Vele mensen vragen mij waar dat ‘Spookrijdersgedoe’ nu eigenlijk vandaan komt.

Sinds 1989 tot 2013 heb ik voor Lex Stockx mogen werken. De eerste vier jaar bij een multinational en in 1993 besloten wij zelfstandig te gaan en begonnen wij ons eigen bedrijf in de internationale metaalrecycling.

In 2012 werd bij Lex alvleesklierkanker geconstateerd. Om mijn onmacht, verdriet en woede een plaats te kunnen geven nam ik in 2013 voor het eerst deel aan Alpe d’HuZes en schreef ik vanaf januari 2013 verhalen op mijn Alpe d’HuZes Actiepagina om geld te genereren voor het KWF.

Tijdens zijn ziekte schreef ik verhalen over hem, over ons. Eén van die verhalen, nummer 21, was getiteld Spookrijder. De verhalen werden gebundeld in een boek dat in eigen beheer werd uitgegeven. Lex ontving het eerste exemplaar twee weken voor zijn overlijden.

 

 

Een tweede 48 verhalen tellende druk gaven wij uit na zijn overlijden, daarin staan de verhalen over de uitvaart en over mijn definitieve afscheid van hem, met mijn familie, op de top van de Mont Ventoux.

De boeken zijn prachtig vormgegeven door mijn vriend en mede-Spookrijder Hennie Spermon. Ik ben hem hiervoor, vier jaar na dato, nog altijd intens dankbaar. Lex financierde het boek: iedere Alpe d’HuZes donateur die mijn actie had ondersteund, kreeg van hem het boek Spookrijder.

Er gaat geen dag voorbij dat ik niet aan die markante, zonderlinge, dwarse maar oh zo lieve man denk die als grondlegger mag worden beschouwd van onze Spookrijdersbeweging.

Enkele maanden na zijn dood bereikten mij, van verschillende kanten onafhankelijk van elkaar, verzoeken waarom ik niet doorging met het schrijven van verhalen. Ik gaf gehoor aan die verzoeken, omdat er nu eenmaal geen verweer bestaat tegen een ego zodra het gestreeld is.

Met het her-posten van dit verhaal neem ik jullie mee naar een zondag in mei 2013, naar mijn trainingskamp in de Ardennen.

Veel plezier met hoofdstuk 21 uit het boek Spookrijder, het verhaal Spookrijder!

 

***

 

Zondag 19 mei 2013, Col de Rosier

“Bril. Etui. Reparatiesetje. Bidon Isostar. Bidon water. Banaan. Gelletje. Telefoon. Pompje. Routekaartje. Windjack…Heb je alles?”

“Yep. Ik ga.”

“Kijk je uit?”

“Beloofd.”

Bestemming de Col de Rosier. Die had Alex Roeka mij aangeraden maar stond sowieso op mijn lijstje want vorige week had ik nog de hellingen van Luik-Bastenaken-Luik uitgezocht op internet. Aan de reacties op de diverse wielersites zag ik al dat het lastig vinden zou worden. Het is en blijft België waar niets is wat het lijkt. Zelfs de routekaarten niet.

Gisteren zocht ik me al een breuk naar de Col de Rosier. Ik reed van Trois-Ponts naar La Gleize en kwam hem daar tegen, die patser die mij even daarvoor tijdens het dalen met grote snelheid passeerde. Op de N62 tussen Waimes en Malmédy. Ik daalde als Bradley Wiggins. Hij schudde nog even arrogant zijn kuitjes los bij het inhalen. Etterzak.

Ik kan niet dalen. De tientallen SMS-jes van mijn moeder hebben hun uitwerking niet gemist. Doe je voorzichtig. Kijk je uit. Let je goed op. ’t Is niet alleen mijn moeder. Natuurlijk niet. Het is ook Anita. Mijn zus Liliane. Schoonzus Diana. Zij misgunnen mij de sensatie van het dalen. Het suizen van de wind. De trilling door je vezels. En dan mijn banden. Zo dun. Zo kwetsbaar. En die steentjes. En dat putje daar. Houden mijn remmen het? Ligt daar geen glasscherf? Wielrenners zijn gek op dalen. Zij vinden het een sport om God te tarten. Maar ik daal niet. Ik pruttel. Als water in een fluitketel dat maar niet koken wil.

Ik ben gegijzeld door vier vrouwen.

Maar gisteren, vlak voor La Gleize, zag ik de patser voor een tweede keer. Nu zwoegend. Met zijn shirt wagenwijd open. De uitslover. Ik passeerde hem zittend. In een strak tempo. Hij zei me gedag. Ik mompelde “lul” terug, maar wel op zo’n sterkte dat ik zeker wist dat-ie het niet kon horen.

Dalen kan iedere boerenlul. Maar klimmen, da’s andere koek.

Even later in La Gleize was ik de weg kwijt. Voor de Col de Rosier had ik rechtsaf, richting Bourgomont, gemoeten. Maar ik liet de patser bewust voorbij gaan.

Ik wilde perse zijn weg want ik wilde hem nog een keer klimmend inhalen en hem nogmaals de smaak van de vernedering laten proeven. De schaamte van de afdaling naar Malmédy plakte nog altijd aan me, als een kletsnatte handdoek aan mijn bovenlijf. Ik had beter moeten weten. Ik raakte verdwaald en moest via het levensgevaarlijke F1 circuit van Spa-Francorchamp terug naar Hôtel Saint-Hubert. Maar dat was gisteren.

Vandaag, zondag 19 mei, moet en zal ik de Col de Rosier vinden. Dat heb ik Alex immers beloofd.

Ik kan de slaap niet vatten en pak de iPad. Geen snoeiharde porno maar Google Maps. De Col Rosier Sud. Lengte 8,5 Km. Gemiddeld stijgingspercentage 7,7%. Dus ongeveer de Alpe, maar dan vier kilometer korter.

In het gehucht La Gleize staat een verkeersregelaar erg belangrijk te zijn. Met spiegelei en fluitje. Hij ziet er nogal muffig uit. Ik vermoed dat hij kinderen als speeltjes ziet zodra men hem de kans geeft. Zoals alle Walen.

Vanaf Bourgomont zien wij, de verkeersregelaar en ik, honderden dalende wielrenners op ons afkomen. De verkeersregelaar staat klaar met zijn spiegelei en fluitje. Vanuit de andere richting kom ik. Alleen. Klimmend. Hijgend. Daarmee breng ik de verkeersregelaar in verwarring. Hij besluit zijn spiegelei verticaal te houden zodat de dalers veilig de Roann-Coo Grand-Route kunnen oversteken en zodat die éne dwarse klimmer de Hausoumont op kan.

De kamikazedalers gieren als gekken langs me heen. Er hangen genummerde startbewijzen aan de sturen van hun fietsen. Het zijn de duizenden deelnemers aan de wielertocht Tilff-Bastogne-Tilff…. da’s godverdomme waar ook….

“Moet je ook aan meedoen!”, zo had onze accountant een paar dagen geleden nog gezegd toen hij hoorde dat ik in de Ardennen ging trainen.

“Nou nee bedankt. Ik ben niet zo spraakzaam op de fiets”, antwoordde ik waarna het gesprek nogal abrupt doodbloedde.

“Spookrijder!”, schreeuwt één van de honderden dalende idioten die langs me scheren.

En zo is het.

Ontkennen heeft geen zin. Ik bén een Spookrijder. Altijd al geweest. Mensenmassa’s mijd ik als de pest. OK, tenzij Feyenoord die éne keer in de vijftien jaar kampioen wordt en je je laat dopen in de Hofplein fontein. OK, tenzij Bruce Springsteen optreedt, je dochters ziet meezingen met Because the Night en je je niet kan voorstellen ooit gelukkiger te zijn. OK, tenzij je van wielrennen houdt, verliefd bent op het Franse Hooggebergte, je baas ongeneselijk ziek wordt verklaard en je uitgenodigd wordt deel te nemen aan Alpe-d’HuZes.

Ik ben een Spookrijder. Ik ben de enige wielrenner die niet van dalen houdt. Ik daal als zij klimmen en klim als anderen dalen. Hardlopers lopen rond het Kralingse Bos met de klok mee, ik klokkie tegen. Half Brabant vertrekt iedere dag richting Randstad, ik rijd twintig jaar lang de omgekeerde route. Voor alle begingitaristen ligt de norm bij Stairway To Heaven, ik wilde perse Sam Stone van John Prine kunnen spelen.

Soms droom ik.

Van de weg Eindhoven-Rotterdam. Ik droom dat ik vanaf de oprit zó de A16 opschiet. In tegengestelde richting. Vol gas. Als Spookrijder. Zo de Drechttunnel in. Het verkeer richting Rotterdam claxonneert. Maar ik geef plankgas. Met angstzweet, uiteraard, want een stoere Spookrijder ben ik bepaald niet. En ook niet suïcidaal want ik ontwijk het tegemoetkomende verkeer. Ik geniet van de meldingen op de radio. Haal niet in, blijf rechts rijden, en probeer door lichtsignalen De Spookrijder te waarschuwen. Ik zwaai altijd vriendelijk terug.

Op het moment dat ik de tunnelbuis weer uitrij houd ik in. Rem. Kom tot stilstand. Zet ik de auto in zijn achteruit. En rijd als een gek weer terug de tunnel in. Met het verkeer mee, maar in z’n achteruit.

Want precies dat ben ik. Een Spookrijder die voorwaarts in tegengestelde richting rijdt, maar achterwaarts met het verkeer meerijdt. En omdat ik met mijn omgedraaide auto vooruit rijd, treed ik de toekomst tegemoet met een voorwaartse blik over mijn schouder naar achteren.

En ik weet dat ik op 5 juni op die manier de Alpe-d’Huez zal beklimmen omdat ik nu, op dezelfde wijze, de Col de Rosier beklim. Als Spookrijder.

En boven gekomen voel ik me zo sterk als een beer. De pijn was voortreffelijk, juist omdat de rest daalde.

Bovenaan de top stopt een andere wielrenner. Hij ziet dat ik een foto maak van de kalkletters op de finishlijn. COL DE ROSIER.

“Zal ik een foto van jou met je fiets maken?”

Over mijn rechterschouder zie ik het bezweten hoofd van een vriendelijke wielrenner.

De Spookrijder geeft geen antwoord, klikt zijn schoenen in de pedalen en vervolgt zijn weg.

Hij moet de berg weer af. Klimmend.

 

 

 

-