef verkooptrainingen. Mooi toch?’

Aan identiteitscrises hebben mijn schoolmaten van 30 jaar geleden een broertje dood. Ze zijn goedgemutst en hebben een schijthekel aan negativiteit. ‘Geen tijd voor’, aldus Vos.

We hadden Willemse de bijnaam Les Genoux gegeven omdat hij, ondanks zijn niet geringe lengte, naar mate de avond vorderde altijd zo lekker door de knieën wist te gaan op de dansvloer. Hij kon geniaal tekenen, Willemse. Onder de douche mochten we graag wappen: je hield je met twee handen staande tussen twee muren en slingerde vervolgens een volle minuut je lul heen en weer. Ton maakte daar cartoons van.

 

Bier.

Ik ben weer in gesprek met Vos. God wat voelt deze reis terug naar de toekomst allejezus goed. Zijn woordkeus. Zijn mimiek. De kleine gebaartjes. De Lieve Heer weet wat ik allemaal afgelachen heb met mijn tegenpool in zowat alles. Of niet?

‘”Dames, heren, even kort!”, weet je nog?’

Het is de leraar Recht die hij nu feilloos imiteert, maar ik weet diens naam niet meer. Vos weet alles nog. Het is griezelig.

‘Wat weet jij weinig man’, zegt hij opeens op die typisch directe manier van hem waartegen ik geen weerstand heb, ‘gaat het wel goed met je man?’

Ik wrijf de tranen uit mijn ogen van het lachen. Bier. Ik heb bier nodig.

‘Waarom ben jij ook al weer zo snel op de HES gestopt man? Ik heb je echt gemist dat tweede jaar.’

‘Ik had nooit eraan moeten beginnen. Ik wilde de journalistiek in, maar werd uitgeloot. Mijn vader was daar blij mee. “Alle journalisten zijn alcoholisten”, zei hij altijd. Van hem moest ik de HES gaan doen. Heeft hem veel geld gekost dat geintje, want ik wilde het helemaal niet.’

‘Hoe gaat het trouwens met je vader?’

Ik praat over de vraag heen.

‘En ik was er sowieso klaar mee. Ik had iets tegen scholen. Als instituut. Ik voel nog altijd natuurlijke weerstand als ik een school betreed voor een ouderavond van mijn dochters. Ik haat nog altijd klaslokalen. En dat wijsneuzerige toontje waarmee sommige docenten zich bedienen. Ik weiger ook maar íets van ze aan te nemen. Ik heb sinds de HES geen enkele cursus of avondstudie meer gevolgd. Heb alles zelf gedaan.’

Soms kots ik van mijn gruwelijke eigenwijsheid die mij vaker dan me lief was in de weg heeft gezeten.

‘Dat weet ik nog’, vult Van de Kraats aan, ‘jij schreef gedichtjes in je schrift. Je lette nooit op maar maakte grappen. Ik heb je altijd de Jules Deelder van onze klas genoemd.’

Het verleden op de HES is mijn dood geboren kindje.

Bier. Dat heb ik nu nodig.

‘Met zo’n achternaam moet je een vakbond beginnen, Van der Kraats! De barricades op! Mooi man!’

Frankie van der Kraats kan erom lachen. Gelukkig had hij teveel wijsheid en fatsoen om een vakbondsleider te worden. Hij doet nu iets in de vloeren. Ik zou er zo mijn vloer kopen als ik een nodig had gehad. Een Van der Kraats vloer lijkt me even deugdelijk en onbuigzaam als zijn achternaam doet vermoeden.

Bier.

Zo’n avond die overweldigend uit de hand dreigt te gaan lopen. Met iedere slok bier gaan we terug naar 1988, terug naar de toekomst. We filosoferen wie we toen waren, wat we toen van het leven verwachtten en wat er uiteindelijk van ons terecht is gekomen. De tijd heeft groeven op onze gelaten achtergelaten. Als er gelachen wordt, komen dieper gelegen huidplooien rondom wenkbrauwen, monden en ogen in beweging. De tijd heeft verwoestend huis gehouden. De tijd strooit zand in mijn ogen. Zand uit een gebroken zandloper.

‘Jezus, wat heb jij gegeten man?’, vraagt Vos me zonder een spoortje ironie in zijn stem. ‘Kan echt niet.’

Ik lach. Als een wijf zo hard. Godnondeju wat een avond.

Bier.

Ton Les Genoux Willemse woont in Nieuwerkerk en krijgt tranen in zijn ogen als hij over zijn drie zonen spreekt. Vos woont thans in Wiesbaden (Duitsland) heeft nu een topfunctie bij Opel. Hij is bewust kinderloos gebleven. Zijn latente neiging tot corpulentie onderdrukt hij met het lopen van marathons. Levent Birol, die kleine geblokte Turk met de eeuwige grimas, verdient zijn boterham met beleggingen. Erik Hoekstra, de gewezen surfkampioen die geweldig kon zuipen, zit nu in de eiwitten en proteïnen en reist de halve wereld over. Jeroen zit in de wijnhandel en kan de hele avond op de meer dan gezonde interesse rekenen van Richard en mij. Marco Zwanenburg, niets veranderd die gozert, zit in de logistiek. De goedlachse Robert, vader van vier kinderen, woont in Breda en heeft een managersfunctie bij Ahold. Willem doet iets in de financiën, maar ik heb geen idee wat precies. Ik schijn meer interesse te hebben in zijn seizoenkaart bij Feyenoord.

De Brabantse vrouwen van Willem en Vos zijn binnengekomen. Agnes en Bieb. Van die kleine kittige Brabantse wijven die gewoon bier drinken.

Bier.

Iedereen van de groep is nog getrouwd met de eerste vrouw. Daar proosten we op. Op van alles. Op winterkampioen Feyenoord. Op de vorige 39 baantjes van Erik. Op vakbondsleider Van der Kraats. Op alle stopwoordjes van toen (“gewoon prima dit”, “doorstarten nu”, “doe ’s mee”). Op de prachttieten van Petra. Op klasgenote Berit die wij steevast Beryl (uit de soapserie Sons & Daughters) noemden. Op alle wijven uit de klas (“….je ziet er echt hééééééérlijk uit…”). Op een bloedmooie Zeeuwse, het lekkerste wijf van school, die ik ooit aan mijn spit had geregen. (23 Jaar getrouwd, twee dochters van bijna 18 en 21, maar godverdomme nog steeds trots op).

Bier.

We omhelzen elkaar voor de groepsfoto. Met bladen schuimend bier en de herinneringen aan onze jeugddromen, overbrugden we moeiteloos 29 jaar.

Dronken in bed. Bier heb ik nu nodig. Meer bier. Om nog eens te proosten op de toekomst waarnaar wij vanavond terugkeerden.

 

 

Van links naar rechts: Richard, Vos, Jeroen, Robert (boven Jeroen), Levent, Ton “Les Genoux” Willemse, Willem, Erik (boven Erik), Van der Kraats, Spookrijder, Marco Zwanenburg

 

 

-