Voorwoord

De omgeving rondom Trois Ponts en Stavelot, in de Belgische Ardennen, is berucht trainingsterrein voor wielrenners. De zes routes (door de onschuldigen “lusjes” genoemd) zijn, vanaf de parking van supermarché Carrefour in het centrum van Trois Points, op de weg aangegeven.

Vertaling in het Haags:

Duh omgeving rondom Trois Ponts en Stavelot, in duh Belgiese Ardennuhn, is beâhrucht trainingsteâhrrèn voâh wielrenneâhrs. Duh zes routes (doâh duh onschuldiguhn “lusjus” genoemd) zèn, vanaf duh parking van supeâhrmarché Carrefour in ut centrum van Trois Points, op duh weg aangegeven.

***

 

Fietsen met vrienden voltrekt zich in lussen waarbij we drie stadia (“hoofdlussen”) onderscheiden. In chronologische volgorde zijn dit: humor, romantiek, vertrouwen. Tussen die drie fases dwaalt het spook van de waanzin rond, als constante factor.

Wij denken in lusjes. Wij trappen lusjes. Zes lussen rondom Trois Ponts moeten vandaag voltooid worden, 135 kilometer in lengte, 3.500 hoogtemeters. Op internet bleek niets te achterhalen over de lengte noch zwaarte per lus.

Hamvraag: was Lus 6.1 eentje voor mietjes en Lus 6.6 voor de klimgeiten?

Hoe het ook zij, tijdens de gespannen overweging van alle scenario’s rijdt Bas op de Rue des Villas, amper gestart voor Lus 6.1, al lek. Bas wordt door zijn Haagse vriend Martijn steevast ‘Dikke’ genoemd. Haagse humor waarschijnlijk, want Bas is een afgetraind monster, een vetloze schroef. Bas noemt Martijn ook ‘Dikke’. Ik snap ze niet.

“Hier, hou hem effe strak Dikke”, zegt Martijn tijdens het wisselen van de band. Ondertussen had ik geen idee wat precies strak gehouden moest worden. Het was fase één, die van de humor, dus ik lachte om alles. Het schoolreisjesgevoel had zich meester van ons gemaakt en geen lekke band die ons gemoed zou kunnen bederven.

Zo maakten we gisteravond voor het slapen gaan nog grapjes om het potje vaseline dat ik nogal prominent had neergezet in huisje 441 van bungalowpark Domaine Long Pré in Stavelot.

Voer voor de humor van mijn slapie Abco, de ongekroonde Blumenkaiser, die wekelijks als een veredelde SRV-man met zijn camion vol bloemen Duitsland intrekt. Zijn dyslectie leidt tot nu al legendarische anekdotes waar geen touw aan vast te knopen is.
Zo bestaat de groep onder meer uit een Michel, een Michael, een Michiel, een Mark en een Marco en zo noemt de Blumenkaiser lussen 6.2 en 6.3 steevast 5.2 respectievelijk 5.3. Als Abco het later die dag heeft over “Lusje 5.1 met Michiel” weet geen van ons met wie hij nu precies wáár gefietst heeft.

De humor houdt wielrenners in leven.

Ik word door de kut Hagenezen steeds bij mijn echte naam, Spookrijder dus, genoemd. In plat Haags heet dat ‘Spoâkrèdeâhr’. Als Jacobse en Van Es in hun beste dagen.

Lusje 6.2 leidde ons naar de Côte de Stockeu. Het maximale stijgingspercentage was er gelukkig maar 19%.

“Wat is jouw hartslag, Dikke?”

“Hondeâhrdtachtag, ik ga veâhrrot…”

Toen we het monument van Eddy Merckx passeerden vroegen onze ingewanden om aandacht. Maag, darmen, milt, lever en blaas sloegen de handen ineen, kneedden zich tot een gebalde vuist die er perse via navel of penis uit wilde. Datzelfde effect had ‘Eddy de Kannibaal’ op zijn concurrenten.

Eddy’s wielerloopbaan kende geen lussen; het was één rechte streep. Van start tot finish. Hij won altijd.

Ondanks de pijn van de Stockeu hielden we onze humor, fase één. De twee beste fietsers van de groep, Pieter en Igor, namen die klinken als een clownsduo, gretig gebruik makend van het hiaat van het post Bassie-en-Adriaan-tijdperk, hadden ons als weeskinderen achtergelaten. Weg waren ze.

Wij konden er de humor wel van inzien.

“Dit schept duidelijkheid”, meende Bas, alias Tedje van Es. De kleinere Martijn, Jacobse dus, bleef mij maar aansporen:

“Hey dat ziet er lekkeâh uit hoâh, Spoâkrèdeâhrtje!”

Halverwege Lus 6.3 werd onze mannelijkheid beproefd in het centrum van Stavelot. Zij met een kinderwens prevelden een paniekerige Onze Vader. De clowns Pieter en Igor waren in geen velden of wegen meer de bekennen. ‘Spookrijdertje’ werd aan de voet van de legendarische Stockeu op de hielen gezeten door een tractor wiens agressieve geluid hem uit zijn concentratie haalde. Voor hem reden de twee kut Hagenezen. Jacobse bijtend op zijn tandvlees, maar niet loslatend. Van Es bedrieglijk soepel.

“Ik moet schètuh.”

Fase twee, de romantiek, dient zich aan. In deze fase maakt de humor meter voor meter plaats voor de ontroering: de kosmos deugt, zelfs de alledaagse afschuw (een veeg lichtgroen snot trekt een diagonale streep over mijn linker wielrenhandschoen terwijl Bas me ongewild trakteert op een neusspraydouche) kent in deze fase haar schoonheid. In dit stadium schrijft iedere wielrenner zijn of haar heldenepos.

(OK, Chantal Blaak uitgezonderd. Zij won drie weken geleden Gent-Wevelgem. Via de groepsapp bereikte ons een vage podiumfoto die haar levensgezellin, onze teamcaptain Lars had gedeeld. Daar stond zij. Naast superster Peter Sagan. Zij beklimt nu de Stockeu met de handjes losjes op het stuur en kan niets anders dan binnensmonds glimlachen om de haar omringende wielrenners die hun rennerschap een tikkie te serieus nemen).

In de afdaling zuigt de wind het traanvocht uit onze oogbollen. Bas (Tedje van Es, Dikke, die kut Hagenees van Fit ‘Twintag’) klopt op mijn rug. Hij is tevreden over mijn vorm. Hij is trots op mij. En ik op hem. Hij ontroert me. Door zijn melancholische manier van fietsen. Hóe hij schakelt, wannéér hij schakelt. Als-ie lek rijdt zou ik zijn band willen plakken, alleen kan ik geen banden plakken. Ik ben een vriend die geen enkel praktisch doel dient.
Martijn (Jacobse, Dikke, die kut Hagenees), die pakken stroopwafels uitdeelt (‘die zèn me een partè lekkâh’), passeert rechts met een tikkie op mijn rug. Er zit smeer aan de binnenkant van zijn rechterkuit. Hij laat een scheet:

“Ik moet schètuh.”

Dit is de Côte de Hézalles, Lus 6.4. De humor is weg. De romantiek is weg.

Ik proef bloed in mijn mond. Mijn hartslag schiet boven de 180 en er is geen lucht. Nergens is ooit nog lucht. We trappen de logica uit ons gestel. Het stijgt hier aan de 22%. Dit is de Vieux Chemin de Brume en hier zullen we sterven. Geen heldendood, nee nee.

Achter me Bas en Martijn, als roeiboten op woest water, bungelend aan een lus van een steigerpaal. Kut Hagenezen. Ik voel me beroerd. Bas spuugde net zijn reep uit, door dat belachelijke begin van de Côte de Hézalles. Het ontneemt je de adem. Het laat je je gal ophoesten. Nu proef ik de chocolade van de Mars tegen de binnenkant van mijn voortanden. Mars met bloed. In een lus hang ook ik. ’t Is een strop.

Laten we vooral niet vergeten dat de krankzinnigheid zich ondertussen overal mee wil bemoeien – ze wil altijd voor een dubbeltje op de eerste rij zitten. Zo ook nu, bovenaan de Côte de Hézalles, die gore gemene tering helling die eist dat wij onze galstenen opofferen.

Het is nu zaak ons armzalige fietslot te omarmen en ons vast te houden aan de lus van de krankzinnigheid.

En dus hoest ik. Ranzige geluiden ontsnappen aan mijn strottenhoofd, gevolgd door een baanbrekende boer. Zo eentje vanuit de middenrif. Het is gedaan met de romantiek en de humor. Het is nu alleen nog de waanzin, hand in hand met het vertrouwen. Het vertrouwen van fase drie, de fase waarin alles goed komt. En je recht hebt op elkaar. Ik op mijn kut Hagenezen, zij op hun zwijgzame Rotterdamse Spookrijder.

We klimmen alweer. Een motard met gillende sirenes passeert. Wij moeten van de weg af want de Espoirs van Liège-Bastogne-Liège zullen zo aanstonds voorbij denderen. Maar het is en blijft België waar ‘zo aanstonds’ een rekbaar begrip is. De kut Hagenezen smokkelen zo’n vèftig meteâhr alvorens we weer van de weg worden gehaald. Enkele minuten later dendert de kopgroep en even later het peloton voorbij, snoeihard van de Noupré af, de weg tussen Wanne en Trois-Ponts.

De dan volgende stilte is pijnlijk omdat het de nietigheid onderstreept van onze training. We waren niets, we zijn niets, we worden niets. Zwijgend aanvaarden wij de lus. Heroïsch vloeken is hier toegestaan. Sterker nog, ’t is een vereiste.

Vloeken schept een band, net als samen doorzakken, samen wielrennen.

Het vertrouwen wordt in deze fase blindelings. Letterlijk. Er zit een halve decimeter tussen het achterwiel van Bas en mijn voorwiel. Ik zie niets meer. Ik voel alleen nog de exotische mix van hagel en modder die mijn gezicht geselt. Mijn knieën schieten van de kou op slot. Mijn ellenbogen zijn gevoelloos. Mijn bril is beslagen. De wind probeert me van mijn fiets te slaan. Door de kekke carbon wielen met de verhoogde velgrand ben ik een speelbal van de wind geworden.

En dus vertrouw ik volledig op mijn hofstedelijke fietsvrienden, die twee kut Hagenezen, fietsend in lussen, rondom Trois Ponts, Lus 6.5. Ik zie niets van de weg, het vertrouwen ontneemt mij het zicht. Bas wijst ons op het gevaar.

“Paaltje!”

“Tegen!”

“Auto!”

We rijden tot aan de afgrond. Dat hebben we elkaar beloofd.

We denken in lusjes. Lusjes die in elkaar verweven zijn, elkaar overlappen, elkaar doorkruisen, elkaars verlengde zijn. De lusjes vormen een keten, een ketting zonder zwakke schakels.

’s Avonds aan tafel in Brasserie du Vieux Pont komen de lussen te samen. De humor, romantiek en het vertrouwen voeden de gesprekken. Vermoeide gezichten vertellen in broederschap hun verhaal: eerst de lussen van de dag, dan de levenslussen. Een gestorven zus (“sarcomen of weke-delen-tumoren….binnen twee maanden was zij er niet meer…”), een overleden schoonmoeder (“het was goed zo”), een zieke collega (“het is niet bevatten allemaal”).

Nieuwe lussen ontvouwen zich: Spa Rood, kippenvel, strijdvaardigheid, denkvoer, sterke verhalen, de buit, stroopwafels, Alpe d’Huez, vaseline, Belgisch bier, ogen op sap.

We denken niet alleen in lusjes, fietsen niet alleen de lusjes, wij zíjn de lusjes, wij zijn elkaars lusjes.

 

Voor al mijn teamgenoten van Team Rotterdam Fund Racers.

 

***

 

Klik op de afbeelding voor een vergroting:

 

Ondersteun mijn Alpe d’HuZes actie met een donatie en bezoek mijn Actiepagina

Namens alle (ex-)patiënten bedankt!

 

 

-