Een vriend kwam op ziekenbezoek.

We dronken thee (hij) en water (ik) en praatten over het verschil tussen Willie Nelson en Leonard Cohen. Over Hennie Vrienten, Jan Rot en over de bedenkelijke zin van de vergankelijkheid. Over Jean Ferrat. Over paardrijden. Over de koers. Over lekrijden (en dat dat kut is). Over vallen (en dat dat gewoon nog kutter is). Over de drum van Jay Belrose op Rich Woman van het album Raising Sand van Robert Plant en Alison Krauss (en hoezeer die zware basedrumsound deed denken aan Tom Waits). Over Rock & Roll die het Nederlands als taal lijkt uit te sluiten. Over het “wereldje”, over hebzucht, altruïsme, marketing en over de ondervertegenwoordigde slidegitaar in de Nederlandse popmuziek. Over de wurggreep van het eeuwige alternatief mijnerzijds en het gebrek ervan zijnerzijds.

Over zijn Nieuwe Dromen, over mijn Sleutelmaker.

We luisterden naar de laatste Renaud, genoten van de levensroest die bezit van diens stem heeft genomen en aten mihoen met snijbonen met veel knoflook en Sambal Badjak.

Daarna dronken we koffie en thee en aten we teveel chocola. We raadden elkaar literatuur aan. J.M. Coetzee (ik aan hem) en Willy Vlautin (hij aan mij). Als ik teveel lachte nam ik een Smintje tegen de kriebelhoest.

Toen hij wegging omhelsde hij me waarbij hij mijn pijnlijke borstkas ontzag.

Vriendschap is als fietsen: het gemis maakt het verlangen groter.

 

 

 

-