Er klinkt gejuich op de camping. 1-0 Ajax. Dat kan niet anders. Er zijn namelijk nogal wat Ajacieden gesignaleerd op Camping Le Pommier, zo begrepen wij van de kinderen na de disco van gisteravond.
“Kakkerlakken”.
“Neuzen.”
De Neuzen waren in de meerderheid. En dat is logisch. Hollanders willen winnen, anders interesseert het ze geen reet. Het zijn vooral boeren. Boeren die bij de winnaars willen horen. Worst kind, zou John Prine hebben gezongen.
We lopen de steile heuvel op. Pa behoedzaam. Het is, volgens mij, voor het eerst dat hij de heuvel oploopt sinds zijn dramatische val een paar dagen geleden. Sindsdien wordt zijn gebroken linkerschouder ontlast door een mitella die wij Ralph hebben genoemd. Omdat de gevangen kikkers ook een naam kregen, verdiende Opa’s mitella ook een naam. Het werd Ralph. Met ph.
“Vin gaat niet zwemmen als Feyenoord verliest, want hij is bang dat hij uitgelachen wordt.”
“Feyenoorders worden niet uitgelachen Raym…nooit…over mijn lijk…”
Als ik dit zeg passeert een familie ons vanaf de parkeerplaats. Ik loop haast tegen het jongetje in het Ajaxtricot aan omdat ik principieel weiger ook maar één pas opzij te doen voor een Ajacied.
Pling! SMS. Van Anita mobiel. Vanaf het laantje boven, waar onze caravan staat.
“0-1 PELLE!”, lees ik op mijn schermpje.
“Het is godverdomme 0-1 voor Feyenoord!”, schreeuw ik naar pa en ma, “Pelle!”.
Ik laat ze mijn kippenvel zien. Deze emoties passen alleen bij de Klassieker. Omdat ze groter dan het leven zelf zijn.
Je kan niet jong genoeg beginnen met het vernederen van je rivaal. Zo kan het gebeuren dat je in aanvaring komt met een vader die zijn zoontje die ochtend in Ajaxtenue had gehuld. We staan op het marktje van Ruoms en ik probeer geld af te dingen van een licht bevlekt Olympique Marseille shirt (het Feyenoord van Frankrijk). Tijdens de onderhandelingen met de Franse marktkoopman laat ik terloops, in het Nederlands, weten nog geen kwartje over te hebben voor het wit-rood-witte shirt van die achtjarige knaap naast me. Hij heeft hazentandjes. Ik walg van hem. Een soort Klaas-Jan Huntelaar in wording.
“Je krijgt hem nog niet voor honderd euro”, zegt de vader.
“Nog voor geen miljoen wil ik dat shirt van je zoon”, bijt ik terug, “lul”.
Ik wandel naar Villeneuve-de-Berg. Alleen. Blote bast, platte pet op, flesje Vals in de hand. Geen telefoon want ik heb besloten me van de buitenwereld te excommuniceren. Ik ben eventjes het testbeeld van de familie. Ik wil, tijdens de Klassieker, niet bestaan.
Ik passeer het punt waar pa gevallen moet zijn. Best een diepe greppel. Bij iedere stap verspringen sprinkhanen. Onvoorspelbare kutbeesten. Het kale gras van het talud is bezaaid met lege verroeste blikjes, verkoekt stront, ingedeukte flessen melk, onkruid, oud papier, stro. Bromvliegen zorgen voor wat beweging in dit stil leven dat zo maar eens een foto van Fabienne had kunnen zijn. De schoonheid van het absolute niets verdient vereeuwiging.
Het is drukkend heet vandaag. Mijn ogen proberen pa’s val te reconstrueren. Ik had een wijntje op die avond maar was nog nooit zo snel weer nuchter.
Feyenoord speelt in het hol van de leeuw. Tegen Ajax. In die vreselijke Arena. Ik denk aan mijn vriend Ed, Amsterdammer. Sinds onze vriendschap enkele jaren geleden omzeilen we, of eigenlijk alleen ik, het voetbal zo veel mogelijk. Mijn woede uitbarstingen tijdens Feyenoord-Ajax zijn in familiekringen legendarisch. Ed nodigde me regelmatig uit bij hem Feyenoord-Ajax te komen kijken maar ik heb hem gezegd dat geen enkele vriendschap bestand is tegen mijn tirades. Ik heb geen enkel respect voor de tegenstander, laat staan voor Ajax. Integendeel. Mijn afkeer jegens Ajax is groter dan mijn liefde voor Feyenoord. Ik denk niet meer normaal als de derby wordt gespeeld. De wereld verdeelt zich in tweeën. Als een splijtzwam. Het ergste is: ik meen alles, weiger me in te houden en neem niets terug. Laat me nooit in een kamer alleen met Jan Vertongen. Ruilde zijn prachtige Vlaamse accent in voor dat zeurderig geklaag uit de hoofdstad. Hij hield wel van die Amsterdamse bluf. Zijn Belgen met zelfvertrouwen erger dan boeren die voor Ajax zijn?
Ik nam ooit een CD voor Ed op. Met eenentwintig uitvoeringen van Will You Still Love Me Tomorrow. Een CD-tje voor ‘de dag ervoor’. Op het hoesje stonden de logo’s van de twee aartsrivalen. Hij moest er om lachen. Volgens mij.
Gejuich! Of eigenlijk geschreeuw. Vanuit een Frans huis. Het klinkt hol en leeg. Volgen zij het voetbal? Ons voetbal? De manier waarop Fransen Ajax uitspreken. Met die l’. L’Ajax. Ajax Amstèrdamme. Gatvèrdamme. De rijm is vanzelfsprekend.
Tijdens de derby vermijd ik blikken. Altijd. Overal. Van voetgangers. Fietsers. Bestuurders van auto’s, vrachtwagens. Noem maar op. De vijand hult zich immers overal. Ajacieden verkleden zich als ober op terrasjes. Als buschauffeur. Kapper. Kantoorklerk. Veel BN’ers. Vroeger ging ik met Aniet naar het strand tijdens Feyenoord-Ajax. Weg van de bewoonde wereld. Van de radio, TV, teletekst. Weg. Totdat die kutmobieltjes je bui kwamen verzieken. Van die Hollandse droplullen die tijdens het hond uitlaten op het strand van Oostvoorne uitgilden “ja hoor! 3-0!”.
Gisteren op internet bekeek ik nog de ontroerende beelden van de laatste training van Feyenoord. In de Kuip. Met Bengaals vuurwerk. Duizenden supporters zongen de helden toe die geen helden zijn. Natuurlijk niet. De helden zitten nu in de kroeg. Thuis. Achter de laptop. In Londen, Thailand, Suriname, Seattle. In alle spelonken van de wereld zitten Feyenoorders die de pijn van het leven kennen.
Ik ook. Oktober 2012. Feyenoord-Ajax. In De Kuip. En ik sta in een bar in Barcelona me op te vreten voor een beeldscherm. Achter me staat Eric van Sauers, de cabaretier die maar niet grappig wil zijn. Een soort gekleurde uitvoering van Thomas Acda: staatsvijand nummer één vanwege die valse nonchalance in zijn blik. Achter het ongeïnspireerde chagrijn houdt zich een triomfantelijke blik schuil van iemand die zichzelf eigenlijk heel gevat vindt. Gespeeld droge humor. Aaah!…
Als Pelle in de laatste minuut voor de gelijkmaker tekent brul ik recht in het gezicht van Sauers die mij laat weten angstaanjagend te vinden. Ik voel dat hij iets moet voelen. Waarschijnlijk mijn rechter vuist.
“Da’s nou het verschil tussen Feyenoorders en Ajacieden, B-artiest!”, bijt ik hem toe.
Ik zit op het stoepje van de Eglise-Saint-Louis. Een piepklein kerkje aan de rand van Villeneuve met een belachelijk groot Mariabeeld als kerktoren. Het beeld is in feite het kerkje. Ik was het enkele dagen geleden gepasseerd op de vélo.
Hoe laat zou het nu zijn in die snelkookpan? Rust? Begin tweede helft? Als we de Arena met de meiden passeren steken we steevast met zijn drieën onze middelvinger omhoog. Aniet niet, maar ze kijkt weldegelijk trots als ze ons dan, ook steevast, corrigeert.
Gaat wel over als je kinderen krijgt. Hoe vaak werd het me niet gezegd. Allemaal gelul natuurlijk want mijn kinderen zijn ook ziekelijk gestoord. Toen ze nog geen zes maanden oud waren leerde ik hen een vies gezicht te trekken als ik “Ajax” zei.
De derby haalt het slechtste in me naar boven. Ik staar naar het enorme beeld van Maria op het kerkje l’Eglise Saint-Louis. Ik zit op het stenen trapje, half in de schaduw. Ik pulk aan een paardenbloem en ruik aan mijn wijsvinger en duim.
Het gevoel is onuitroeibaar.
Even taai, puur en rauw als onkruid.
Ik zou een bosje mee moeten nemen. Voor mijn vriend Ed.
Onkruid is langer, veel langer, houdbaar dan tulpen.
Die uit Amsterdam ja.