Eens pakte Henk me bij mijn ellenboog. Hij keek recht in mijn ogen en zei:

“Gluten….jij moet meer gluten eten…”

 

Henk fietst niet.

Frank wel. Frank behoort, met mij, en Bea, tot de langst spinnenden van de groep. Frank heette ooit Franky Boy omdat onze eerste spinleraar Benjamin hem zo noemde. Benjamin die zijn crew, zoals-ie ons pleegde te noemen, het liefst vooruit schreeuwde in Amerikaanse termen. Come on crew…(hijg)…come on crew….. Ondertussen bekeek hij stiekem het zweet dat in straaltjes over de tattoo’s van zijn bovenarmen liep. De showman.

Henk was voor Benjamin Henkie, maar dat volkse vond ik zelf nooit bij Henk passen. Ondanks zijn merkwaardige passiviteit tijdens het spinnen, straalt Henk iets onaantastbaars uit. Iets aristocratisch. Een persoonlijkheid. Op de fiets.

Franky’s hoofd neemt de kleuren van vers fruit aan tijdens de les. Hij begint als een abrikoos en verandert gaandeweg van een blommige perzik in een overrijpe tomaat. Franky zwoegt zestig minuten lang zonder één overbodig woord of zucht uit te brengen. Hij is zwaarlijvig maar zijn achterwerk, dijen en granieten kuiten herbergen een gewillige kracht. Als hij na afloop zijn bril opzet en met een droog tot volgende week vrijwel anoniem de spinningruimte verlaat, zou hij zo maar je collega van de boekhouding kunnen zijn. Zo eentje die op maandagochtend een kop koffie, het voetballen en de laatste imitaties van Carlo Boszhard uit de TV-kantine met je deelt en die je tot de vrijdagmiddagborrel niet meer ziet.

“Doe er maar een beetje bij…als het kan.”

Even voorstellen. Dit is de stem van Joyce, die de spinningles overnam van Mart, de opvolger van Benjamin. Dat was vorig jaar. Na haar eerste les gaf ze toe heel nerveus te zijn geweest. Dat vond ik een vreemde gedachte want de lat van de crew lag nou niet bepaald hoog. Evenmin kunnen we spreken van een in zichzelf gekeerde vriendengroep die na afloop nog wat gaat drinken om aan de bar spinjuf Joyce nog even een trap na te geven. Sterker: het onderlinge contact is miniem. Na twee jaar spinnen kende ik nog altijd de voornamen niet. De crew is te heterogeen. Toch is er sprake van een band, maar ik heb na vijf jaar tweewekelijks spinnen nog altijd geen idee welke.

Henk fietst niet.

Bea wel. Tegenover Joyce, rechts van Franky Boy, spint ze. Een kittige vrouw op leeftijd die altijd wat verongelijkt op de spinningfiets zit. Alsof ze, iedere les weer, de behoefte voelt zich te moeten verdedigen voor haar aanwezigheid. Toen Benjamin nog les gaf, maande hij zijn crew zo enthousiast aan dat ik regelmatig de angst had dat Bea’s hart het zou begeven onder zo veel hartstochtelijke aanmoedigingen.

“I wanna hear ya crew! Crew! Crew! Let me fucking here ya!”

“JAAAAA!””, gilde Bea uit, alsof ze echt een hoogtepunt had bereikt. Van een door Benjamin gesuggereerde Col uit de Tour welteverstaan.

“Doe er maar een beetje bij…als het kan.”

Wil heeft zo haar eigen regels. Wil, rechts van Bea, zei ooit het eng te vinden om naast mij te fietsen. Te veel, te hard, te diep. Ach, onze Wil. Veel Rotterdamser kan je ze niet krijgen. Ik durf Wil na afloop dan ook nooit aan te kijken omdat Rotterdamse directheid ook te direct kan zijn. Ik heb geen wapen tegen haar opgetrokken wenkbrauwen die meer zeggen dan duizend woorden.

“Doe er maar een beetje bij…als het kan.”

Wim draait ook bij. Good old Wim. De Wim die alleen aan het begin van de les praatjes heeft. Weekend. Voetbal. Bier. En minimaal één dubbelzinnige grap. Aan het eind hangt ook hij als een vaatdoek over zijn stuur. Halverwege stapt Wim, suikerpatiënt van beroep, van zijn fiets om zijn suikerspiegel te meten middels een misselijk makend prikje in de buik. Vervolgens propt hij een banaan, reep of Liga in zijn melis en gebaart hij me in codetaal of de spiegel te hoog of te laag zit. Ik snap nooit goed wat hij bedoelt. Zijn duim gaat altijd omhoog of omlaag. Het is nooit goed of het deugt niet, en zo kijkt Wim halverwege de les ook. Toch fietst hij.

Henk fietst niet.

Op het moment dat Henk niet fietst, wel op een spinningfiets zit overigens, begin ik weer eens zwarte vlekken te zien. Ik ken iedere schakering zwart. Echt iedere. Het is nauwelijks voor het menselijk oog waarneembaar. Ik kan zwarter dan zwart zien.

Ik trek mijn lichaam als een accordeon uiteen. En dan kruip ik weer in elkaar. Als een kat. Want Juf Joyce wil een lekker tempo rijden. Daarom zijn mijn handen gevouwen. In bidstand. Om vergeving. Nu. Mijn malende benen zijn glimmende machines die een plaatsje in een museum voor stoomtreinen verdienen. Ik zou willen braken. Maar dat lukt alleen nieuwkomers. Na een kwartier spinnen hangen ze met hun kop kokhalzend in de Curver afvalbak die schoonmaakster Lydia een dag nadien mag reinigen. Als er te veel gekotst is doet Anita het die avond nog. De sportmasseuse. Dat lekkere wijf van de receptie, getrouwd met die uitslovert beneden die erg trouw is aan zijn pijn. Sterker nog, hij koestert de pijn die voelt als zijn pijn waar niemand aan mag komen. Zijn ogen smeken Juf Joyce om te stoppen. Hij zal eerst zijn vinger op moeten steken. Voor een plas.

“Doe er maar een beetje bij…als het kan.”

Henk.

Rechts van me.

En Henk fietst niet.

Henk hoort ook niet te fietsen. Henk is niet voor sporten gemaakt. Henk, de charmeur, want dat is-ie, gaat malle afvalweddenschappen aan met de grinnikende meiden van de fysio.

Eerst iemand anders’ bordje leeg eten. Die wielerterm is op Henk’s lijf geschreven. Hij doet dat graag. Bij dergelijke ‘slimme’ renners heet dat in het jargon dat-ie geen meter te veel trapt. Ook dat klopt. Na hooguit tien twintig seconden trekt hij zijn protesterende lichaam omhoog en laat hij zich zuchtend in zijn zadel vallen met een ernstige blik op zijn hartslagmeter.

“Ik mag van Joyce beslist niet over de honderdtwintig”, zegt Henk. Plechtig. De woordjes beslist en niet spreekt hij met overtuiging uit.

Honderdtwintig.

Dat heb ik al als ik zit te kakken.

Zoals de meeste zwaarlijvigen fietst hij met de benen een tikkie uiteen, om de spanwijdte van de buik te accentueren. Zo fietst hij ook naar huis. Op het fietspad van de Prinsenlaan. Genietend van een sigaretje zoals geliefden doen na hevige seks.

Henk fietst met een professionele zuurstofpleister op zijn neus. Henk heeft echte wielerschoentjes. Met van die plaatjes. En een hartslagmeter die regelmatig hapert waardoor Henk even niet kan spinnen. Het komt ook voor dat de frequentie van een andere spinner zijn hartslagmeter ontregelt. Niemand heeft daar last van. Henk wel.

“En Henk….moe?”, vraagt gelegenheidsspinner en amateurduiker John hem wel eens na afloop.

Henk geeft ook tips. Om zijn deskundigheid en oprechte bezorgdheid te benadrukken laat hij regelmatig stiltes vallen. Met gesloten ogen.

“Marco, als je last van je scrotum krijgt… géén vaseline gebruiken…beslist niet… maar uierzalf… of gesmolten geitenkaas… of duivenpoep, maar dan lichtjes gedampt… en héél zachtjes aanbrengen… eerst op je ballen… pas dán je anus….”

Henk kent geen zwart. Voor Henk bestaat de wereld uit subtropische kleuren. Voor mij is het leven een bibliotheek, voor Henk een zomercarnaval. Ik ben Les Feuilles Mortes van Yves Montand. Henk is Baile Como Es van Tito Puente.

Henk is de cappuccino-met-slagroom op een lenteterras die knipoogt als een ploeterende wielrenner passeert.

Het best is Henk op dreef als hij is terug is gekeerd. Van vakantie. Bruin gebrand. Vaak gaat hij naar Afrika. Per cruiseschip. Als hij met glinsterende ogen mijmert over de doorlopende ontbijt-, lunch- en dinerbuffetten, strelen zijn handen liefdevol zijn gecultiveerde buik. En ik geniet met hem mee. Als Henk het heeft over iets hartigs, krijg ik ook trek in iets hartigs. Het water loopt uit je mond. Je krijgt meteen een hekel aan je eigen idiote monnikenregime.

Ik proef de roombotercroissants. De scrambled eggs. De bacon. All-inclusive. Ik krijg alles te horen. Echt alles. Ook als de muziek aanzwengelt. En Joyce ongeduldig wordt. De kannen verse jus uit pak. De tagliatelle in kruidenroomsaus. De copieuze avondarrangementen. De kaasfondue. Het visbanket. De barbecue. En ’s avonds…. de Pina Colada’s, de Cuba Libres, de Cocktails Pitahaya….aah ja….

“Dat was een lekkere les Joyce”, aldus Henk na afloop. Bloedserieus.

Henk. Die niet fietst, maar geniet. Zonder juk. Zonder schuldvraag. Henk is vrij.

Stilletjes ben ik jaloers op hem.

[textblock style=”3″]

Naschrift:

Het was de blueszanger Howlin’ Wolf die ooit, avant la lettre, een ode bracht aan alle Henken van deze wereld:

“Some folk built like this
Some folk built like that
But the way I’m built
Don’t you call me fat
Because I’m built for comfort
I ain’t built for speed
But I got everything
All good girls need”

 

 

-