HMaandagochtend 27 augustus, half drie ‘s nachts. Er staan Indiërs aan mijn bedrand. Niet een paar. Het zijn er honderden. Ze dragen allemaal een tulband. En grijze baarden. Hun krullende snorren lachen niet. Ze hebben een buikje en hebben allemaal een achterneef die een Indisch restaurant runt in een achterstandswijk in Manchester. Ze checken koffers in. Niet een paar. Honderden. Ze reizen met hun moeder die ze in rolstoel laten vervoeren. Ze schreeuwen omdat ik niet opschiet met het inchecken van hun bagage. Ze pakken allemaal te laat hun paspoort uit de binnenzakken van hun skailederen jasjes. Hun namen op de vliegticket komen niet overeen met de namen op hun paspoort. Baby’s huilen. Het is drukkend warm in de slaapkamer. Anita slaapt. Ik ben drijfnat. Reizen naar en in India went nooit.

Ik krijg geen boarding pass voor mijn connecting flight. ‘Uw bagage moet u in Delhi helaas nog een keer inchecken, mijnheer Hendriks.’ Het zelf-inchecksysteem werkt voor iedereen behalve voor mijnheer Hendriks. ‘Mmm. Blijkbaar wordt uw bagage niet herkend door het systeem. U moet zich eventjes melden bij de aparte balie mijnheer Hendriks.’ Reizen naar en in India went nooit.

We hebben veertig minuten vertraging maar zitten al in het toestel. Links van me zit een dikke Indische dame. Ze is al direct in slaap gevallen. Ze heeft haar hoofd tegen mijn linker schouder gelegd. Haar slapende elleboog werkt langzaam de mijne van de leuning af. Ik geef wat tegendruk en start de openingsfilm The Rider. Rechts van me zit een jonge Indische met wie ik het al snel eens word: we hebben beiden geen zin in een Where are you going, Where are you from? gesprek. Mijn voorbuurman drukt agressief zijn zetel naar achteren. Dan weer naar voren. Dan weer naar achteren. Het gaat ten koste van de openingsscène van The Rider, die daardoor nooit een faire kans krijgt. Reizen naar en in India went nooit.

Ik ben in slaap gedommeld. Ik droom weer van honderden tulbanden die duizenden koffers tegelijk willen inchecken. Ik word aangevallen door ellebogen. Baby’s gillen. Ouderen in rolstoelen stoten mijn enkels aan. KLM personeel vraagt of ik nog iets wil drinken. Of een nootje? Pasta of Indisch? Mijn buurvrouw wil extra suiker in haar thee. En haar oordopjes werken niet. Ik wil rust. Of ik iets Tax Free wil kopen. Mijn buurvrouw rukt aan het kabeltje van mijn iPhone. ‘Charger?’, vraagt ze tamelijk dwingend maar niet onvriendelijk. De purser meldt dat het weer in Delhi uitstekend is om te landen. Hij bedankt ons dat we met hem willen vliegen. Ik heb er een vriend bij. Reizen naar en in India went nooit.

We zijn geland. Het Fasten Your Seatbelts lampje brandt nog, de KLM crew heeft gevraagd om vooral te blijven zitten, maar mijn honderden mede-passagiers zijn vastbesloten allemaal tegelijk het toestel te verlaten. Het laatste kwartiertje van de speelfilm The Bookshop wordt me niet gegund. Mijn linkerbuurvrouw stoot me voor de 38e keer aan zonder zich te verontschuldigen. Reizen naar en in India went nooit.

De douanier van de Immigration is, what’s new, onvriendelijk. Hij neemt mijn paspoort en boarding pass in ontvangst zonder een woord met me te wisselen. Links wordt een Afrikaanse reiziger gesommeerd naar een aparte balie te gaan. Hij spreekt geen Hindi, de dienstdoende ambtenaar geen Engels. Hij kan wel goed gebaren. Ik leg mijn rechterduim naast het rode lampje waarop hij had gemoeten. De douanier laat zijn afkeuring blijken met een diepe zucht. De Afrikaan staat er nog. Ik mag door nadat ik de douanier overdreven hoffelijk heb bedankt. Reizen naar en in India went nooit.

Op de tweede etage van Delhi AirPort heb ik mijn bagage verrassend snel ingecheckt. Bij de security kan ik in één keer doorlopen. Ik ben onderweg naar mijn gate. Ik passeer een Pakistaan in een pisgele jurk die nogal imbeciel naar het boord staart met bestemmingen en gatenummers. Er kan ieder moment iets gebeuren waar hij wel of niet verantwoordelijk voor is, zo’n indruk geeft hij. Een geluidloos karretje scheert maar net langs me heen. Bij de Gate met bestemming Muscat staan honderden passagiers in een trechtervormige rij. Er zijn te veel oudere Indiërs die met teveel handbagage reizen. Niets past. Het is de chaos die iedere reiziger in India lijdzaam ondergaat. Al was het maar omdat reizen naar en India uiteindelijk nooit went.

Het is plaatselijke tijd iets over vieren ‘s nachts en ik wacht bij Gate 14A om te gaan boarden voor mijn eindbestemming Ahmedabad. Ik heb het gevoel al een vol etmaal onderweg te zijn. Vele passagiers zijn in slaap gevallen. Zojuist werd een gatewijziging doorgegeven van Gate 14A naar Gate 14A. De slapende passagiers werden wakker, stonden op en gingen toen weer liggen. Niemand leek zich af te vragen waarom er werd gewijzigd van 14A naar 14A. Mijn rechterbuurman kijkt en luistert lusteloos naar een hijgerig Hindi liedje op YouTube op zijn mobiel. Hij ruikt naar oud zweet. Net als het oranje tapijt van de terminal. Door de speakers van de terminal klinkt zeurderige Hindi muziek. Alles door elkaar. Deze chaos is te vroeg. India piekt niet. Het is een 24/7 geluidenkakafonie. Reizen naar en in India went nooit.

Ik zit nu in mijn stoel 10D naast twee Chinees uitziende passagiers. Een ouder stel gaat tegen de richting in weer het vliegtuig uit -God weet waarom, je boarding pass wordt iedere twee meter gecontroleerd- en veroorzaakt daarmee een opstopping in het vliegtuig, een damestasje tikt in de plotselinge drukte rondom onze rij de bril van mijn neus. Reizen naar en in India went nooit.

Buiten, half zes in de ochtend. Het is al drukkend warm, alsof God thee heeft gezet en Hij de stoom over het vliegveld van Ahmedabad uitblaast. Taxibusjes rijden af en aan, het getoeter is al begonnen. Drie slapende zwerfhonden geven geen krimp waardoor de auto’s moeten uitwijken. Ik sla vliegen weg van mijn nu al zwetende voorhoofd. Mijn petje beklemt als een warmvochtige theedoek. Vinod is onderweg, appte hij me net. Een illegale taxichauffeur vraagt of ik van zijn diensten gebruik wil maken. Zijn haar is oranje, zijn tanden zijn vergaan van de pruimtabak. Hij draagt blote slippers. Zijn voeten en vergroeide teennagels doen me denken aan een mismaakte watervogel. Hij stinkt. Getoeter. En een appje. “Can you see me?”. Vinod in zijn zwarte Honda. Ik loop op hem af. Stoot de hiel van een kind aan dat meteen gaat krijsen. Er volgt geen sorry van de blanke mijnheer. Vinod. Een omhelzing. Een handdruk. Nog een omhelzing. Reizen naar en in India went nooit en da’s maar goed ook.

We rijden. Vinod schakelt naar de reismodus.

 

 

-