‘Mijn band is niet lek, ik krijg hem wel opgepompt, maar zodra ik het tuutje van het ventiel losdraai, ontsnapt er lucht.’

Dit was de summiere omschrijving waarmee respectievelijk E., A. en JW het moesten doen.

Al wekenlang fietste ik met de constante dreiging dat ik ieder moment van mijn buitenrit mevrouw de Spookrijdert zou moeten bellen om mij ergens in de polder op te pikken. Ik wielren al 42 jaar en ik heb nog nooit een binnenbandje geplakt of vervangen. Ik heb geen idee waar ik zou moeten beginnen.

Mijn fietsvrienden (lees vooral E.) knappen (knapt) dit karweitje steevast voor me op.

Als ik ze zo zie kutten met zo’n wiel, dat gekloot met die buitenband die onder geen enkele voorwaarde van de velg af wil, met hun armen zo óm dat wiel geklemd dat ze zo venijnig met geknikte knieën en kromgebogen rug bovenop hun eigen scrotum drukken en dan dat gedraai van het wiel tussen de handpalmen, dat masserende gewrijf over dat rubber , dat gedoe allemaal, enfin als ik dat zo allemaal aanschouw dan ben ik blij, dankbaar en opgelucht dat ik dat niet hoef te doen.

’Geen paniek, dit kan zelfs jij…’, zei A., nadat E. voor het eerst in onze vriendschap beleefd had bedankt voor de eer, ‘…ik ga zo zelf een stukkie fietsen, dan laat ik het je zien.’

Een half uurtje later keek ik naar het vermoeide gezicht van A. die me videobelde vanuit zijn garagebox. Hij had zijn koerskleding al aan en hield een ventiel vast. Het beeld was wazig, omdat de armen van A. aan reikwijdte tekort kwamen.

‘Je hebt wel een spaaknippelspannertje nodig Mar’, zei hij erbij.

‘Zal je altijd zien, die heb ik net uitgeleend’, antwoordde ik bij wijze van grap. Ik weet alles van nippels en van spanning, maar werkelijk niets van spaken.

‘Oh da’s jammer, maar met een tangetje gaat het ook wel.’

Met de behendigheid die de ware waard van een kenner verraadt draaide hij met een zucht en scheet zijn ventieltuutje los.

‘En je doet hetzelfde met het tuutje van je reserveband. En die doe je dan op de band die nu op je fiets zit. Karweitje van niks.’

Later die middag appte A. me op om te vragen of het gelukt was.

‘Sorry maat, was trainen,’ antwoordde ik.

Ik voorzag mijn appje van een afbeelding met mijn trainingsresultaten waar A., tot mijn spijt, niet op reageerde. Voorwaar had ik, gezien mijn gemiddelde wattage (229W over 1.126 hoogtemeters en 207 daalmeters die het gemiddelde wattage negatief beïnvloeden), gehoopt op een compliment van A. in de rol van ex-beroepsrenner, maar A., grootgebracht met biest, karnemelk, havermout, roomboter, gestampte pot, erwtensoep, krentenbollen en boerenbruin, verklaart mij eerder voor gek dat ik zo veel en zo vaak binnen train.

‘Dat is belangrijker inderdaad’, appte A., vrij van cynisme, terug. Daarna appte hij een kort filmpje met de etappewinst van Fabio in de Ronde van Turkije.

‘Ook belangrijk’, had hij, nog altijd vrij van cynisme, eronder geschreven.

Daar had ik niet van terug. A. vond de verrichtingen van Fabio duidelijk belangrijker dan mijn trainingsarbeid.

In de dagen daarna gebeurde er niets. Ik trainde binnen en liet het defecte ventieltuutje voor wat ie was.

Tot vandaag.

‘Probéér het nou toch eerst’, zei mevrouw de Spookrijdert een tikkie geërgerd. Zij kent haar man na al die jaren nét iets te goed. Als het de techniek betreft, gooi ik het bijltje er bij voorbaat bij neer. Zodra mensen een betoog beginnen (of eindigen) met “dat kan zelfs jíj”, weet ik dat tegenovergestelde waar is.

En dus pakte ik die middag met lange tanden de combinatietang aan wiens aanwezigheid ik mij al vier dagen lang had lopen te zitten te irriteren. Gereedschap heeft iets opdringerigs.

Ik draaide met verrassend veel gemak het ventieltuutje los en probeerde vervolgens met man en macht het ventieltuutje van mijn reservebandje op dezelfde wijze los te draaien.

‘Kut ding!’, beet ik het vastzittende ventieltuutje toe.

‘Kut tasje!’, vervolgde ik toen ik het reservebandje onverrichter zake terug in mijn zadeltasje trachtte te stoppen.

‘Hou nou eens op met dat gevloek, ik word er stapelgek van’, zei mevrouw de Spookrijdert die de deur van de woonkamer bij wijze van stil protest achter zich dichttrok.

En dus belde ik ten langen leste fietsenmakert JW op, precies zoals ik mevrouw de Spookrijdert al eerder had voorspeld. Ik ben het station van het proberen al lang en breed gepasseerd, maar mijn eega duwt me iedere keer weer het perron op.

Halverwege mijn uiterst gedetailleerde rapportage van mijn euvel, onderbrak JW me al: ‘kom maar langs’, om de telefoonlijn vervolgens eenzijdig te verbreken.

Een goed half uur later was ik bij hem. JW pakte mijn fiets glimlachend aan en zei ‘let op’.

Daar was ik al bang voor, daar ben ik altijd bang voor. Als technici hun uitleg beginnen met ‘let op’ wordt verondersteld dat ik het de volgende keer zelf kan oplossen en daar pas ik voor. Had ik het al gehad over die vieze handen die je krijgt van reparaties? Vuil, modder, olie, smeer.

(Olie en smeer, is dat eigenlijk hetzelfde?)

Binnen 30 seconden was het probleem verholpen, alsof hij getuige was geweest van het videogesprek met A. van afgelopen zondag. JW draaide het ventieltuutje los, liep triomfantelijk naar een wandrek, haalde er een nieuw ventieltuutje vandaan dat hij vervolgens beheerst maar vliegensvlug op mijn ventiel plaatste.

Terwijl hij mijn band oppompte liet ik hem het ventieltuutje van mijn reserveband zien.

‘Nee natúúrlijk gaat die nooit los… die zit vast. Da’s een ander ventieltje.’

Daar had A. mij niet voor gewaarschuwd, dat er blijkbaar meer soorten ventielen zijn én dat er dus kennelijk ook verschillende ventieltuutjes bestaan. Je moet het maar weten.

‘Kut tasje’, vloekte ik.

‘Nee joh, góed tasje… er zit alleen wat zand op de rits.’

Tegen die nuchtere vaststelling had ik niets in te brengen, anders dan schaamte voor mijn onwelvoeglijke taalgebruik in zijn winkel.

‘Uitlachen mag JW, ik ben het gewend’, zei ik naar waarheid, klaar om het bekende hoongelach in ontvangst te nemen. Als ik geld zou vragen voor iedere vernedering, leefde ik nu in een vrijstaand huis op Malibu.

‘Stomme vragen zijn er niet’, loog JW. Vliegensvlug stopte hij twee kleine onderdelen in mijn hand en wuifde me vaarwel.

‘En vergeet niet te lachen’, gaf hij me met een glimlach als levensles mee.

Bij thuiskomst sloeg echter een nieuwe paniek mij om het hart:

Ik zit nu al urenlang naar de twee onderdelen te kijken waarvan ik geen flauw idee heb wat ik ermee moet doen.

Het zwarte ventieldopje schijn ik van echte kenners weg te moeten gooien al heb ik geen idee waarom je dat überhaupt zou doen: ten eerste levert de fietsbandenfabrikant ze niet voor niets mee, ten tweede heb je ervoor betaald en last but not least gaf JW hem in dit specifieke geval doelbewust mee. Als een soort opdracht.

Maar het tweede onderdeel baart me nog veel meer onrust: het betreft een hol zeshoekig ultralicht metalen kleurloos soort-van-opzetstukje. Ik heb al gegoogeld, en nu kan het óf een zeshoekige afstandhouder met schroefdraad zijn, óf een zogenaamde blindklikmoer.

En daar komt bij dat nog altijd geen spaaknippelspannertje heb…

Nu durf ik noch Ed, noch A., noch JW te bellen, laat staan dat ik nog één meter durf te fietsen zonder te weten wat te doen met het zwarte ventieldopje en met het holle zeshoekige ultralichte metalen kleurloze soort-van-opzetstukje.

En zo ging ventieltuutjegate geheel onverwachts een tweede nieuwe fase in.

 

 

 

-