Lees hier Deel 1 – De Prelude
Lees hier Deel 2 – Bocht 21, 20, 19
Lees hier Deel 3 – Bocht 18, 17, 16
Lees hier Deel 4 – Bocht 15, 14, 13
Lees hier Deel 5 – Bocht 12,11, 10
Lees hier Deel 6 – Bocht 9,8, 7

 

Bocht 6 – 1.480 meter hoogte – Aapje Papillon

“Mama ik wil een vlinder worden
Ik wou dat het kon”

 

Het Aapje dat eindelijk vlinder was geworden en daarmee voorgoed de naam Papillon droeg, was vastberaden om de wereld troost te bieden. Dat was immers de wens van zijn moeder geweest.

En zo vloog Aapje Papillon van kinderhand naar kinderhand en overal waar hij kwam zag hij de ogen van kinderen glinsteren van vreugde. Het was dus waar wat zijn moeder hem had gezegd.

Maar het ging verder. Letterlijk en figuurlijk.

Aapje Papillon merkte dat hij niet alleen de harten van kinderen raakte, maar ook die van grote mensen. Hij zag hoe hij verdrietige mensen weer blij had gemaakt. Hoe hij als het ware een lach kon toveren op ieders gezicht.

En hij vloog verder. En verder. En verder.

Overal waar hij kwam voltrok zich het wonder: Aapje Papillon bóód troost en hoop. Mensen begonnen spontaan te glimlachen zodra ze Papillon voorbij zagen vliegen.

En hij vloog verder.

Over rivieren, heuvels, bomen, meren, dorpen en steden.

Totdat hij bij een hoge berg uitkwam die een slingerende weg naar boven kende. Aapje Papillon keek zijn ogen uit. Hij zag dat de bochten genummerd waren en vloog van Bocht naar Bocht. Hij was benieuwd wat hij allemaal tegen zou komen.

Onderweg werd hij door fietsende mensen begroet.

‘Hallo Papillon! Wil je misschien een stukje met mij mee naar boven?’, vroegen sommige mensen. Dat liet Papillon zich geen twee keer vertellen. Hij was best moe geworden van de lange reis.

Hij telde de bochten af. Het liep van 21 naar 20 naar 19 enzovoorts.

Bij Bocht 6 hield Aapje Papillon halt.

Daar zag hij een mijnheer fietsen in een groenwit pakje. Hij droeg een zwarte helm en reed op een fiets die Guillem, Wim, heette. Op diens schouder ging hij zitten.

De mijnheer draaide zijn gezicht naar Aapje Papillon toe. In de spiegelglazen van zijn zonnebril kon Aapje Papillon zichzelf zien.

‘Hallo papa’, zei Aapje Papillon.

De man kreeg tranen. Ze rolden vanonder zijn bril over zijn wangen.

‘Waarom huil je papa?’

‘Van blijdschap Aapje.’

 

 

Bocht 5 – 1.512 meter hoogte – Vader en Zoon

“Take your time, think a lot,
Why, think of everything you’ve got
For you will still be here tomorrow,
but your dreams may not”

 

Deze Alpe d’HuZes editie kent een rode lijn. Een rode lijn die zich aanvankelijk schuil hield en daardoor nauwelijks zichtbaar was maar die zich, naarmate het verblijf op de Alpe vorderde, meer en meer manifesteerde.

Het was de rode lijn van vader en zoon.

In een visioen zag ik dat het ene eind van de lijn werd vastgehouden door Henny, het andere door Erik. In mijn dagdroom hield mijn vader de wacht over de lijn.

Henny, vader van teamgenoten Alexander en Kris en zelf een begenadigd fietser, was onverwachts langsgekomen om zijn zonen aan te moedigen. Deze verrassing veroorzaakte ontroering. Niet alleen bij de vader en zijn twee zonen.

Vlak vóór dit moment trof ik Henny op het bordes van het hotel. Hij greep me bij mijn schouders. En zweeg. Hij kon het niet. Zijn schouders schokten. Zijn kin bibberde. Zijn onderlip bibberde.

En ik bad.

Om niet te breken.

‘…Marco… jongen…wat is dít…. dit eh vind ik…. dit… dat jíj…. híer….’

(We delen overigens niet alleen de liefde voor het wielrennen, Henny en ik. Een andere passie, om niet te zeggen specialiteit, is het kiezen van de verkeerde rij bij de kassa van de supermarkt. Als we samen fietsen delen we onze ervaringen van de afgelopen week).

Het volgende moment viel Henny in de armen van Alexander en Kris. Het zag er uit als een ceremonie. Zijn jongste zoon Kris zou volgende week in het huwelijksbootje stappen. Hier werd gehuild omdat een periode werd afgesloten en een nieuwe werd ingeluid.

De Alpe is de tempel waar vaders en zonen elkaar eeuwige trouw, trots en waardigheid beloven.

De rode lijn werd in Bocht 5 bezegeld door de aanwezigheid van vader Erik en zoon Sven van Krugten, Spartanen in twee harten en vier nieren.

Ze nemen aan Alpe d’HuZes deel ter meerdere eer en glorie van hun moeder respectievelijk grootmoeder Cobi die onlangs op 68 jarige leeftijd aan de gevolgen van alvleesklierkanker is overleden.

‘Ik had je moeten omhelzen…’, zei Erik toen we gisteren na de shirtpresentatie van het hotel naar het weideveld liepen voor de fotoshoot, ‘…toen je me mijn fietskleding overhandigde. Ik vóelde dat ik dat moest doen. Maar ik wilde zó graag ons groenwitte shirt in ontvangst nemen, dat ik het glad was vergeten…sorry…’

‘Die momenten komen nog genoeg… geloof me Erik. Morgen. Op de berg.’

In Bocht 5 is het nog niet zover want je omhelst elkaar niet op de fiets. Bovendien is Erik in Bocht 5 overmand door een heel ander gevoel. Hij fietst hier als trotse vader aan de zijde van zijn trotse zoon. Het moet een machtig mooi gevoel zijn.

Erik glundert. Sven zwoegt.

Onder de geest van Cobi blijft de liefde in stand. Liefde is ongevoelig voor leven of dood. Liefde gaat dóór als het leven eindigt. In voor- of tegenspoed, zoals trotse Spartanen wekelijks zingen.

In 2016 moest ik mijn poging om De Zes te halen na de vijfde beklimming staken. In de ijsregen was ik vanaf Bocht 5 onderkoeld geraakt. Mijn vader ving me kort na de finish op, even gedesoriënteerd als zijn uitgeputte zoon. Ik zou later horen dat hij in stilte minutenlang mijn hand bleef strelen.

Door emoties overvallen vaders spreken niet.

Wim, Henny en Erik zijn alle vaders ineen, verbonden door een rode lijn.

‘Hey Lars! Marco! Jullie alwéér hier?’, horen we de overvriendelijke Brabantse speaker zeggen in Bocht 5, ’gade gullie nog éne keere omhoog? Ja toch mannen? Nog éne keere? Échte Rotterdammers toch? Of niet dan?’

Hij staat jaar en jaar uit in Bocht 5, deze man. Volslagen onbekenden aan te moedigen. Door hun naam te noemen:

‘Erik en Sven! Erik en Sven! Kijk ze daar ‘s gaan! Dat móeten vader en zoon zijn. Móet!’

Hij stond er in 2016 ook, die Brabander.

Ik mis mijn vader.

Henny omhelst zijn zoon Kris

Henny en zoon Alexander

Alpe d’HuZes 2016, opgevangen door mijn vader (in blauwe jas)

Erik en moeder Cobi

Erik aan de top van de Alpe, aangemoedigd door Sven!

Sven bezig aan de klim

 

 

Bocht 4 – 1.533 meter hoogte – Liefde van mijn Leven

“Love of my life, can’t you see?
Bring it back, bring it back
Don’t take it away from me
Because you don’t know
What it means to me”

 

‘Vuile tyfus berg!’

‘…’

‘Tering cholera pokken pleuris tyfus berg. Schijtziek word ik van je…’

Het is vloeken in de kerk. Onze kerk. Ik moet ingrijpen.

‘Alexander, respect voor de berg. Als-je-blieft.’

‘Sorry je hebt gelijk. Ik neem het terug. Maar ik zit er doorheen.’

Alexander is volledig naar de kloten. Hij zit achterstevoren op zijn fiets. Zijn knieën zijn zijn ellenbogen geworden en zijn schouders zijn enkels. Niets klopt meer. Alles klopt. Omdat alles zeer doet. De Alpe is bloedserieus. Voor de Alpe is het menens. De Alpe kleed je uit. Klim na klim. De Alpe staat geen hooghartigheid toe. Geen grapjes. Geen overmoed. Geen gevloek.

Ik rijd met Lars richting Bocht 4. Daar staan de meiden in paarse T-shirts van een Hoge School uit Helmond. Ieder jaar staan die meiden daar. Te roepen. Te schreeuwen. Te dansen.

Je naam te roepen.

En dan passeert de vloekende Alexander uit Rotterdam die berouw toont.

Vlak voor hem, ik schat op een metertje of dertig, rijdt zijn broer Kris. Kris gaat volgende week trouwen. Tijdens de shirtpresentatie vroeg ik het publiek nog een minuut stilte voor die arme ziel. Gelach. Geklap. En Kris die naar voren kwam lopen. Een tikkie ongemakkelijk. Volgende week zal dat fier gaan. Zoals Henny het hem geleerd heeft. Een Blok loopt met rechte rug.

Iedere vrouw verdient een man die met rechte rug loopt.

In januari dit jaar vierden mevrouw de Spookrijdert en ik onze 25-jarig huwelijk in de smoking room van het SS Rotterdam. Nu staat zij, voor de zoveelste keer, jaar na jaar, klim na klim, boven op de Alpe  op me te wachten.

Ik arriveer. Ze maakt mijn gezicht schoon. Ze doet mijn helm af. Ik steek mijn handen in de lucht. Ze trekt mijn kleddernatte shirt uit. Ze kleedt me aan. Een droog shirt. Dat lekker ruikt. Ze voedt me. Ze vult mijn bidons. Ze wenst me succes. Kort. Zoals een pianist in staccatostijl speelt.

‘Bel ma. Dat alles goed gaat. Tot zo.’

En weg ben ik. Zo gaat dat. Op de Alpe praat ik in telegramstijl met haar.

Om niet te breken.

Daar rijdt Kris. Gevolgd door zijn pijn lijdende broer Alexander. Het leven wordt pas verrukkelijk als het pijn doet. De transitie die Alexander de voorbije maanden ervoer was misschien groter dan de aanstaande huwelijksvoltrekking van zijn broer: Alexander prostitueerde zijn benen om die per opbod te laten scheren. Een beetje coureur kan zich sowieso niet vertonen met behaarde staken onder een koersbroek, laat staan als je de zoon van een klepper als Henny bent.

De Alpe schuurt. Knaagt. Maakt je kapot. Brengt je tot leven. De vloek wordt een gebed om verlossing.

Ik kijk naar Kris en denk aan zijn Nathalie.

En ik denk aan Mevrouw de Spookrijdert.

God wat houd ik van die vrouw, van mijn fietsvrienden, van deze majestueuze berg die geen vervloeking verdraagt, laat staan verdient. We fietsen naar de bevrijding. Nog drie bochten.

De Alpe is de Love of my Life.

 

Kris. Boven!

Alexander, met geschoren poten, ook boven!

 

Fotocredits: Fabienne en Estelle Hendriks

Lees hier Deel 8 – Bocht 3, 2, 1

 

 

-