Nog nooit kwam ik in mijn leven zo dichtbij een poes.

De poes van een wethouder welteverstaan.

Het overviel me. Niet zozeer het verzoek om foto’s te maken, ik had al vaker officiële momenten voor korfbalvereniging Trekvogels vastgelegd, maar wel het momentum. Hoe raakte juist ik weer verzeild in deze compromitterende situatie?

Want ineens zat ik daar. Op mijn hurken. Vlak onder de wethouder. Met mijn telelens fier omhoog. De lens wilde duidelijk meer dan ik. Achteraf zou ik de lens de schuld geven.

Het leek op die scène uit Police Academy, Deel  1. Nou ja ‘leek op’….eigenlijk beter ‘had kunnen zijn’. Het was een net niet moment. Een gemiste kans. Zoals mijn hele leven, van jongs af aan, een aaneenschakeling is van net niet momenten. Pech, gebrek aan moed en talent, een beetje van alles. De kunst is het om zo lang mogelijk te teren op die spaarzame net wel momenten. Zo kan ik zelf nog altijd intens genieten van mijn geboortedag.

Net niet goed genoeg zijn om als voetballer door te breken. Die omhaal, zo dacht ik dus, zou mijn grote doorbraak zijn. 1982. Overmaas D1 – Feyenoord D1, tussenstand 1-2. Laatste minuut. Bomvol gepakte Sporthal Asterlo, Slinge, Rotterdam-Zuid. Ik kreeg de bal op perfecte borsthoogte aangespeeld door Van Mourik. Een jongen van de straat, zonder voornaam. Als in een film, in slow motion, en nu, vandaag de dag, zo snel als in een slapstick. Da’s de vuile tragiek van het leven.

Ik kromde mijn rug, sprong omhoog en trapte de bal met een sublieme omhaal in de kruising. 2-2! Na afloop kreeg ik een medaille van een functionaris van de KNVB die mijn omhaal omschreef als een “zeldzame schoonheid”.  ’s Middags haalden mijn ouders brood bij de HEMA op de Keijzerswaard. Ik bleef op de achterbank achter en huilde van puur geluk. Op de NCRV radio draaide Jan Mouwe Property of Jesus van Bob Dylan.

Op dezelfde achterbank strandde mijn voetbalcarrière al want dit bleek, achteraf bezien, alweer het hoogtepunt. Ik haalde nadien alle selecties maar dat was vooral vanwege het praktisch voordeel voor de vereniging omdat mijn vader bij uitwedstrijden zijn auto ter beschikking stelde om alle Van Mourikken van het elftal mee te laten rijden. De voetbaltactische adviezen die mijn vader, brullend, langs de lijn ten beste gaf, nam de coach, onder lichte dwang van het bestuur van Overmaas, voor lief.

Ik zat op kruishoogte van Mevrouw de Wethouder. Eén stapje naar voren, of eigenlijk één minieme voorwaartse beweging van het bekken, zou al voldoende zijn geweest. Even met het puntje van de tong naar buiten, even voorover reiken en je schrijft geschiedenis. Kop in de krant: Fotograaf Korfbalvereniging bedrijft Cunnilingus bij Mevrouw de Wethouder. Iets in die geest.

Ilse Uyttersprot, de Vlaamse burgermoeder van de gemeente Aalst, kwam er destijds ook mee weg. Het leverde haar, bezijden wat mogelijke irritatie aan het poepgat (het was immers een zomerse dag), eeuwige roem op. Zij opende haar poort voor een net wel moment.

Of als schrijver/journalist. In 1988 schreef ik me in voor de Academie voor de Journalistiek aan de Katholieke Universiteit Tilburg. Ik werd uitgeloot, miste mijn kans, koos vrijwillig verplicht voor een HEAO opleiding, sloot die na één jaar alweer af omdat ik meer oog had voor het vrouwelijk schoon dan voor het talenpracticum. Ik bleef schrijven, dat wel. Zakelijke correspondentie. Een brochure voor de zaak. Teksten voor de website. Links en rechts kwam de een na de andere onbenullige roman uit. Ik stond erbij en keer ernaar als een reiziger op een leeg perron. Weer een trein gemist.

Ik bedoel dus die scène waarin Commandant Eric Lassard van de Police Academy achter zijn katheder een speech houdt en ondertussen oraal bevredigd wordt. Zoiets, maar bij mij dus net niet. Een gemiste kans. Het puntje van mijn tong bevond zich hemelsbreed op nog geen twintig centimeter! Twintig centimeter verwijderd van eeuwige roem.

Als muzikant dan. En maar liedjes schrijven en je helden kopiëren. Je moeder maakte tosti’s en jij speelde als veertienjarige de blues. Altijd in de keuken vanwege de akoestiek. De eerste hit in je hoofd heette Why Did You Leave Elaine. Het bluesloopje had je geleerd van Edward van de eerste verdieping. Elaine kwam uit een film geslopen die dat weekend op de Belg te zien was.

In deze B-film overkwam Elaine werkelijk alles waar Rondom 10 ooit een programma aan had besteed. Je voelde je zo verbonden met haar leed dat je vond dat zij op zijn minst vereeuwigd moest worden in een lied. Al het verdriet van de wereld zat goddomme in je stem die op punt van breken stond. Nondeju, zelfs je moeder voelde het verdriet.

Maar veel verder reikte je muzikale carrière niet. Al je volgende nummers waren in feite kopieën van Why Did You Leave Elaine. Ik had al mijn kruit verschoten in Elaine: het gokverslaafde HIV besmette heroïnehoertje dat, na te zijn misbruikt door haar vader, opa, neef en broer en chronisch lijdend aan pleinvrees, haar ondergang tegemoet ging in een kliniek voor dyslectische borderline patiënten met penisnijd.

Soms voel je het. Dat iemand naar je kijkt. Ze had me daarvoor vast niet gezien. Ik dacht een goed plekje te hebben gevonden. Net als een topscheidsrechter moet ook een topfotograaf overal onzichtbaar aanwezig te zijn, maar ik was zo volmaakt onzichtbaar dat zij op twee decimeter kwam te staan.

En zelf was ze ook verrast, Mevrouw de Wethouder. Vind je het gek. Midden in haar speech hoorde ze mijn lens inzoomen. En daar zat ik. Gevangen. Deze pijnlijke situatie kent iedere jonge knaap van een jaar of dertien, veertien, vijftien, drieënveertig. Ooit word je gesnapt. Je denkt alle sporen te hebben gewist, maar nee. Ooit maak je dat éne foutje. Mis je het broodnodige overzicht. En dat gebeurde mij ook. Ik had niet hoeven inzoomen want Mevrouw de Wethouder stond al dicht genoeg. En daar zat ik. Ineengevouwen. De ingezoomde foto, verre van scherp, besloeg haar middel, een stukje microfoonsnoer en een stuk van een haspel. Ik stoof omhoog. Als een opgeschrikt dier. Daarmee was de ceremoniële magie van hèt moment van de jubilaris verdwenen. Hoongelach was, onbedoeld, mijn en haar deel.

We hadden zomaar een relatie kunnen beginnen, Korrie Louwes en ik. Ik had tot op het schunnige in kunnen zoomen, echt zo obsceen dichtbij dat het gewoon weer kunst wordt. Ze zou geen weerstand hebben kunnen bieden. Soms overschrijdt de wilde sensatie alle fatsoensnormen. Iedereen die de film La Pianiste heeft gezien begrijpt wat ik bedoel.

Daarna zouden we gewoon gaan rennen. Rennen, rennen en nog eens rennen. We zouden ananas eten aan de zandkusten van Goa en elkaar poëzie van J.C. Bloem voorlezen. We zouden een piercing overwegen, elk een vreemde taal leren en een Brainsession van Ad Visser bijwonen.

Maar we misten het moment. Op het bordes van de Trekvogelskantine.

Ooit kopen we weer een poes, Aniet en ik. We zullen haar Louwes noemen en ik zal haar doodknuffelen, die poes.

Die kans laat ik me nooit nooit nooit meer ontgaan.

 

 

-