Op een zomerdag voelen tal van hippe automobilisten de behoefte om met open dak en dito ramen voorbij te trekken om ons, onschuldige toehoorders, te laten horen welke muziek hen zoal inspireert. Die behoefte is op zijn zachts gezegd opvallend, want de openraammuziek is per definitie kutmuziek.
Het gebrek aan kwaliteit wordt gecompenseerd met volume. Slecht moet hard.
Het is steeds weer diezelfde monotone brei van bas en interpunctieloze teksten gelardeerd met computergestuurde soundbites en opgepimpt met vreemdsoortige effecten die verkregen worden door draaiende vinylplaten tegendraads te bewegen. Daar stond bij ons thuis in jaren ‘70 en ‘80 de doodstraf op. Vinyl was heilig en de pickupnaald nóg heiliger. Muziek werd gemaakt met een eerlijke gitaar, een mondharmonica, een hammondorgel, een basgitaar, een drum en een piano en/of saxofoon. En bovendien waren -niet onbelangrijk- de teksten volgbaar en meezingbaar.
Om dit patroon te doorbreken trakteerde ik vanmiddag mijn omgeving op míjn muzikale fruitmand. Ik zette mijn platte pet en zonnebril op, opende mijn ramen en dak en draaide loeihard If This Is Goodbye van Mark Knopfler en Emmylou Harris. In dit decor paste mijn Clint Eastwood look, zo had ik mijzelf overtuigd.
“Who knows how long we’ve got, or what we’re made out of”, zongen Mark en Emmylou.
‘Wat een kutmuziek van die ouwe lul’, hoorde ik twee prachtige jonge dames in kort rokjes op een scooter denken, vlak voordat ze mij met een zomerlach bij het stoplicht achterlieten.