“Ik geloof in de kracht van de druppel.”
– Martijn van Willegen

“Het Paradijs is waar ik ben”
– Voltaire

 

‘Ik ben lid van La Confrérie des Chevaliers du Tastevin. Da’s een wijngenootschap van Franse wijnboeren uit de Bourgogne. Hier. Moet je dit eens proeven.’

De garçon, je kunt hem in dit exclusieve restaurant onmogelijk de ober noemen, schenkt een Meursault 2014 in. Voorproeven hoeft Martijn niet.

‘Deze wijn is subliem. Rond, rijk, zacht en krachtig tegelijk.’

Op 7 juli 1968 ziet zondagskind Martijn het levenslicht in de ouderlijke woning aan de Insulindestraat in Rotterdam-Noord. Martijn noemt zichzelf ‘geboren voor het geluk’, een gewaagde uitspraak. Martijn blijkt al snel vol gewaagde uitspraken: zijn tafelgenoot hangt vanaf minuut één aan zijn lippen.

‘Ik heb anderhalf jaar uitgekeken naar dit gesprek met jou. Vandaar mijn uitnodiging om bij François af te spreken. Dit móet speciaal.’

Françcois Geurds, de patron cuisinier van zijn gelijknamige restaurant en sinds 2014 trotse bezitter van twee Michelinsterren, is een persoonlijke vriend van zondagskind, clown en dé juwelier van Rotterdam Martijn van Willegen.

Ik ken hem vooral als fietsvriend. Als Alpe d’HuZesser. Bovendien is Martijn de uitvinder van de schaterlach.

We proosten.

 

 

 

Inauguratie bij het prestigieuze La Confrérie des Chevaliers du Tastevin (12 april 2013)

 

‘Mijn moeder komt uit een groot gezin. Zij is in Emmen door mijn vader ‘gevonden’. Mijn vader is een echte Zeeuw. Zijn vader, mijn opa dus, bezat een juwelierszaak in Kapelle-Biezelinge. Hij verkocht er buiten juwelen ook radio’s, optiek, naaimachines, noem maar op. Ik ben de vierde generatie juwelier in onze familie.’

Martijn van Willegen vertelt hoe zijn vader via zijn studie horlogemaker in Schoonhoven uiteindelijk in de Insulindestraat in Rotterdam terecht kwam. De stad trok hem in de jaren ’60. Op 1 januari 1970 neemt pa Van Willegen de juwelierszaak aan de Schiekade 4 over van de kinderloze familie Kindermans. Lang leve de ironie.

‘Mijn vier jaar jongere broer Jeroen en ik hebben een fantastische opvoeding gehad. Vol kunst, cultuur en cuisine. Mijn moeder kookte iedere avond voor ons en op zondagen las mijn vader tijdens het “vader en moeder koffiedrinken” voor. Soms wel acht uur achter elkaar! Mind you, tot aan mijn zestiende hè! Het begon met sprookjesboeken, Dik Trom, Bob Evers maar via de wonderbaarlijke boeken van Roald Dahl kwamen we uit bij de werken van Tolkien en Jan Wolkers! Gewoon gers toch!’

Martijn groeit op in de straten rondom de winkel aan de Schiekade. Zijn ogen glinsteren als hij verhaalt over zijn jeugd. Over het voetballen op straat, zijn hockeycarrière (‘ik was keeper tot aan het eerste van HC Rotterdam’), de warme sfeer thuis (‘mijn moeder was altijd thuis voor ons als het moest’), zelfs de herinneringen aan de verplichte pianolessen kunnen zijn gemoed niet klein krijgen.

Pas als zijn schoolverleden ter sprake komt, verandert hij van toon.

‘Vre-se-lijk. Ik was dyslectisch en had last van epilepsieaanvallen. Tot aan de vierde klas ben ik echt gepest op school. Ik was een onhandelbaar ventje, denk ik. Ik ging naar school op de Rotterdamse School Vereniging, de RSV, echt een elitaire school. We kregen er Frans in plaats van Engels. Achteraf heb ik daar veel aan gehad natuurlijk. Ik was destijds bevriend met Dereck Lanting, zoon van de acteur en komiek John. Hij speelde een geweldige Sinterkaas ieder jaar. Toen ik dat gezien had, wist ik: dát wil ik ook worden…. clown!’

 

Baby Martijn (zomer 1968)

[Klik op een afbeelding voor een vergroting:]

 

John Lanting als Sinterklaas

 

Het is tijd voor de eerste van de drie amuses. De garçon komt uitleggen waar dit culinaire hoogstandje uit bestaat, maar omdat mijn notitieboek van de tafel valt krijg ik er niets van mee.

Martijn glundert.

‘De middelbare school volgde ik op het Citycollege aan de Beukelsdijk. Ik werd er eindelijk geaccepteerd om mijn ‘anders-zijn’, mijn creatieve geest werd gewaardeerd, mijn epilepsieaanvallen waren goddank voorbij. Ik had mezelf al eerder ontdekt, maar nu eindelijk mijn klasgenoten ook.’

Rondom clowns hangt per definitie een melancholisch sluier van verdriet, ondanks hun diep gekoesterde wens om mensen te plezieren. Bij Martijn is het niet anders. Hoe hard hij ook schaterlacht.

‘Ik heb altijd mensen willen entertainen. Mijn creativiteit spoot bij wijze van spreken mijn ogen en oren uit. Ik heb altijd willen doen. Het mocht nooit alleen bij ideeën of woorden blijven.’

‘Geen woorden maar daden dus?’

‘Precies! Die ploeg! Die club! Die stad! Die bruist! Ik bedoel, Rotterdam wordt nu gewoon móói terwijl ik Rotterdam altijd heb bewonderd om zijn lelijkheid! Heerlijk hahaha! Kom, laten we wat eten. Met een slok hahaha!’

 

 

Martijn is een Paradijsvogel, een volstrekt uniek exemplaar dat wil vliegen wanneer het hem uitkomt, ongeacht het seizoen. Hij was de eerste ploeggenoot die mij opving toen ik onderkoeld en steenkapot van mijn fiets viel nadat ik op 2 juni 2016 voor de vijfde keer de Alpe d’Huez had beklommen. Martijn had zijn gezicht tegen mijn gezicht gelegd. Ik huilde als een uitgeput kind, hij troostte mij als een vaderlijke vriend.

We proosten nu op onze vriendschap.

‘Mijn vader heeft nog altijd een fe-no-me-na-le wijnkelder. Ik ben altijd op zoek naar emotie. En authenticiteit.’

Het zijn zinnen en woorden die op het eerste gezicht geen samenhangend verband lijken te hebben. Lijken vooral. Het is de volstrekt unieke manier waarop Martijn praat en leeft. Hij is een Paradijsvogel die lijkt van de hak op de tak te springen. Lijkt vooral.

‘Mijn ouders waren niet streng, wel consequent. Ik zocht graag de grenzen op. Naderhand werd ik met mijzelf geconfronteerd – mijn ouders hadden namelijk de gewoonte om een opgelegde sanctie met mij te bespreken. Prachtig toch?’

Het ondernemerschap zit Martijn in het bloed. Zo waste hij de auto’s uit de straat. Toen het aantal auto’s niet meer te behappen viel, konden vriendjes uit de straat een centje bijverdienen bij Martijn.

‘Ik betaalde mijn vrienden zelf uit, de klanten betaalden eerst aan mij. Zo deed ik dat. Ik werkte voorts bij een groenteboer in Bleiswijk en stond achter de kassa bij de MacDonald’s. Ik heb altijd mijn eigen centen willen verdienen. Het is nooit in me opgekomen om voor mijn vader te werken in zijn juweliersbedrijf. En moet je nu eens zien. Maar kom….we drinken nog een glas.’

 

 

Op hetzelfde moment meldt meesterchef François Geurds zich aan onze tafel. Ik stel mezelf voor, we gaan op de foto, François glimlacht, ik complimenteer hem met het eten tot dusver dat ik beschrijf als “heel apart”.

‘Nee! Niet apart! Juist niet!’

Als ik me even later op het toilet ontdoe van de Meursault 2014, blijven Martijns woorden (‘Nee! Niet apart! Juist niet!’) nog even na-echoën. Ik moet mijn woorden blijkbaar nog zorgvuldiger kiezen. Martijn blijkt gevoelig voor het juiste gebruik van het juiste adjectief op het juiste moment.

De Paradijsvogel wacht geduldig op de lat. De lat die hoog ligt vandaag.

‘Stappen op het Stadhuisplein. Een paar uurtjes slaap. Door naar de veiling in Bleiswijk. ’s Avonds werken bij MacDonald’s. Ondertussen had ik een autootje gekocht. In de auto draaide ik cassettebandjes van Queen, Prince, Pink Floyd. Mijn favoriete radioprogramma was Crapule de Luxe van de VPRO. Dat móest ik in de auto draaien, want thuis mocht ik dat niet zo hard draaien hahaha.
’s Avonds aten we rond de klok van zevenen als de winkel van mijn ouders was gesloten. We aten altijd lekker. Altijd goed. Met goede wijnen erbij. We namen de tijd voor elkaar. Ik ken bepaald niet de gewoonte achteloos te leven.’

Om daaraan droog toe te voegen:

‘En mijn vader schrijft in een wijndagboek. Hij heeft een fan-tas-tisch handschrift en legt zo zijn hoogtepunten vast.’

 

De tienerjaren van Martijn

[Klik op een afbeelding voor een vergroting:]

 

De garçon blijft de spijzen serveren met een geduldige uitleg en een beleefde glimlach. Niet één gerecht kan ik qua smaak, structuur, kleur of samenstelling thuisbrengen. François is een culinair kunstenaar.
De Meursault 2014 vloeit nog altijd rijkelijk. Soms, heel soms, stopt Martijn met praten om mij aan te kijken als ik een hap van het een of ander in mijn mond heb gelegd.

‘En?’

Ik durf geen apart meer te zeggen. Het adjectief formidabel wordt goed gekeurd.

‘Door al die baantjes kreeg ik onbewust veel mensenkennis. Mensen inspireren mij. Ik praatte met iedereen. Ging alle feesten af. Ondertussen ging ik naar de Vakschool Schoonhoven waar ik de opleiding voor goud- en zilversmid, juwelier en uurwerktechniek volgde. Daar leerde ik haar kennen.’

Voor het eerst dit gesprek vullen zijn ogen zich met tranen.

‘Ik ontmoette Cécile op een huisfeest bij een studiegenoot. Het was 30 juni. Een week later zou ik mijn verjaardag vieren. Ik nodigde haar natuurlijk uit. Ze zei dat ze niet kon….een vriendin zou jarig zijn. Op mijn party ging ik er vanuit dat ze niet meer zou komen. Komt ze om een uur ’s nachts binnenlopen. Ze is nooit meer bij mij weg gegaan.’

 

Cécile, de grote liefde van Martijn

 

Een pauze.

Cécile had alles mee (‘behalve haar afkomst, ze komt uit Amsterdam hahaha’) en deelde dezelfde interesses en humor als Martijn.

‘Ze had zelfs geen moeite met mijn vetkuif, want ondanks mijn klassieke opleiding was ik toen he-le-maal Stray Cats en Madness hahaha.’

We zien ze daar lopen. Hand in hand. Cécile en Martijn. Het smoorverliefde paar dat zich heeft voorgenomen hard te werken en te genieten van elkaar en van het leven. Het leven dat zij zo intens liefhebben. De nachten vullen zich vol liefde, overdag wordt gewerkt, ’s avonds wordt uitgebreid gegeten en goed gedronken, ’s nachts vallen de geliefden weer in elkaars armen met Sketches of Spain van Miles Davis op de achtergrond.

Martijn komt die dagen twaalf kilo aan, maar zonder een centje spijt. Niet toen, zelfs niet nu met terugwerkende kracht. Martijn geeft gas, Cécile is zijn rem. Er zijn meer huwelijkstreinen van dit station vertrokken. Zonder Anita had ik nu…

‘Cécile liep stage in Amsterdam, ik vond werk bij een juwelierszaak aan het Rokin. ’s Avonds gingen we alle kroegen van Amsterdam af. We aten laat.’

In 1992 verhuist het stel naar Rotterdam. Martijn zou tot 1997 blijven werken in Amsterdam en reist iedere dag op en neer. Cécile komt te werken in de juwelierszaak van Martijns vader en moeder aan de Schiekade. De relatie tussen Cécile en Martijns ouders omschrijft hij als ‘zes handen op één buik’.

‘Ik werd de jongste bedrijfsleider ooit van juwelier Siebel aan de PC Hooft. Allerlei bekende Nederlanders behoorden tot onze klandizie. Wat een tijd man…’

In die periode wordt de juwelierszaak voor het eerst in Martijns leven overvallen.

‘Het moest er natuurlijk een keertje van komen. Wat nog het meeste indruk maakte was het bezoek nadien van Freddy Heineken met een bos bloemen, tegen de schrik. “Een kratje bier lag een beetje té voor de hand Martijn”, had mijnheer Heineken erbij gezegd…’

In 1996 volgt een laatste overval, dit keer veroorzaakt door een groep van drie criminelen. Het was beangstigend professioneel.

Twee maanden dáárna werd Martijn voor een derde keer overvallen. Die derde keer was niet scheeprecht, maar schipbreuk.

‘Voor mij waren die overvallen business as usual. Je wéét dat je ermee te maken krijgt als juwelier, laten we eerlijk zijn. Tot die derde overval. Het duurde alles bij elkaar een minuut of 20. Ik zat in gesprek met een klant. Voordat ik het wist komt er iemand binnen en houdt een revolver tegen mijn slaap en verandert mijn klant ook in een overvaller. Iedere seconde voelde aan als een minuut. Iedere minuut als een uur. Het was een keurige vent ook nog, hij was al twee keer eerder in mijn winkel geweest, dat maakt het allemaal nog griezeliger. Hij ging ijzig kalm te werk. Het gebeurde tegen sluitingstijd. Toen een tweede man binnenkwam maakte mijn assistente, een ex-kunstschaatster van schrik zó’n pirouette dat zij twee systeemplaten uit het plafond sprong! Echt waar. Het was 4 september 1996. De dag daarop zouden we onze eerste trouwdag vieren.’

 

[Klik op een afbeelding voor een vergroting]

 

“Iets pruttelt in een stenen kommetje…”

 

Gerecht nummer zoveel wordt aangevoerd. De garçon blijft de spijzen uitleggen. Ik moet van links naar rechts eten. Moet perse alle lagen van dit gerecht per hap tot mij nemen om de smaaksensatie ten volle te beleven.

Martijn excuseert zich plotseling en vertrekt naar het toilet. Ik staar naar de woorden in mijn notitieboek die Martijn mij heeft toevertrouwd.

Even later ben ik blij, zelfs opgelucht, als hij weer tegenover mij zit. Het verhaal van de Paradijsvogel die ‘geboren voor het geluk’ zou zijn, is nog niet af. Bij lange na niet.

‘Het personeel was afgevoerd naar een aparte kamer. Ik was ervan overtuigd dat ik ze nooit meer zou zien. Het heeft, wat ik al zei, een minuut of 20 geduurd. Ik heb na die overval een volle week op het politiebureau gezeten.’

Na die week is Martijn op zoek naar zichzelf. Naar houvast vooral.

‘Zit ik in de tram vlakbij het Museumplein, wordt er een oud weerloos vrouwtje lastig gevallen door twee kickboksers. Niemand zei er iets van. Ik wel. Hebben ze mij he-le-maal in elkaar geslagen. Zat ik weer op het politiebureau. “Hey mijnheer Van Willegen, daar bent u weer!”, zeiden ze. Ik schaamde me kapot. De politie die mij bij naam kende, terwijl ik nóóit wat fout had gedaan!’

Er knakt iets in Martijn. Op advies van de politie halen Cecile en zijn moeder Ingrid de zwaar gemolesteerde Martijn op in Amsterdam. Hij keert terug naar Rotterdam en houdt zich schuil in zijn woning.

‘Straatvrees. Pleinvrees. Op was ik. Helemaal op….’

In het restaurant is het doodstil. Een Amerikaanse zakenman probeert twee tafeltjes verder al minutenlang een telefoongesprek af te ronden. Buiten trekken scholieren met jaloerse blikken aan ons voorbij. De garçon schenkt de glazen nog maar eens vol. Iets pruttelt in een stenen kommetje. De garçon had iets gezegd over asperges en gesmoorde scheermesjes, al ben ik er niet zeker van of ik dit juist heb meegekregen.

Martijn kijkt me indringend aan.

‘Ik kon geen kant meer op. Ik werd fantastisch opgevangen door de hoogzwangere Cécile. Wat een vrouw….wat een kracht….’

‘Hoogzwanger Martijn?’

Martijn slikt.

‘Op de dag dat Arnout in het ziekenhuis geboren zou worden, was alles om mij heen zó ingericht dat ik overal met mijn rug tegen een muur kon zitten of staan. De parkeerplaats beneden het ziekenhuis. De lift. De verloskamer. Zó bang was ik geworden, Marco.’

Hij praat door terwijl de tranen over zijn wangen biggelen.

 

Trouwdag 05-09-1995

 

‘Vier momenten in mijn leven zijn bepalend geweest Marco. Vier….’

Ik hang ademloos aan zijn lippen.

‘Eén: vijf september 1995, mijn trouwdag. Twee: 2 januari 1997, de geboorte van Arnout. Drie: 12 april 2000, de geboorte van Wouter. Vier: 30 september 2015, de aankomst op de top van de Stelvio. Daar was jij bij Spookrijder…’

De tranen doen Martijns wangen glimmen. Hij besluit zijn bril af te doen. Met een servet dept hij zijn wangen droog. Merkwaardig genoeg hapert zijn stem geen seconde.

‘Het was 100 meter voor de finish. Ik stond te huilen van geluk. Ik beleefde dat moment zó intens. Net als de geboorte van Arnout. 2 januari 1997.’

De Paradijsvogel laat me weer meevliegen op de vleugels van zijn teletijdmachine.

‘De geboorte van Arnout was hét moment van mijn herstel. Ik was zó ingelukkig toen ik dat kleine warme lijfje tegen me aan voelde. Daarom fiets ik zo graag, dat snap je toch wel?’

Ik knik als Martijn gas geeft. Hij vliegt. Van 1997 naar anno nu. Ik vlieg mee.

‘Fietsen is dé metafoor voor het leven. Een berg op fietsen is pijn en teleurstelling overwinnen. Wij zijn allemaal Don Quichotte. Met zijn allen kunnen we het verschil maken.’

Hij vliegt.

Hoger en hoger.

‘Je moet geloven in de kracht van een druppel. Daarom doe ik mee aan Alpe d’HuZes. Als individu ben ik niets. Maar sámen…sámen….’

Martijn kiest zijn woorden snel maar zorgvuldig uit. Hij klinkt nooit gejaagd. Hij heeft de gewoonte een stelling met een eindconclusie te beginnen om die later te onderbouwen met enkele bijzinnen.

Hij is een Spookrijder.

 

Proosten na de beklimming van de Galibier! (sep-2016)

 

[Klik op een afbeelding voor een vergroting:]

 

30 september 2015: Martijn heeft de top van de Stelvio (2.760 mtr.) behaald!

 

Martijn is een 100% Spookrijder!

 

‘Als ik fiets, zit ik heel dichtbij die emotie. Dáár zoek ik naar. Wat ik met jullie mag delen is eigenlijk onbeschrijflijk. Onze Alpe d’HuZes groep staat voor verdriet, verlies, onschuld, humor. Er zit zoveel móóis in mensen! En wij, jij en ik, kunnen wat terugdoen! Wij maken het verschil! Op de Alpe! Daarom geef ik ook slachtofferhulp. Alleen voor de zware gevallen trouwens.’

Het is alsof God op een knop drukt, want juist op dat moment word ik voorgesteld aan Dijlan van Vlimmeren, de PR-vrouw van François die ik nog altijd niet François durf te noemen. Martijn en Dijlan omhelzen elkaar uitvoerig. Het geeft mij de gelegenheid om middels pijltjes en sterretjes ordening aan te brengen in mijn notities.

‘Marco, Dijlan. Dijlan, Marco.’

Dijlan doet haar verhaal. Ze is juist genezen verklaard van kanker. Ze zucht. Als Martijn voorstelt dat ik ook haar verhaal moet optekenen, bedankt ze even bescheiden als resoluut voor de spreekwoordelijke eer.

‘Ik stel niets voor. Schrijf maar over François. Met het Fund Raising Dinner hoopt hij 16 mei zestig duizend euro op te brengen…schrijf maar een verhaal over zó’n held…’

 

Martijn en gesprek met Dijlan

 

Als Dijlan onze tafel heeft verlaten, legt Martijn uit:

‘Marco, zij heeft gelijk. Zij is te bescheiden over zichzelf, maar François is een held. Vorig jaar bracht hij vijftien duizend euro bijeen. Dit jaar wil hij dat ver-vier-vou-di-gen! Die ‘zestig’ hoest hij zélf op en niemand die dat idee uit zijn hoofd gepraat krijgt…’

Ik staar Martijn aandachtig aan als hij in gesprek is met François. Alle wereldverbeteraars zijn verrukkelijk naïef.

Je hebt mensen.
Dat zijn u en ik.
Je hebt mensenmensen.
Dat zijn mensen die van mensen houden.
Zo eentje ben ik.
En je hebt mensenmensenmensen.
Dat zijn mensen die van mensenmensen houden.
Zo eentje is Martijn.

Martijn is alles ineen. Chevalier du Tastevin. Zondagskind. Uitvinder van de schaterlach. Clown. Ondernemer. Levenskunstenaar. Professioneel verhalenverteller. Bewonderaar. Paradijsvogel.

Hij wil meer kwijt over de laatste 20 jaren van zijn leven die hij omschrijft als zijn gelukkigste. De jaren met zijn Cécile, Arnout en Wouter. We drinken, proosten, lachen, filosoferen, bewonderen, ademen, drinken, proosten en zingen in ons hoofd. Ik blijf me verbazen hoe ongeremd hij zijn tranen laat rollen als hij overmand wordt door momenten van intens geluk. Martijn verstaat de kunst om stil te staan, om zijn leven in de toekomst in te beelden zodat hij, in retrospectief, terug kan kijken naar het nu.

 

[Klik op een afbeelding voor een vergroting]

 

 

Iedere uitspraak uit zijn mond is volkomen vrij van enig venijn of agressie. Van zijn lippen rolt de ene na de andere oneliner. De lat ligt hoog.

En de Paradijsvogel is gevlogen:

‘Ik heb ADHD, maar dat is de grootste zegen die je kunt hebben als ondernemer. Jij hebt het ook.’

‘Ik ben niet bang voor de dood. Ik wil de dood kunnen omarmen.’

‘Het leven is gewoon GERS!’

‘Ik wil de clown blijven. Het moet hilarisch, anders niet.’

‘Het leven is 20 procent krijgen, 80 geven.’

‘Jij bent niet de voice-over van onze groep, maar de voice-within.

‘Je moet zoeken naar verlichting!’

‘Wees nooit teleurgesteld in mensen, wees empathisch.’

‘Niets zo eerlijk als de smaak van wijn.’

‘Je wordt niet herinnerd om de luxe, alleen om de herinnering.’

‘Bij stilstand verbeter je jezelf nooit.’

Gers komt van binnenuit.’

‘Inspiratie tanken bij anderen, dat moeten mensen doen.’

‘Humor is geboren uit noodzaak. Om bruggen te bouwen.’

‘Het hoogste geluk ervaar ik als ik zie dat mensen het beste uit zichzelf halen.’

‘Mensen zijn niet oppervlakkig, hoogstens onwetend of angstig.’

‘Eten is vluchtig. Het wint aan smaak door het gesprek met tafelgenoten.’

‘Het is belangrijk dat creativiteit gewaardeerd wordt.’

‘Alleen leven is geen leven. JE MOET DELEN!’

‘Gers is écht, puur, Rotterdam!’

‘Hufterigheid is de grootste zonde van de mens.’

‘Alles wat we kunnen bedenken, moet ook kunnen.’

‘Ik geloof ja. In ideeën.’

‘Ik verkoop tijd, de grootste schaarste van onze tijd.’

Song of our Country van Miles Davis, en dan gelukkig mogen sterven.’

 

Het wordt tijd om op te staan. Na de omhelzing op Alpe d’Huez op 2 juni 2016 vinden wij voor de tweede keer troost bij elkaar. De omhelzing hier in dit Rotterdamse toprestaurant duurt een halve minuut en wordt met een vriendelijke glimlach goedgekeurd door François Geurds, de man die hoopt zestig duizend euro bijeen te brengen voor Alpe d’HuZes.

‘Hoe was het?’, vraagt Anita nieuwsgierig als we terug naar huis rijden.

‘Martijn kan huilen en praten tegelijk. Wist jij dat een Paradijsvogel dat kon?’

 

Het Paradijs is gevuld met de mooiste schepselen van God. Het is een waar voorrecht van de Schepper dat ik al op het aardse met hen mocht verkeren.

 

 

***

 

Grote dank zijn wij verschuldigd aan Martijn van Willegen.

Ondersteun zijn Alpe d’HuZes campagne met een donatie op zijn Actiepagina

 

 

 

 

-