Hij irriteert me al een poos, de doos. Op een onbewaakt moment is er in een hoek op zolder een opeenhoping van onduidelijke spullen ontstaan. Wat niet direct een plek heeft, is in de hoek gezet. Als een stapel stoute jongetjes. Asielzoekers op zolder, nog uit te zoeken. Zo ook de doos.

In een moment van ‘extended clean desk policy’ vind ik het tijd om de zolder, sinds enige tijd ook mijn werkruimte immers, op te ruimen. Waardoor deze doos van Pandora geopend wordt. De doos blijkt een sentimental journey, een schatkist vol ongesorteerde partijpost die me tientallen jaren terugbrengt in de tijd. Een tijd zonder computers, zonder mobiele telefoons, zonder internet. Een tijd waarin we onze zielenroerselen nog geduldig en doordacht aan echt papier toevertrouwden, in plaats van ‘ff’ een berichtje via vluchtige digitale media of simplistisch ‘reaguren’ op een al even botte post. Een tijd dat ‘post’ nog post was en waarin we ons best deden van een brief of een kaart iets bijzonders te maken, anticiperend op het vreugdesprongetje van de ontvanger zodra deze het poststuk op de mat vond. Dat is wat anders dan het universele biepje bij de instantberichtjes waar we ons nu van bedienen. Met emoji’s.

Ik graaf door ‘het Pak van Sjaalman’ steeds dieper mijn leven in. Een kaart van schoolvriend Frank, ergens begin jaren tachtig. Uit het oog verloren en na een schoolreünie via Facebook weer oppervlakkig in beeld. Het ticket van mijn Interrail-vakantie uit 1989. Een kaartje van het museum in Zagreb, waarvan ik in de nachttrein de conservator had ontmoet die me ’s ochtends vroeg per se zijn collectie Oudhollandse meesters wilde laten zien. Beleefd knikkend liep ik langs een oneindige rij koektrommels, placemats en kalenderplaatjes. Nizozemsko slikarstvo. Entreebewijzen van andere musea. Want je moest alles gezien hebben. Buttons die dienden als entreebewijs met carnaval. Want je wilde alles gedronken hebben. Het kaartje van het Bootsy Collins-concert in Nighttown tovert ook nu nog een glimlach op mijn gezicht. Ik zie vakantiekaarten van vrienden uit de tijd dat ikzelf nooit met mijn ouders op vakantie ging. Reispapieren van een droevige reis naar Turkije, in mijn eentje buiten het seizoen. Het grauwe weer, de lege stranden en de dronkenschap door de raki spelen direct weer op. Anijskots. Een vreemde krabbel van Sylvie op een bierviltje als groet uit Antwerpen. Er was altijd die hang naar België als het surrealistisch spiegelbeeld van ons eigen Brabant. Fietsen naar Poppel voor een puntzak friet met pickles. De betonnen boulevard van Oostende. Een sigarettenpakje, merk Tigra.

De doos bevat handenvol vreemdsoortige poststukken. Zelfgefabriceerde kerstkaarten waarmee mijn toen nog pretentieuze artistieke vrienden elkaar probeerden te overtroeven in originaliteit. Eveneens handgemaakte, gekopieerde en bijgekleurde uitnodigingen voor feesten en tentoonstellingen. Computers en printers hadden we niet. Studentikoze menukaarten van diners met De Mannen. Brocque au lit, il faut qu’on amuse les gueules. Notulen van vergaderingen voor een volgend nimmer uitgevoerd project. De Mannen maken plannen. Het lapje dat je uitgedeeld kreeg in Parijs, toen we de door kunstenaar Christo ingepakte Pont-Neuf gingen bekijken in 1985. “Avez-vous un lepke” vroegen we in heus Brabo-Frans. En zelfs een brief uit Syrië! Schoolvriend Pieter had zich ten doel gesteld zoveel mogelijk landen aan zijn reispalmares toe te voegen. Het is een kort briefje waarin vooral het woord ‘negorij’ opvalt. What else is new? Er is een hele stapel brieven, van mislukte liefdes, van de wekelijkse briefwisseling met Esther, maar ook van mensen waarvan ik me niet eens kan herinneren dat ik ermee gecorrespondeerd had. Ze schreven dat ze verliefd waren op deze en gene, dat het weer uit was, dat ze nog even in Genève bleven, of in Milaan, of zich vermaakten op Cape Cod. Ze maakten wat mee en Pastoor Spermon bood een luisterend oor. Het zijn flinke epistels die ongetwijfeld door mij iedere keer weer met epistels werden beantwoord. Vreemd genoeg vooral van babbelzieke vriendinnen, waar vrienden meestal volstonden met een kaartje of een olijke krabbel.

Waarom ik dat alles bewaard heb is mij steeds minder duidelijk. Wellicht op basis van een soort Vincent van Gogh-achtige romantiek hopend op een succesvol kunstenaarsleven met bijbehorende briefroman. A box of fame. And shame. Of ging het gewoon om de hamsterzucht van de sentimentele hond die ik toen al was, snotterend bij Das Lied von der Erde zwelgend in zijn herinneringen?

Wohin ich geh? Ich geh, ich wandre in die Berge.
Ich suche Ruhe für mein einsam Herz.
Ich wandle nach der Heimat, meiner Stätte.
Ich werde niemals in die Ferne schweifen.

Ik glimlach bij de gedachte, terwijl ik de meeste papieren via een vuilniszak de vergetelheid in prop. Das war einmal.

Dan kijkt hij me aan. Tussen alle schrijfsels, plaksels, druksels en knutselwerkjes door. Een jongen nog, maar een aardige jongen. Vol ambitie, naïeve dromen, groen als gras, nog zonder cynisme of berusting. De blonde krullenbol is een jaar of twintig en ik herken de kamer aan de Tilburgse Acaciastraat. Met welke reden de foto, of liever de reeks foto’s, is gemaakt, is mij ontschoten. Wellicht moesten de foto’s de basis vormen voor de nooit uitgevoerde ‘egotryptiek’ waar ik een jaar lang mee in mijn hoofd heb rondgelopen. Een zichzelf traag vernietigend drieluik van zelfportretten, minutieus geschilderd op de schilfers van drie afbladderende en wegrotttende houten deurtjes die ik achter in de tuin bij de Acaciastraat had gevonden. De lijkwade van Tilburg, een ode aan de vergankelijkheid, begraven op het knekelveld van nimmer uitgevoerde ideeën.

De pretenties die uit de doos spreken liggen inmiddels allang op datzelfde knekelveld. Je maakt keuzes en voor je het weet zit je er aan vast. Je mist de rust en de concentratie, de tijd om er echt wat van te maken, de diepgang… je moet aan je dagelijks brood denken… je weet toch… erst kommt das Fressen… waar moet je beginnen dan… en met wat voor ideeën… je mist de handigheid van vroeger hè… en dan die verf… de hele zolder stinkt… die terpentine… lijnolie… gaat onder je nagels zitten… geen broek zonder verfspatten… rommel… spetters op de muur na een moment van ongebreidelde expressie… en dan moet je al die zooi ook nog ergens kwijt… de kelder staat ook nog vol met meuk… voor wie doe je het eigenlijk… en wanneer dan… ga liever de boel weer eens witten…

De foto in mijn hand kijkt me streng en teleurgesteld aan. Met een verwijtende blik kijkt de jongeman dwars door mij heen, dwars door mijn dagelijkse beslommeringen, de hypotheek, het dagelijks brood, de gevulde agenda, het achterstallig onderhoud en mijn body mass index. En dwars door drie decennia heen vraagt hij naar mijn dromen, naar mijn idealen, naar mijn tranen en schreeuwt hij: “Tekenen, lul! Schilderen! Schrijven!”

Zijn oproep is niet onopgemerkt gebleven.

Die liebe Erde allüberall
Blüht auf im Lenz und grünt
Aufs neu! Allüberall und ewig
Blauen licht die Fernen!

Citaten uit: Der Abschied, Das Lied von der Erde, Gustav Mahler

-