020116 1600 MB.

Al vijfentwintig jaar volstaat deze codetaal.

020116 slaat op de datum, 2 januari 2016. 1600 is de tijd. MB is Melief, Melief Bender, de oudste kroeg van Rotterdam aan de Oude Binnenweg. Onze stamkroeg. Al vijfentwintig jaar lang vieren wij het behalen van een nieuw kalenderjaar op iedere eerste zaterdag van dat nieuwe jaar. Om vier uur ’s middags. Bij Melief.

De cryptische code 020116 1600 MB wordt, zonder de plichtmatige nieuwjaarswensen, met behulp van stickers op de jaarlijkse kerstkaarten geplakt door niemand anders dan Peet, beter bekend als De Voorzittert, Pekie, Nummer Eén, in onze volksmond beter bekend als Dikke Peet. En aangezien onze vriendenkring nogal rijkelijk bezaaid is met Peters, zo crea-bea waren de ouders in de sixties bij nader inzien dus niet, noemden mijn dochters hem jarenlang “Ome Peter Van De Trein” waarmee geen woord gelogen was. Dikke Peet is inderdaad, zolang ik hem ken, machinist bij de NS.

In een vorig leven was Dikke Peet overigens actief bij de marine waar hij de morsetaal machtig werd. Dat leverde op verjaardagsfeesten bijzonder interessante gesprekken op met mijn vader, ook een gewezen marineman:

“DahDah DahDahDah DiDahDit DiDiDit Dit, DahDiDahDit DahDahDah DahDiDit Dit.”

De goede lezer begrijpt dat de code 020116 1600 MB dan ook alleen maar uit het brein van Dikke Peet ontsproten kon zijn.

Om de waarde van onze Nieuwjaarsborrel goed in te kunnen schatten, moeten wij terug in de tijd. Terug naar 1985. Terug naar de barbaarse voorverkoopnachten van concerten uit die tijd.

1985 dus. Bruce Springsteen zou spelen in De Kuip. Mijn broer Ed had met boezemvriend Edje K. de hele nacht in de rij gelegen op het Rotterdamse Stadhuisplein.
Een beetje muziekfanaat uit de jaren tachtig herkent dit beeld: zuipen, roken, stinken als een bunzing, kaarten, soep eten, voetballen, blauwbekken, ruzie maken, lachen, dollen, scheten laten, nog meer drinken, broodjes eten en uren aftellen.

De onfris ruikende Ed kwam die ochtend, mét kaartjes voor zijn zus en broertje, thuis.

“Mar, ik heb nou in de rij drie gasten leren kennen. Niet normaal meer. Ik heb me de tering gelachen. Uiteraard Springsteen fans. Maar ook Clapton. De Stones. Neil Young. Gek op Feyenoord en ze hebben een pleurishekel aan Ajax.”

Die drie gezworen vrienden waren Michel (bijnaam ‘de Neus’), wijlen Raymond (God hebbe zijn lever) en Dikke Peet dus. Zij waren op hun beurt bevriend met de notoire kroegtijgers Bart, Louis, Marja, Rob-Rob (de kelner van Rockcafé De Vagabond die zo nerveus was als wij binnenkwamen dat hij zijn eigen woorden pleegde te herhalen-halen en om die reden de bijnaam Rob-Rob van ons kreeg, maar die ook, vanwege zijn giraffennek, bedekt met een Henk Duut matje, regelmatig Nek-Nek werd genoemd), Ellen, Jeannette, Alma, Geke, Ruud, gekke Hans, de oververhitte Feyenoordsupporter Ronald en diens boezemvriend Reinier, vreemd genoeg aanhanger van PSV.

Onze groep, in Melief steevast aangeduid als ‘Zuid’, zijnde het stadsdeel waar onze wortels liggen en het enige ware stadsdeel dat er echt toedoet, bestond uit Edje K. (bijnaam “lange Ed”), Edith (“Ditje”), onze broer Ed (bijnaam “knappe Ed” omdat-ie zo op zijn broer lijkt), zus Liliane, mijn stapmaat en huidige zwagert Richard, Maarten (bijnaam “Muis”), onze neef Ronald (bijnaam “Neefroos” en daarmee de facto iedereens neef), Peter (bijnaam “Lange Peet”), schoonzus Diana, haar zus en mijn eega Anita en mijn persoontje (bijnaam “Zeventíen”).

 

De deur gaat open.

“Ha Zeventíen!”, lacht Dikke Peet.

“Zéventien?”, vraagt een nieuwkomer. De groep is nogal aan wat veranderingen onderhevig geweest. Echtscheidingen, verhuizingen, gedachte- en geslachtsveranderingen, noem maar op.

Ik laat de nieuwkomer even zwemmen.

“Nee nee, geen Zéventien, maar Zeventíen!”, antwoord ik dan ook geniepig. Ik was nog niet bereid om dit geheim (waarom Zéventien als Zeventíen werd uitgesproken) te delen met de nieuwkomer. Eerst moet de voetbalvoorkeur worden gecheckt. Feyenoord moet. Sparta mag. Excelsior komt nooit voor.

Er wordt omhelsd. Jassen worden in de hoek naast het damestoilet gepleurd. Bladen bier komen voorbij. Alsof we weer twintig zijn.

“Hee Marcóótje!”

Lange Ed tilt me op. Zoals altijd.

“Nee ik hoef geen bier. Ik was als een Godsmajoor op Oudejaarsavond.”

“Homo. Jij neemt gewoon bier.”

 

Duizenden gulden en euro’s zijn wij in Melief kwijt geraakt. We kregen er duizenden aan levenservaringen voor terug. Een geweldige kroegnaam ook, Melief. Bij het eeuwfeest werden speciale bierglazen gemaakt met de opdruk ‘een eeuw duurt zo lang Melief is’. En bij de intrede van de SMS kon ik niet wachten om Anita vanuit te kroeg te melden: ‘Me lief, ik Ben der’.

Enkele maanden geleden zat ik hier op een zaterdagmiddag voor het eerst met Estelle, mijn zestienjarige dochter.

“Dit is nou Melief. Een begrip. Het stamt uit 1876. Wist je dat? Hier kwam Opa de Hoog ook graag. Opa Hendriks niet. Die haat de kroeg. Maar zijn vader, míjn Opa Hendriks dus, kwam er ook regelmatig. Er is een causaal verband, denk ik.”

Estelle glimlachte.

“En daar aan de bar zit altijd een nep Lee Towers. Je lacht je kapot.”

“Pap! Kijk nou! Daar is-ie!”, had Estelle geantwoord.

“Wie?”

“De nep Lee Towers!”

Verdomd. Hij was het. Wij Rotterdammers zijn er maar wat trots op dat wij niet alleen de echte Lee, maar dus ook de nep Lee Towers in ons midden hebben.

 

“Hij is dood”, zegt Lange Ed, wijzend op stoel vlak voor het herentoilet.

“Wie?”

“Die ouwe. Van die witte wijn. Die altijd voor de WC deur zat.”

Na de verbouwing een paar jaar terug kunnen we het inderdaad met goed fatsoen een toilet noemen. Maar vroeger, toen wij liters bier naar binnen goten alsof het bronwater was, was dat wel anders. Je stond met drie à vier man naast elkaar te pissen in een roestvrijstalen bak die een beetje scheef stond en daardoor lekte. Je stond dus altijd in je eigen zeik te zeiken. Op het zit-WC’tje zat altijd wel iemand te schijten. Je rook en hoorde het. De deur kon nooit helemaal op slot. Aan de muur hingen half vervallen posters van optredens in Rotown, Nighttown en poppodium Lantaren dat toen nog aan de Gouvernestraat huisde.

“Krijg nou de tering. Je hebt gelijk.”

De stoel is inderdaad leeg. In de vierentwintig voorgaande edities van onze Nieuwjaarsborrel zat hij daar steevast. Een heer. Wat nukkig kijkend. Regenjas. Jasje-dasje. Chique leesbrilletje op het puntje van zijn neus. Witte wijn. Altijd witte wijn. De vorige keer verliet hij Melief Bender met een rollator. Het jaar dáárvoor hinkend met een kruk. Maar altijd als gentleman.

“Die haalt het volgend jaar niet, wedden?”, daagde ik Lange Ed vorig jaar uit.

Ik verdien nu een flessie rooie wijn, waar ik die Lange fijntjes op wijs.

 

Op 25 juni 1989 gingen we met zeventien man naar Parkpop. In Den Haag. Little Steven trad erop. Om zijn schaapjes bijeen te houden had Dikke Peet nummers in het leven geroepen. Alleen als alle nummers hardop geroepen waren, gingen we verder. In de propvolle bus van Den Haag Centraal naar het Zuiderpark stonden wij vooraan, vlakbij de buschauffeur. Knappe Ed wist de microfoon van de chauffeur te bemachtigen en deed een Rotterdamse metrochauffeur na (“Rrrrrotterrrrdam Rrrrijnhaven menseh, zooonegrens!”). Hij ging moeiteloos verder met een feilloze imitatie van Koningin Wilhelmina (“Landgenoten…houd u vooral vol! Wees moedig! Groetjes uit Canada!”). Daarna gaf hij de microfoon aan zijn broer die Jan Pelleboer nadeed. Raymond liet de bus janken van de lach door een Studio Sport achtig verslag te doen van de TT in Assen waar het zijspanduo Egbert Streuer en Bernard Schnieders geschiedenis had geschreven.

“Mag ik de nummers?”

Uiteraard begon Dikke Peet bij zichzelf, één dus, zoals het een beetje voorzittert betaamt.

Dit ritueel werd afgesloten met mijn nummer, Zeventien: én dát is Ze-ven-tíen. Iedere lettergreep klonk als mitrailleurvuur, precies zoals Cor van der Laak (briljant typetje van Kees van Kooten) zijn kostbare Tarantella’s uittelde.

En spreken wij mijn nummer dus uit als Zeventíen.

 

“Heb je het gehoord? Gekke Hans is ziek. Kanker.”

We verstijven. Vorig jaar vierden we nog de vijftigste verjaardag van Gekke Hans, die grijnzende en zwijgzame Brabander die het leven in Rotterdam nam zoals het kwam. Hij keek niet meer op van een inbraakje meer of minder.

Ik ben in gesprek met Bart. Hij is dik vijftien jaar ouder dan ik, maar dat was hij vijfentwintig jaar geleden ook al. Daar proosten we ieder jaar op, met een onwennige knuffel. Een liefdesverklaring tussen twee vrienden uit de rauwe havenstad die niet bekend staat haar bewoners te verwennen met complimentjes. Aan overbodigheid doet Rotterdam niet. Je moet ervoor werken.

“Hey Marco, ik heb als avatar in mijn WhatsApp Ihartje-Rotterdam staan.”

Prachtig.

De liefde voor onze stad komt pas echt tot uiting hoe Bart mijn naam pleegt uit te spreken. Már-có. Hij leunt wat in de ‘ar’, de ‘r’ is een onvervalste Crooswijk-‘r’ en de afsluitende ‘co’ is perfect vol en rond. Als Bart toch een vrouw was geweest.

Mijn ogen gaan in het rond.

Aan de muur hangt nog altijd een krantenknipsel van de goal van Gaston Taument tegen Ajax. 17 november 1991. De tijd dat we tweewekelijks in De Kuip zaten. Taument knalde de bal achter doelman Menzo. De Kuip ontplofte. Wij zaten op vakkie T. Ronald werd krankzinnig en kuste mij vol op de wang en nam en passant een reepje mond mee. De Neus zong ineens in de juiste toonhoogte Hand in Hand mee (een unicum, niemand die zo vals zong als De Neus om over zijn a-ritmische handgeklap maar te zwijgen) en Dikke Peet belandde drie rijen vóór ons, brullend, met de benen omhoog. Als een weerloze schildpad.

 

Het biertje snijdt door mijn ingewanden alsof ik spiritus drink. Precies één etmaal gelegen lag ik nog, kermend als een zeehond, om de pot. De drie flessen St. Emilion Grand Cru (2011) van de Oudejaarsavond hadden hun tol geëist. Tijdens mijn eerste golf braaksel dacht ik aan de Alpe d’HuZes en voelde ik me zwak en diep ongelukkig. Kots eruit, schaamte erin. Hangend boven de toiletpot kwam ik tot één slotconclusie: ik was mijn nieuwe racefiets niet waard. Ik moest denken aan vaste Melief-ganger Willem de Wielrenner (Wim Koopman, ex-beroepswielrenner en thans beroeps-alcoholist) en voelde een wrede vorm van verwantschap. De firma Onrust meldde zich aan de deur van het toilet.

“Mooi hè dit. Moeten we blijven doen, dit. Ook de komende vijfentwintig jaar. Alleen is 2016 een schrikkeljaar, dus duurt het een dag langer eer we elkaar weer zien.“

Ik heb wel vaker de gewoonte om er volstrekt overbodige teksten uit te kramen als ik me gelukkig voel.

“Lekker belangrijk”, vat Bart mijn woorden dan ook terecht samen.

Bladen bier komen weer voorbij. Voor de zoveelste keer wordt mijn bestelling (“een Spaatje blauw graag”) volkomen genegeerd. Wie er ook in Melief in de bediening loopt (vandaag enkele studenten die nog in de luiers liepen toen wij hier ordinair dronken stonden te worden), ze hebben schijt aan je als je geen bier of wijn bestelt.

Vroeger wist kelner Leen, een Sparta-fan, ook wel raad met je.

“Homo, jij neemt gewoon een biertje of je pleurt maar een end op.”

Je houdt van Rotterdam of niet. Je houdt van een nep Lee Towers of niet. Je houdt van Willem de Wielrenner of niet. Je houdt van van Leen of niet. Rotterdam kent geen halve maatregelen, zoals Melief geen fris kent. Het kent geen middenberm, geen vluchtstroken.

Rotterdam is als de kunst: Rotterdam kan niet. Rotterdam wil niet. Rotterdam moet.

Wij hebben de beste vrienden ever. Wij claimen elkaar niet. Onze vriendschap wordt bepaald door het hart, maar nooit door de verjaardagskalender.

We staan alweer buiten. Het regent zachtjes. Wij van Zuid gaan eten. Noord blijft achter in Melief. Zoals ieder jaar wachten wij van Zuid op onze wijven, want onze wijven doen altijd lang over het afscheid nemen en alleen op onze jaarlijkse Nieuwjaarsborrel mogen wij onze vrouwen wijven noemen.

Tot volgend jaar.

070117 1600 MB.

Ik kan niet wachten.

2016-01-1121.36.16

 

De twee tekeningen zijn gemaakt door zwager Marcel die daarmee een belofte inlost. Omdat kunst moet.

 

 

-