Pas na aankomst in hotelkamer 877 van het Grand Hyatt durfde ik, doodop, naar mijn voeten te kijken.

Trouwens ik móest wel. Ik was koud (of eigenlijk bloedheet, Dubai doet niet aan seizoenen) ingecheckt of ik moest me meteen omkleden om op tijd te arriveren voor het diner in een restaurant elders in Dubai. In deze staat van ongecontroleerde haast gleed mijn zwarte pak van het hangertje waarmee het zorgvuldige strijk- en opvouwwerk van mevrouw de Spookrijdert in één keer teniet werd gedaan.

Ze verdient zoveel beter.

Vervolgens rukte ik al vloekend en tandenpoetsend met één wilde zwaai mijn plakkerige sokken van mijn bleke voeten. En ik schrok van het maanlandschap dat ik aantrof. Door de weke blaren met reliëf liepen flinterdunne bloedadertjes waardoor het leek alsof grijsachtige minikwallen bezit hadden genomen van mijn hielen.

Om mijn voeten in het juiste perspectief te plaatsen, moet ik even terug naar het begin van mijn reis. Het ging weer eens niet zonder slag of stoot.

De voorgaande avond, we schrijven vrijdag 12 november, hadden Mark en Hugo om zeven uur een persco belegd. Nu probeer ik die persco’s steeds te mijden als de corona, maar déze persco kon ik niet missen, omdat ik die ochtend om half zeven ‘s ochtends zou vliegen, waarbij ik me afvroeg hoe lang ik tot de zandbak veroordeeld zou zijn als ik Nederland niet meer ín zou mogen vanwege de oplopende cijfers. Maar ik móest naar Dubai – de timing had niet ongelukkiger kunnen zijn.

Terwijl Hugo het ongeduldige en afgestompte volk toesprak, schreef ik die bewuste vrijdagavond mijn artikel af voor het Rotterdamse magazine Gers!. Onze kat Garou was op mijn schoot in slaap gevallen. Het Hugonieuws kwam middels pop-up berichten tot mij. Het beeldscherm kleurde mijn gezicht blauwgrijs. Ik kauwde te lang op een metafoor; terecht reageerde Garou geërgerd als ik bij iedere hugo-pop-up opveerde.

Het voedde mijn onrust.

Om in wielertermen te blijven, mijn slaapgebrek begint epische vormen aan te nemen. Het zou typisch iets voor mij zijn als er juist díe nacht reisbeperkende maatregelen zouden worden afgekondigd, terwijl dit bezoek aan Dubai van groot belang was. Om drie uur ‘s nachts ging de wekker. Ik had geen minuut geslapen. De regen kletterde tegen de voorruit van de auto toen we naar Schiphol reden. Mevrouw de Spookijdert was naast me in slaap gevallen. Ze moest dadelijk alleen terugrijden. Zoals zo vaak. “Hang je je pak dadelijk netjes uit als je in je hotelkamer bent?”. Uithangen. Dat zou ze met mij moeten doen. Heel lang. In een kamer waar onophoudelijk Chimes of Freedom van Bob Dylan wordt gedraaid. For every hung-up person in the whole wide universe. Hij schreef het in 1964 met voorkennis.

De mens doet er goed aan van tijd tot tijd uitgehangen te worden.

Ik was dus teringkapot toen ik eenmaal in het vliegtuig zat. Dat kwam ook nog eens door Transavia dat mij, en met mij vele anderen, van vertrekhal 2 naar 3 en vervolgens toch weer terug naar 2 stuurde. Ook gate D7 bevond zich een heel stuk van Schiphol Plaza vandaan. Nou maakt me dat normaal gesproken niet uit, sterker nog ik vind het juist fijn om flink te lopen vlak voor een vlucht, maar, en nou komtie, ik had eerder deze week dus nieuwe schoenen gekocht en ik voelde de brandblaren op mijn poten wellen toen ik als een eend door het gangpad naar mijn stoel 16C waggelde.

Bij het genoemde diner die avond voelde ik mijn voeten branden alsof ik op hete kolen stond, hetgeen vaak het geval is maar dan in overdrachtelijke zin. Flarden van gesprekken gingen aan mij voorbij, omdat ik mijn voeten voelde jeuken, branden en zelfs pruttelen. Als grootmoeders erwtensoep.

Ik liep de dagen daarna scheef door Dubai – vanaf minuut één weken de pleisters door de hitte van hun plaats. ’s Nachts verloor ik wondvocht en bloed. De lakens waren niet om aan te zien. In de hal liepen de schichtige medewerkers van de schoonmaakdienst van het Grand Hyatt in een beleefde maar besliste cirkel om mij heen. Na de verplichte korte buiging met de handpalmen tegen elkaar, maakten ze dat ze in een pleurisvaart van me wegkwamen. In de keuken werd er vast gesproken over de smerige afscheiding van mijnheer op het beddengoed.

Maar nu is een beetje reiziger inventief en nu had mevrouw de Spookrijdert welgeteld 93 “voor het geval dát” huis-tuin-en-keuken mondkapjes meegegeven. Protesten mijnerzijds (“zo kan ie wel weer Aniet”) werden in de wind geslagen. Je wist maar nooit.

En dus kwam ik op het lumineuze idee om twee lichtblauwe mondkapjes om mijn hielen te binden. Daaroverhéén deed ik mijn sokken en tussen mijn sokken en die nieuwe kutschoenen stopte ik twee uitgedroogde papieren brilpoetsdoekjes van de AH.

Dus lieve mensen bij deze een gratis tip:

gooi die mondkapjes toch niet meteen weg na één keer gebruik, maar bewaar er een paar op een speciale plek. Ze komen altijd van pas als ook ú met een champignonkwekerij op uw hielen wordt getrakteerd. Het is tevens een ideale uitkomst voor marathon- en Vierdaagse-lopers en voor de fanatieke city-trippers onder ons.

Moge jullie allemaal volop profiteren van mijn uitvinding: de Voethielkap!

 

(PS – Sywert, ik heb al patent aangevraagd op de Voethielkap dus bespaar je de moeite)

 

 

-