2,5 bij 1 meter meet de tafel. Ongeveer. Pontificaal geplaatst in het midden van de poging tot woonkamer. Eromheen een aantal stoelen en voldoende ruimte voor rolstoelen en rollators. Aan tafel verspreid verschillende oudere dames, zittend in een stoel of aangeschoven met hun rolstoel. Één van deze dames is mijn moeder. Zij is 89. Vanaf de kop van de tafel kijk ik naar een surreële eenakter in slow motion.

“Dit is mijn jongste zoon.”

De dames kijken mij aan. Tenminste, twee van hen draaien langzaam hun gezicht naar me toe. Van de andere vrouwen ligt er één met haar gezicht op tafel, haar armen slap langs haar lichaam. Zij is in slaap voorover gevallen. Een onrustig type met kort grijs haar heeft haar jas aan en loopt onrustig door de woonkamer heen en weer. Een opgewonden type trommelt met een rood hoofd op het tafeltje van haar rolstoel en herhaalt: “Ja dat mag ik. Ja dat mag ik. Ja dat mag ik. Ja dat mag ik.” Achteraan zit nog een magere vrouw die naar het plafond staart. Zij ziet er niet goed uit.

We zijn in het verzorgingstehuis, waar mijn moeder haar laatste maanden sleet op een gesloten afdeling, bestemd voor ouderen met psychogeriatrische klachten. Demente bejaarden. Een groot deel van de bewoonsters van het tehuis is non en wordt aangesproken als zuster. Sommigen gaan gekleed in habijt, de meesten zijn alleen herkenbaar aan een halsketting. Nu de nonnen op beginnen te raken, worden de opengevallen plekken ingenomen door ‘gewone’ mensen. Zoals mijn moeder.

Mijn moeder vraagt zich af waarom ze hier zit. Ikzelf eerlijk gezegd ook. De ontkenning heeft een enorme traagheid. Het gaat wel om mijn moeder.

De vrouw achterin krijgt extra aandacht van de verpleegster. De verpleegsters van Laanzicht beschikken over een engelengeduld en fungeren tevens als gangmaker. Zij verdienen stuk voor stuk een lintje. “Mevrouw Van Liempt, gaat het wel goed met u?” De vrouw kraakt van niet. “Zometeen komt uw man, is dat beter?” De vrouw kraakt ja.

Een nog heldere zuster van een andere afdeling loopt binnen en begroet de zuster naast mijn moeder. “Goede middag Zuster Leita, hartelijk gefeliciteerd met uw verjaardag!”

“Wie? Ik?”

“Ja, Zuster Leita, u bent vandaag 98 geworden!”

“Oh ja? …oooh ja!”

Zuster Leita is een lief mens. Met rode konen lijkt ze zo blij als een kind. En helemaal geen 98. Volgens mijn moeder worden zusters zo oud omdat ze niks hebben geleden.

“Jij bent klein.”

De zuster, die tegenover haar aan tafel zit, richt zich tot mijn moeder.

Verderop heeft de daarnet binnengekomen zuster de trommelende vrouw, ook een zuster, de woonkamer uit gereden. Op de gang horen wij haar mantra wegsterven: “Ja dat mag ik. Ja dat mag ik. Ja dat mag ik…”

De vrouw met de jas aan houdt het niet meer. “Ik moet nu toch echt naar huis.” Een verpleegster stelt haar gerust: “Mevrouw Van Gerwen, u hoeft niet naar huis. Er komt zo meteen vast nog bezoek voor u.” Mevrouw is even gerustgesteld, maar kijkt wantrouwend.

Ondertussen is Mijnheer Van Liempt binnengekomen. Hij heeft de ontredderde blik van een man die zijn vrouw geestelijk is kwijtgeraakt. Zij is flink geëmotioneerd en gilt door merg en been: “Ooooh Hans ik ben zo baaang!”

“Jij moet je niet aanstellen.”

De zuster die mijn moeder klein vindt, vindt mevrouw Van Liempt een aanstelster. De verpleegster grijpt in: “Nou Zuster Bernharda, mevrouw Van Liempt voelt zich niet zo lekker.”

Mijnheer Van Liempt neemt zijn vrouw mee naar haar kamer. Zuster Bernharda geeft geen kik. Ze herhaalt nog een keer tegen mijn moeder: “Jij bent klein.”

“Zelf ben je ook niet groot.” Zowel mijn moeder als Zuster Bernharda hebben gelijk: ze zijn allebei niet groot en zitten beiden krom weggedoken in hun rolstoel. Einde conversatie.

Zuster Leita, die al zeker een kwartier naar dezelfde pagina uit een Libelle van 2002 staart, kijkt op en lacht mij vriendelijk toe. Alsof ze me nu pas opmerkt. Zuster Leita is niet zo klein. En vandaag 98 geworden.

De verpleegster komt binnen met een bord toastjes: “Kijk eens Zuster Leita, speciaal voor u: toastjes met zalm en toastjes met kaas!”

“Voor mij?”

“U bent vandaag 98 geworden!”

“Oh ja? …oooh ja!”

Er komt ook een fles advocaat op tafel. Dat lusten de dames wel. Ook de slapende vrouw komt nu tot leven. “Was u in slaap gevallen, mevrouw Van Erp?” De vrouw knikt schaapachtig. “En het is nog wel feest. Zuster Leita is vandaag jarig! Hè Zuster Leita?”

“Wie? Ik? …oh ja!”

Het gaat allemaal niet snel op de afdeling, maar de advocaatjes met slagroom zijn in een mum van tijd naar binnen gewerkt waarbij de glazen brandschoon worden leeggelikt. Geen druppel gaat verloren. De drank maakt echter geen tongen los.

Zuster Bernarda heeft het wel gezien en laat zich naar de tv rijden. Er is wielrennen. Of hockey. Of handbal. Of dammen. Het staat aan.

Ook mevrouw Van Gerwen heeft geen rust in de benen. Zij loopt zorgelijk kijkend de gang op. Als ik mijn moeder naar haar kamer rijd, ijsbeert ze langs. Mijn moeder fluistert mij toe: “Zij wil altijd naar huis naar haar man. Maar haar man is dood en dat weet ze niet. Ze hebben hem vermoord, die rotzakken. En ik ken ze wel, ze zitten hier ook. Vroeger was hij knecht bij mijn grootmoeder op de boerderij. En nou hebben ze hem vermoord, die smeerlappen. Maar ze komen ze halen! De politie is hier al geweest.”

Mijn moeder maakt het spannender dan dat het eruit ziet. Ik vraag me iets minder af waarom mijn moeder hier zit.

Als ik vertrek, klinkt uit één van de kamers op de gang: “Ja dat mag ik. Ja dat mag ik. Ja dat mag ik.” Bij de buitendeur staat een vriendelijke mevrouw met twee sloffen in haar hand. “Mooi he, zegt ze, ik heb nieuwe sloffen.” Terwijl ik de code intik om naar buiten te kunnen, haalt een verpleegster de vrouw snel bij de deur weg.

Buiten heerst een ander tempo. Binnen is een wereld in slow motion, een wereld waarin mijn moeder haar laatste maanden sleet. Het is niet anders.

-