“En dan ben je aan de top. Je kijkt uit over het land, je drinkt wat, een onbehouwen welbehagen trekt door je lichaam, en er welt een groot verlangen in je op deze berg nogmaals te beklimmen.”
Tim Krabbé – De Renner
“Psss Mar”, fluisterde hij. Hij wenkte me. Alle verhoudingen tussen zijn montuur, zijn gezicht, zijn uitgewoonde lichaam en zijn immense bed waren zoek. In vijfentwintig jaar tijd was hij van mijn strenge mentor mijn kind geworden. Een ziek kind dat mijn zorg nodig had.
Mijn definitieve afscheid van Lex zou plaatsvinden op de Mont Ventoux. Alleen daar. Zo beloofde ik de aanwezigen in de bomvolle kerk in Helmond tijdens mijn afscheidsspeech voor hem. Zo beloofde ik de kist die zich links van de kansel bevond. Zo beloofde ik mezelf.
Het was 29 juli 2013. De zon scheen. Terwijl de tuin van Restaurant De Warande zich vulde met de aanwezigen die Lex de laatste eer hadden bewezen, bleven wij als laatsten bij hem achter. Het schepje zand landde nogal plomp op de kist, een beetje zoals Anita een paar dagen geleden het caravantrapje naar me toewierp toen we de voortent opbouwden.
Ik zocht naar enkele last famous words die me niet te binnen wilden schieten. Ik kon het verdriet in de ogen van zijn broer René niet verdragen. Hij was door de vermoeidheid, de spanning en de droefenis van het lot wat krommer gaan lopen. De gedachte alleen al: te moeten staren naar de kist van je broer.
Nog maar enkele dagen geleden tilden wij hem samen uit bed. René nam zijn broer onder de broze oksels, ik pakte Lex’ benen. Zijn bed werd voor de zoveelste keer die dag verschoond. Ik begeleidde Lex naar het toilet waar hij zich, door de hitte slechts gekleed in onderbroek, ontlastte terwijl hij zwijgend een sigaretje rookte. We legden hem voorzichtig terug in bed. De ziekte had hem breekbaar als porselein gemaakt. Toch had hij aan waardigheid niets ingeboet.
“Wat is er Lex?”, vroeg ik hem terwijl ik me over hem boog en me verbaasde over het feit waarom Lex in bed zijn bril ophield. Hij las niets en het montuur had monsterlijke proporties aangenomen in relatie tot zijn uitgemergelde gezicht.
“Ik heb een stijve Mar….”
Dit moeten ongeveer de laatste woorden zijn geweest die hij tot me sprak.
Vandaag, woensdag 29 juli 2015, zijn we precies twee jaar na zijn uitvaart en passeer ik, aan de voet van de Mont Ventoux, het gehucht Saint-Estève en ik denk uiteraard aan hem. Saint-Estève en Lex.
Enkele keren per dag maakte hij melding van een verharde fallus. Om te shockeren. Te provoceren. Te lachen. Waarschijnlijk ook om mijn dagelijkse ernst te breken.
Deze vreemde gewoonte begon enkele jaren geleden. Nadat hij bekend was geraakt met de radiosketch van cabaretiers Pieter Bouwman en Theo Maassen (“Hallo? Hallo? Is dit een 06-lijn? Ja? Mooi, ik heb namelijk last van een stijve lul”) was hij verkocht. Hij had besloten de last van zijn katholieke opvoeding van zich af te werpen en zijn fantasie de vrije loop te laten. Zijn jaren zestig begonnen veertig jaar later. Sindsdien had Lex te pas en vaak te onpas last van een stieven lull, zoals het in sappig Brabants klonk.
Een leven dat zichzelf tegensprak. In alles. Toen hij twee dagen voor zijn dood de Heilige Sacramenten ontving, en René en ik hem nog haast hadden laten vallen toen we hem, met fauteuil en al, naar de eettafel tilden, vormden we een kring van vijf volwassenen die elkaars handen vasthielden. Lex’ grijs lederen fauteuil die nog van zijn moeder geweest kwam nauwelijks boven de tafel uit waardoor hij een volle kop lager zat dan wij. Alsof hij straf had.
Lex keek stoïcijns. De woorden van Pater Herman sneden door merg en been. Ik kon me geen voorstelling maken hoe de indringende woorden van de grijze pater op de stervende Lex over zouden komen. Heer, deze man, Alexander Maria Stockx, gaat aanstonds het aardse verlaten. Neem hem tot U. Nog nooit had ik iemand zo direct de Heer horen aanspreken. Uit angst te gaan huilen bad ik. Intens. Ik gunde Lex eeuwige rust omdat hij in zijn achtenvijftig jarig aards bestaan geen enkele seconde van de dag genoegen had genomen met het gegeven rust. Rust was voor mietjes.
Voor een buitenstaander was het ondenkbaar dat deze zieke broze man enkele momenten vóór dit sacrale moment met Pater Herman nog uit bed was gehesen door zijn eeuwige rechter- en linkerhand (“m’nen zoon”), zoals hij mij vaak omschreef, met de erectie voor de verandering in een derde persoons vraagvorm: “Zeg ‘s Mar, hedde gai ene stijve?”
Een zogenaamde stijve had hij ook in het ziekenhuis nadat de operatie aan zijn tumor was mislukt. Of tijdens het ondertekenen van de aktes in het chique Helmondse notariskantoor toen ik aandeelhouder werd. Of onder besprekingen met de bank en Lex me eventjes apart riep. In het vliegtuig onderweg van Beiruit naar Jeddah en Lex voluit meezong met de Islamitische gebeden die door de speakers van het vliegtuig klonken en hij in het huilerig gezang niet naliet enkele keren melding de maken van zijn stijve lul. Ik porde hem in zijn zij toen hij tijdens de uitvaart van een goede bekende het aandurfde mij fluisterend op te biechten last te hebben een “gigantische stijven lull”. Tijdens onderhandelingen met een klant in Jordanië bleef Lex maar vragen naar hard aluminum, het liefst zo’n harde staaf om flink mee te stoten. De klant knikte dat-ie begreep waar ‘Mister Alex’ naar op zoek was.
In de lobby van het hotel in Amman huilden we van het lachen, dronken we bier en schreeuwde hij net zo lang en net zo hard totdat de hotelmanager ingreep: “Op mijne stijve! Hij leeeeeft nog! Hahahaha!”.
Ik fiets met een ingehouden glimlach. Denkend aan Lex meen ik recht te hebben op een glimlach, in het volle besef dat het geheugen gelukkig selectief werkt. Vanochtend ben ik begonnen aan Jean, de voortreffelijke biografie van Bart Jungmann over Jean “De Neel” Nelissen, de legendarische wielerverslaggever van de NOS. “Het was geen man om lang boos op te zijn”, zo omschreef een van zijn levenspartners hem. Het had zo op Lex kunnen slaan. De Lex die vaak genoeg het bloed onder mijn nagels vandaan haalde in zijn alledaagse onbezonnen onredelijkheid.
Ik ben Ste-Colombe voorbij en ben op weg naar Saint-Estève, het gehucht dat ik altijd zal verbinden met Lex.
In 2008 beklom ik de Mont Ventoux voor het eerst. Nog niets wees op een vroegtijdige dood van Lex, ook al tartte hij het noodlot met zijn maniakale rookgewoontes. Drie pakjes Marlboro was zijn dagelijks minimum. Vier zijn maximum. Hij dronk alsof iedere dag zijn laatste zou kunnen zijn. Een beetje zoals Youp van ’t Hek het beschrijft maar het niet doet. Lex wel. Vlees geworden Rock & Roll. Een Spookrijder pur sang.
In 2008 was Fabienne twaalf jaar. Estelle negen. Ze droegen staartjes en verzamelden witte stenen van de Kale Berg. Op de top van de berg belde ik in een hevig emotionele bui Lex die nogal geërgerd reageerde. Ik stoorde hem blijkbaar.
Dat ik die beklimming aan hem had opgedragen begreep hij echter dondersgoed. Een dag later ging iets over achten op de doodstille camping mijn mobiele telefoon af. Anita schrok zich een rolberoerte. Iets met haar vader misschien?
“Met Sander de Heer van Radio 2, goedemorgen…”
Nadat ik bijgekomen was van de schrik hervatte De Heer, de DJ welteverstaan, het gesprek.
“Lex Stockx, zegt je dat iets?”
Ik wilde antwoorden met “ja die van die stijve lul”, maar hield me in. Lex had Radio 2 laten weten zo trots op me te zijn dat ik de Mont Ventoux had beklommen dat hij een plaat voor me had aangevraagd. Brilliant Disguise van Bruce Springsteen. Een toepasselijke plaat want ik was die vakantie inderdaad vermomd als wielrenner. En als schrijver.
Over die eerste beklimming van de Ventoux in 2008 schreef ik een dagboekachtig verhaal dat een vervolg kreeg met de Rotterdam Marathon die ik twee jaar later zou voltooien. Lex schreeuwde me vanaf de Coolsingel toe. “GAS EROP MAR!”. Deze twee verhalen werd als tweeluik in boekvorm gebundeld onder de titel Een Briljante Vermomming, verwijzend naar het lied dat Lex voor me had aangevraagd. Een titel die de lading aardig dekt: in 2015 vermom ik me nog altijd graag als ondernemer, verhalenverteller, ondernemende verhalenverteller, wielrenner, schrijver, wielrennende schrijver, gitarist, zanger, dichter. Alleen in hoedanigheid als vader, echtgenoot, zoon, broer, zwager, oom, neef, vriend heb ik geen vermomming nodig.
Lex financierde ook dit boek, trots als hij was op mijn tweede carrière als niet-erkend amateur schrijver. Tien jaar daarvoor mocht ik al het boek Een Laatste Wals in eigen beheer uitgeven. Over onze reis naar New York.
In 2010 kreeg ik voor mijn veertigste verjaardag mijn huidige racefiets van hem cadeau. De fiets koester ik sindsdien als mijn derde kind en sinds Jeremy ons gezin heeft versterkt als mijn vierde.
Door de bedrijven heen was Lex de circusdirecteur en fungeerde ik als manusje van alles. Hij was de spreekstalmeester die dronk, rookte en grappen maakte. Ik deed al het andere. Achter zijn doldriestheid ging een eenzame man schuil, op zoek naar liefde, genegenheid en vooral heel veel aandacht.
Toen ik in september 2011 tot directeur werd benoemd moest en zou er ter ere van mij een feest worden gegeven. Mijn protesten werden afgedaan als misplaatste bescheidenheid. Hij negeerde me een volle dag. Het feest kwám er. Uiteraard.
Mijn promotie werd gecombineerd met de opening van een kroeg in ons eigen kantoorpand. Een relatie had enkele foto’s laten zien van een zelf geïnstalleerde bar, naar Vlaams-Iers voorbeeld. Met Lex’ “díe moet ik ook, en vlug” was de bar enkele maanden later een feit.
Om de bar een Franse tint te geven, bestelde ik op een website een plaatsnaamboordje “BAR TABAC ST. ESTÈVE” met daarboven wegnummer N1955. Saint-Estève was de knipoog naar het gehucht aan de voet van de Mont Ventoux en de daaraan gekoppelde erecties die Lex pleegden te achtervolgen. 1955 suggereerde het wegnummer maar sloeg de facto op zijn geboortejaar.
“St. Estève!”
Ik hoor het Lex zo schreeuwen in een niet zo’n geslaagde poging het Haagse accent te imiteren. Mar, ik heb ene stève. Hij brulde het uit van het lachen toen hij het cadeau in 2011 uitpakte. Als extra verrassing had hij een privé optreden van mijn favoriete Nederlandstalige chansonnier Alex Roeka geregeld. Ik mocht Alex zelfs een kopie van Een Briljante Vermomming overhandigen. In mijn dankbetuiging las ik het stuk over Saint-Estève voor. Lex liep paars aan van het lachen.
Na afloop speelden Alex en zijn voortreffelijke gitarist Maarten Kooijman nog enkele nummers met onze familieband Canon Rouge mee. Het werd daarmee een van mijn meest waardevolle zaterdagen ooit.
Het bordje “BAR TABAC ST. ESTÈVE” is een van de weinige stoffelijke zaken die de verhuizing naar Rotterdam meemaakte. Precies een jaar geleden. Precies een jaar na zijn sterven. Op 25 juli 2014 deden wij de deur in Eindhoven op slot.
Mijn in de kerk geuite wens om Lex met geheven glas te gedenken was niet aan dovemansoren gericht. Mijn voorstel om in Helmondse kroegen “proost” voorgoed te vervangen door “Hij Leeft Nog”, zijn levensmotto, evenmin.
Nadat de kist definitief aan het Helmondse klei was toevertrouwd, mengden we ons tussen de aanwezigen die al toe waren aan hun tweede biertje. Ik deelde mijn (inmiddels derde) boek SPOOKRIJDER uit aan alle donateurs die mijn Alpe-d’HuZes actie 2013 hadden ondersteund. Het boek bevatte korte verhalen over mijn trainingen en over de drie beklimmingen over de Alpe-d’Huez. Het leven van en met Lex, en het verval nadat er alvleesklierkanker bij hem werd geconstateerd, was de rode draad.
Er werd driftig in gebladerd. Lex had veertien dagen daarvoor het eerste exemplaar in ontvangst genomen. Vlak voor zijn overlijden fietste ik van Rotterdam naar Eindhoven omdat de symboliek in mijn leven alleen van waarde is als de fiets een rol speelt.
Lex nam in onze eigen Bar Tabac Saint-Estève het boek in ontvangst. Het was zijn erfenis. Hij zou het boek de laatste veertien dagen van zijn leven met zich meedragen. Ik was vooral trots en dankbaar. Vlak voor zijn overlijden vroeg hij me soms voor te lezen, als hij zich te zwak en te vermoeid voelde om zelf te lezen. Ik zat aan de rand van zijn bed en las zijn favoriete passages voor. Herinneringen aan onze reizen. Graag met vulgair taalgebruik. Die met spuiten dus. En keiharde erecties. Stijve lullen.
“Oh hou op Mar….godnondeju….ik kan niet meer…”
Hij hield zijn gezwollen buik vast van het lachen. Hij zag eruit als in een holocaust film waarin de hoofdpersoon nog één keer alle waanzin van het leven uit zijn gestel lacht. Alleen was dit geen film.
De “Tweede Druk” van het boek Spookrijder (oplage vijf stuks) heeft hij nooit kunnen lezen. Het bevatte alle tweeënveertig verhalen van deel één alsmede de verhalen over zijn overlijden, over de uitvaart en, als afsluitend blog, over mijn afscheid van hem. Op de Mont Ventoux.
Ik ben St. Estève voorbij. Ik weet wat er gaat komen. Die chicane naar links en daar gaan we meteen naar 10 à 11% klimmen.
Het leven is zo gruwelijk mooi als de Mont Ventoux, de berg die voorgoed geklonken is aan Lex. Dat is een potsierlijke en tamelijk groteske gedachte want Lex had niets met wielrennen, werkelijk niets, maar zo sprak ik de woorden uit in de kerk in Helmond. Ik moest afscheid van hem nemen op de Mont Ventoux omdat de muren van de kerk me benauwen.
Afscheid nemen moet gepaard gaan met lijden. Alleen door te lijden ben ik niet bang voor de almachtige kracht van de onmacht en alleen zo kan het Beest worden verslagen.
En zo geschiedde. Enkele weken na zijn overlijden beklom ik in 2013 de Mont Ventoux. Mijn familie begeleidde me. Om de zoveel bochten zag ik de auto’s staan: onze zwarte Renault Espace en de Opel Safira van zwager Marcel en schoonzus Diana. Er werd geschreeuwd, gejoeld en geklapt. Het open dak en alle portieren stonden open. De stem van Bruce Springsteen galmde door het bos van de Ventoux. Badlands, you gotta live it every day… Tussen de joelende kinderen stond mijn moeder. Applaudiserend voor haar zoon die wist dat zijn vader, zijn ‘eerste’ vader, op de camping was achtergebleven omdat zijn netvlies het beeld van zijn zwoegende zoon niet aan zou kunnen.
Nochtans staat alleen zijn vader aan de wieg van de liefde voor de fiets.
Ik herinner me Badlands en de chaotische gekte die mijn familie teweeg kan brengen. Ze moedigden niet alleen mij aan maar ook andere lotgenoten die zwoegend op zoek waren naar eeuwige roem, gemoedsrust, eerherstel. In mijn geval een combinatie van de drie.
De Mont Ventoux als kerk. Als bedevaartsoort. Met voortschrijdend inzicht wist ik dat de Mont Ventoux dé berg zou worden waarop ik niet alleen Lex maar alle overledenen zou moeten herdenken. Broer Hohenwalt. Ome Frans. Ome René. Albert Manubulu. Oma Bos. En Kees vorige week nog. Kees, de tachtigjarige buurman op de camping van mijn ouders, die bezweek aan de gevolgen van longkanker.
Deze beklimming, anno 2015, staat in teken van hen die zijn gevallen.
In het grint, rechtsonder van de weg, ligt Fabienne plat op de grond. Ze fotografeert haar fietsende vader. Rechts van de weg staat Jeremy die Lex helaas nooit heeft leren kennen. Fabienne kreeg verkering met Jeremy in de periode dat Lex op zijn sterfbed lag.
“Hou haar in de gaten. Ze is te lief zijn voor deze wereld. Voor haar geen hand vol, maar een land vol.”
Jeremy filmt zijn schoonvader die hij doorgaans aanspreekt met “friend” en “u”. Lex zou trots op hem zijn, zeker weten.
Estelle rent met haar vader mee. Op de vraag “Isostar of water?” antwoordde hij net “water!” waarna hij zijn bidon tegen de auto smakte. Waarom gaf hij hem niet gewoon?
Ze geeft hem rennend een bidon water.
“Kom op pap! Het gaat lekker! Ziet er goed uit pap! Woe-oe-oe!!”
Anita, mijn wielervrouw, brengt geen woord uit. Ze kijkt vooral bezorgd en ziet er wat verwilderd uit. Vlak voor vertrek had ze net nog vergeten flessen bronwater mee te nemen. En mijn tweede bidon. Ze rende paniekerig naar een supermarktje in Bédoin en weigerde stelselmatig iedere vorm van hulp van haar kinderen. Ze is de sportieve uitspattingen van haar man soms zo moe, maar ze weet dat het leven zonder geen leven zou zijn.
Het is warm. Nog niet zo warm als op Alpe-d’Huez een krappe twee maanden geleden toen mijn hersens een kookpunt bereikten. Hier op de Mont Ventoux is het vooral benauwd. De geslotenheid van het bos ontneemt de fietsers de adem. Een tekort aan zuurstof wordt gecompenseerd door een overdaad aan vliegjes die het allemaal hebben voorzien op mijn voorhoofd, mijn bril, mijn oren, mijn neus en mijn lippen. Twee vliegjes schieten kort na elkaar in mijn keel. Ik hoor de echo van mijn gore rochels tegen de rotswand. Vijfentwintig jaar geleden maakte ik menig zaterdagnacht dergelijke geluiden. De liters bier en wijn die ik urenlang had genuttigd vertrouwde ik in enkele krachtige impulsen van de maag aan de toiletpot toe. In mijn hoofd klonk I’ll Sleep When I’m Dead van Warren Zevon.
Het leven is zo gruwelijk mooi als de beklimming van de Mont Ventoux.
Ik ben al voorbij Chalet Reynard. Mijn klimtijd interesseert me geen reet. Het gaat alleen om de top. Die wil ik halen. Die moet ik halen. Ik heb het Lex beloofd. Vannacht. In bed. Potsierlijk. Lex had niets met wielrennen, aansteller. Maar de Ventoux is mijn kerk. Alleen daar wordt boete gedaan.
Bij het passeren van het monument voor Tommie Simpson moet ik, ondanks de uitputting, denken aan de bidon die ik in 2013 op de gedenksteen achterliet. Er zat een briefje in, geschreven met merkstift, in een handschrift zoals mijn wijlen schoonvader Huub gewoon was zijn haring aan te prijzen: VOOR LEX, HIJ LEEFT NOG.
Waar zou die bidon, onder de invloed van storm, wind en regen zich nu bevinden? Als ik ooit gecremeerd word, ik ben daar nog niet uit, moet mijn as in een wielerbidon worden gedaan en deze moet bij voorkeur vanaf de berg worden gerold. Op zoek naar eeuwige vrijheid. Like A Rolling Stone.
Soms hoor ik hem spreken. Lex. Vloeken eigenlijk meer. Als ik in de ellenlange rij sta op de ambassade van India voor een reisvisum. Of op het vliegveld van Abu Dhabi waar ik geconfronteerd word met een vertraging van zes uur. Dan hóór ik hem vloeken. Ik hoor zijn bijtende opmerkingen als er te lang op wisselgeld gewacht moest worden als een biertje was besteld.
In zijn onbescheiden grootsheid voorzag hij geen ruimte voor wachten. Wachten was voor het plebs. Hij was per slot van rekening de grote Lex Stockx die de muziek van Armand om die reden haatte. Op diens vraag ‘ben ik te min omdat je pa in een grotere kar rijdt dan de mijne’ antwoordde hij dan ook steevast ‘JA DAT BÈN JE DOOIE LUL!’.
En diezelfde dooie lul, in stijve vorm, mis ik. In spreekwoordelijke zin. Uiteraard. Ik hield van hem. Zoals twee vrienden eeuwige trouw aan elkaar hebben beloofd. Ik ben die gelofte trouw. Daarom ben ik fietsend onderweg. Hier. Nu. Om dat Beloofde Land te bereiken.
“Je mag Lex niet alleen laten. Hij gaat er kapot aan”, sprak zijn moeder Nelly op haar sterfbed terwijl ze mijn beide handen vasthield. Ze zag er uit als een teer vogeltje dat niet langer wilde, laat staan kon.
“Nelly!”, en dan drie keer kloppen op de tafel. Met dergelijke autoriteit ordonneerde Theo Stockx, de vader van Lex, een kopje koffie bij zijn vrouw die gedienstig gehoor gaf aan het commando van manlief. Lex kopieerde dit spel van zijn vader. Ik vertolkte met liefde de rol van Nelly en bracht hem met militaire precisie zijn koffie.
“Ik blijf bij Lex, mevrouw Stockx. Dat beloof ik u. Rust u nu maar lekker uit. Het is goed zo. Hier is Lex. Met René.”
In de speech op de begraafplaats van Helmond dankte David, de jongste zoon van René, Anita en mij voor de zorg en toewijding voor zijn Ome Lex. Hij roemde onze vriendschap. Zei nog nooit zo’n liefde tussen twee vrienden te hebben meegemaakt. Mijn tong lag levenloos in een dubbele houtgreep gevangen. Achter in mijn strot. Ik kon me op mijn beurt niet voorstellen iemand zo hemeltergend veel te kunnen missen en hij was pas enkele dagen dood.
Op de Mont Ventoux kom ik dichter bij Lex. Dat weet ik zeker. Want boven woont God. Dat zingt Alex Roeka immers en dan is het waar.
Er gaat geen dag voorbij dat ik niet aan hem denk. Aan die idiote manier van werken. Zijn zucht naar drank. Naar tabak. Naar gezelligheid. Door een pijnlijk misverstand bij de reservering van een hotelkamer in een godvergeten Aziatisch oord deelden wij ooit het bed. We spraken ’s nachts tot het licht werd. Hij vertelde open over zijn onvermogen tot gelukkig zijn. Het leven vormde één grote opdracht voor hem. Niets ging vanzelf. Om die reden verkoos hij de vrije val. Zonder vangnet.
“Geen lepeltje-lepeltje hè Lex?”, zei ik hem toen ik te moe was om het gesprek voort te zetten en ik mijn lichaam naar mijn kant van het bed toerolde.
“Bende bang veur m’nen stijven lull?”
Het maanlandschap. De berg is hier ontdaan van alle franje. Het is hier puur natuur, terwijl er van natuur (de groene variant) juist geen sprake meer is. De berg is in al zijn integere onaantrekkelijkheid zo begeerlijk dat de vergelijking met zangeres Patti Smith zich opdringt.
Last van een stijve lul tijdens het fietsen heb ik één keer gehad. Ik heb het Lex nooit durven vertellen, binnen een week had half Helmond het geweten. Ik moest een keer tijdens een ijskoude trainingstocht enorm pissen. Mijn piemel had zich protesterend teruggetrokken. Hij weigerde dienst in deze vrieskou. Bang om in mijn broek te plassen moest ik hem wat stimuleren. Dit deed ik echter iets te fanatiek. Na de plasbeurt vervolgde ik mijn rit met een verhard lid. Mijn regelmatige cadans zorgde ervoor dat mijn linkerdij steeds langs mijn penis gleed waardoor ik minimaal vijftien kilometer in opgewonden toestand mijn weg naar huis zocht.
Thuisgekomen ontdeed Anita mij van mijn kleding. Ik gleed het lauwe badwater in en tikte drie keer op de badrand.
“Nelly, ik hoef geen koffie maar wat anders”, grapte ik.
De idiotie neemt het over. Ik beeld me in een Franse coureur te zijn. Volstrekt onbekend maar bijzonder goed getraind. Een naam heb ik ook al. Ik heet Joseph Parrigots. Een fantastische naam die lekker bekt en snelheid suggereert. Iemand die Parrigots heet, heeft een kort lontje. Niet dollen met Parrigots want hij slaat je binnen mum van tijd bovenop je muil. Om niets. Ik ben in het echte leven regelmatig jaloers op Joseph Parrigots.
In de voorbije twee jaar ben ik één keer volledig uit mijn bol gegaan. Een klant durfde een vergelijking tussen mijn handelswijze en die van de onlangs overleden Lex aan. Joseph Parrigots nam over. Hij vloekte de klant zijn huid vol en schopte een gat in de deur die leidde naar Lex’ kamer. Hij smeet zo hard met de telefoon dat het plastic brak. Hij gunde de klant enkele enge ziektes waartegen zijn alter ego Marco even daarvoor nog had geknokt op de Alpe-d’Huez.
Hier op de Mont Ventoux ben ik Joseph Parrigots geworden. Een honderd meter voor hem rijdt al tijden een wielrenner in een groenzwart tenue. In zijn hoofd geeft Jean Nelissen commentaar. Hij ziet in Joseph Parrigots, een Franse belofte met een Nederlandse vader (en dus claimt wielerminnend Nederland een stuk van diens succes), dé revelatie van het laatste decennium. Parrigots is de forel die meezwemt met de kopgroep. Dit is een kruiswegstatie mensen. Hij is zo goed bezig dat Bart Jungmann een biografie aan hem zal wijden. Het voorwoord zal door Marco Hendriks worden geschreven. (Verfilming wordt overwogen; bij notariële akte wordt gesteld dat Alex Roeka, alléén hij, voor de filmmuziek zal tekenen).
De bocht naar links. Wind tegen. Die vervloekte vuurtoren komt maar niet dichterbij. In de bocht staat zijn familie. Met de open dak. Hij hoort de stem van Alex. Het galmt. Komt dichterbij. Hij hoort hem Zingen in de Storm. Gelukkig is Joseph Parigot tweetalig opgevoed en kan hij de tekst dus verstaan…..laat niet los….geef niet op….blijf erbij….zolang je leeuwenhart nog klopt….
Het is in deze bocht dat twee jaar geleden mijn neven Vincent en Lucas met me mee renden.
“Kom op Ome Mar!!”
Mijn zus rende ook een stuk mee.
“Hij gaat lekker Mar. Je bent er bijna… bijna! Kom op! Voor Lex Mar! Hij Leeft Nog!!”
Cirkels. Het leven voltrekt zich in cirkels. Cirkels die vervagen, verkleuren, zich vergroten en dan weer verkleinen. Joseph Parrigots denkt aan zijn potlodenverzameling van vroeger. Hij raakte soms in paniek van de overdaad aan mogelijkheden. Links de potloden. Rechts het witte vel dat hem altijd uitdaagde.
Hij moet door. De tekening moet af. Die verrekte godgloeiende tering vuurtoren is weg. Doemt weer op. Dan plotsklaps is hij er. Net als twee jaar geleden toen ik ook de top had bereikt en de familie mij opving. Al het verdriet kwam vrij. Anita ving me op. Ik kon niet meer.
Even daarna ontkurkte schoonzus Diana een fles Clairette de Die. Mijn familie formeerde zich in een cirkel om mij heen. De mousserende wijn spoot uit de fles.
“HIJ LEEFT NOG!”, schreeuwden we proostend. Huilend.
Links Jeremy. En boven aan de finish staan Anita en Estelle rechts. Fabienne links.
“Woe-oe! Lekker pap!”, gilt Estelle.
Joseph Parrigots geeft me een laatste duwtje dat ik zo nodig had. Ik ben er. Ik tuur naar boven. De gure wind maakt mijn ogen vochtig. De hemel ziet eruit als één groot tranendal.
“Lex? Lex? Ben je er? Heb je me gezien? Ben je trots op me? Doe ik het goed als je opvolger? Ik ben je geest trouw. Ik blijf voor jou en voor alle overledenen deze berg beklimmen. Zolang ik het kan. Dat beloof ik je. Deze berg is van ons Lex.
Ik ben geen jongen meer.
Nee ik ben een man.
En ik geloof
in dit Beloofde Land.”
In een voorbij trekkende windvlaag herken ik zijn antwoord en weet ik het zeker. God bestaat. Hij Leeft Nog.
Top Geweldig, heb er geen andere woorden voor.
Hoi Marco .
Een bijzonder mooi verhaal.
Groeten Marcel.
Bravo voor Joseph Parrigots, deze keer 3x de duivelse berg beklommen. Het is en blijft een rode draad in je leven. Het is hard werken, maar de voldoening als de berg beklommen is, kan je bijna niet in woorden vatten.
Geweldig Marco!
Ik zou heel graag weten hoe ik aan die boeken zou kunnen komen.
Ik wil ze heel graag lezen.
Hanneke